Europa's toekomst naderbij bekeken
‘Het gebeurt niet vaak dat een Minister in funktie, en vooral niet een Minister van Buitenlandse Zaken, reflecterend schrijft en publiceert over zijn eigen arbeidsveld. Deze extra-ministeriële activiteit houdt volgens sommigen gevaren in. Maar er zijn ook grote voordelen aan verbonden vermits het de bewindsman verplicht zijn gedachten helder en scherp te formuleren en men aldus boven en buiten het wel eens wisselend steekspel van een parlementair debat een dieper inzicht krijgt in de motieven en overtuigingen van een belangrijk lid van de regering’ 1. Met deze veelzeggende woor den stelt Eerste-Minister Leo Tindemans het essay van zijn achtbare collega van Buitenlandse Zaken aan de lezer voor en schept aldus de verwachting van ‘inside-information’ uit de eerste hand.
Op een door de Vlaamse Club Brussel, samen met het Onthaal-centrum voor het Verenigd Europa en de Beweging voor de Verenigde Staten van Europa, georganiseerde ‘Europese Avond’ werd, spijtig genoeg in afwezigheid van de auteur, wat dieper ingegaan op de Europese problematiek door enerzijds Prof. A. Coppé, oud-commissaris van de Gemeenschappen en huidig voorzitter van genoemd Onthaalcentrum, anderzijds W. Kunnen, Voorzitter van de Beweging voor de Verenigde Staten van Europa.
Van bij de aanvang meende Prof. Coppé een gebrek aan duidelijke conclusies te moeten vaststellen. De Europese gemeenschap heeft geen toekomst zonder reële eenheid. Deze eenheid kan slechts verwezenlijkt worden indien aan een viertal voorwaarden wordt voldaan, namelijk:
- | een eigen besluitvorming, los van de nationale regeringen en daarenboven gestoeld op het meerderheidsprinciepe in tegenstelling tot de huidig van kracht zijnde unanimiteitsregel; |
- | eigen instellingen, gefundeerd op een federale en democratische basis; |
- | eigen direkte verkiezingen; |
- | eigen partijvorming in het licht van het vorige punt. |
Zo gesteld, moet een zeker pessimisme wel naar voor treden, want op weinig van deze punten werden reeds konkrete resultaten geboekt. Prof. Coppé beklemtoonde vooral de laatste voorwaarde, daar zij aan de basis ligt van de zo noodzakeljike direkte verkiezingen, waarbij de kandidaten op een Europees verkiezingsplatform worden gekozen. Alleen op die manier kan elke inwoner van onze ‘oude wereld’ ervan bewust gemaakt worden dat hij ook Europees burger is. In het licht van dit buitengewoon belang, moet dan maar over de Engelse, en eventueel ook Deense, reserves ten aanzien van een sterk Europees parlement heen gestapt worden. Inderdaad, wanneer gewacht wordt tot iedereen akkoord gaat, komen we nergens, wist J. Monnet reeds jaren terug. Op de hierbij aansluitende vraag, hoever de Europese partijen nu staan in de voorbereiding van een transnationaal programma geeft het boek van Renaat Van Elslande een meer dan duidelijk antwoord: NERGENS.
Walter Kunnen, stelde dat de objektieven van de Europese Gemeenschap wel scherper konden omschreven worden, maar hij wees er ook op dat van R. Van Elslande toch duidelijk stelling neemt ten voordele van een volwaardig Europees parlement 2. Een even volwaardige Europese regering mag in deze optiek echter geen emanatie zijn van de bestaande nationale regeringen. Dit is immers de negatie van het federalisme, dat om waar te zijn, gestoeld moet zijn op de dialoog tussen de delen en het geheel, en nooit tussen de delen onderling. Dit laatste leidt onvermijdelijk naar de grootste machteloosheid, zoals instellingen als de Verenigde Naties ons dagelijks bewijzen.
Het is daarom toch wel dapper van een Minister van Buitenlandse taken, voor wie Europa feitelijk niet essentieel tot het buitenlands beleid zou mogen horen, het nationaal chauvinisme op de korrel te nemen, want, ‘het in vraag stellen van de nationale souvereiniteit is ondanks een kwarteeuw Europese integratie een Europees taboe gebleven’ 3. In deze lijn gezien is het dan ook begrijpelijk dat de kleinste lidstaten het meest Europees-denkend zijn en daarbij merkt R. Van Elslande nog op: ‘Welke stimulerende en progressistische rol de (Belgische) regering speelt in de schoot van de Europese Raden is door de buitenwereld minder gekend’ 4. De oorzaak van deze onwetendheid kan ons inziens slechts bij de verantwoordelijken van de betrokken departementen liggen.
Een vaststelling, door een toehoorder naar voor gebracht kon op grote instemming rekenen, en had betrekking op het ontbreken van een ware Europese geest bij de bevolking van ons oude continent. Een opeenstapeling van instellingen en organisaties is tot stand gekomen en heeft een zodanige omvang aangenomen dat ze bijna doel op zichzelf geworden zijn, daar waar ze slechts middel mogen zijn ter verwezenlijking van een verenigd Europa. De idealisten van enkele jaren terug geraken gewoon verstrikt in de jungle van de techniciteit van vandaag. Heel terecht schrijft R. Van Elslande dan ook: ‘Het ogenblik is aangebroken waarop men in de Europese Gemeenschap de discussie zal moeten aanvatten óf en in wélke mate men een Europese visie wil ontwikkelen inzake welvaarts- en welzijnsverspreiding’ 5 en wat verder ‘... de Europese Gemeenschap (is) het aan zichzelf verplicht een humaan gelaat te geven aan de zogenaamde postindustriële samenleving’ 6. Het gaat hem inderdaad niet alleen om instellingen. Hier geeft de auteur aan het Europees wordingsproces de dimensie die het ons inziens essentieel moet bezitten. Wil het Verenigd Europa voor haar burgers zelf zinnig zijn, dan moet het zeer snel het niveau van de economico-financiële akkoorden transcenderen.
Wij werden in de loop der discussie getroffen door de eng-staatsnationalistische visie die naar voor kwam. Nergens werd de cruciale vraag gesteld: ‘Moet het Verenigd Europa noodzakelijkerwijs een samenvoegsel van de bestaande nationale staten zijn? Kunnen wij geen ander Europa opbouwen dan op basis van de bestaande staatsstrukturen?’ Renaat Van Elslande is nochtans het probleem niet ontgaan: ‘Moet ik er nog aan toevoegen dat criteria die op etnische of historische basis berusten om regio's af te lijnen het allerminst wenselijk noch politiek haalbaar lijken?’ 8 Hier werd echter niet op ingepikt. Het zou nochtans wenselijk zijn, vooraleer zich te verdiepen in de problematiek van de strukturele uitbouw van het Verenigd Europa, zich een duidelijk idee te vormen over de bouwstenen van de Europese Bondsstaat. Elke Groot-Nederlander is het zichzelf verplicht in deze materie te streven naar een niet-etatistische uitbouw van Europa. Het adagium: ‘L'Europe des nations... point l'Europe des états’ indachtig moet het ons duidelijk zijn dat de Nederlandse Cultuur- en taalgemeenschap als één blok deel moet uitmaken van het toekomstig Europa!
Drs. Y.J.D. PEETERS.