| |
| |
| |
Venster op de wereld
| |
| |
| |
Europa voor een beslissende keuze
Leo Tindemans in Den Haag
De Europese samenwerking gaat het Algemeen Nederlands Verbond ter harte. Vandaar dat aan de rede van de Belgische eerste-minister Leo Tindemans, uitgesproken in maart jl. op een bijeenkomst in Den Haag van de Nederlandse Kamer van Koophandel voor België en Luxemburg bij de verslaggeving ruime aandacht is besteed. Het Rapport-Tindemans en wat de minister daarover heeft gezegd verschaffen iedereen die interesse heeft voor de Europese eenwording een groot aantal informaties.
Nadien zijn de regeringsleiders van de negen landen opnieuw bijeen geweest en is het rapport van de heer Tindemans besproken. Wat daarvan het resultaat is kunnen wij thans niet bevroeden. Het doet er overigens ook weinig toe, want de knappe formulering alleen reeds en niet minder de helderheid van de rede die de heer Tindemans hield en de commentaren die hij de gebeurtenissen gaf wettigen een uitvoerige weergave van het gesprokene.
‘Ik ben ervan overtuigd dat als ik gevolgd word, de Europese constructie de kwalitatieve sprong zal kunnen, maken die zij zo nodig heeft en tevens een nieuw eigen dynamisme zal kunnen ontwikkelen. Eigenlijk staan we nu voor een beslissende keuze: ofwel aanvaarden we de huidige crisis van Europa en zien we eigenlijk af van wat we sedert jaren trachten op te bouwen. Ofwel reageren we krachtig, en maken we juist van de crisis gebruik om een sprong voorwaarts te doen. Zonder medewerking van een belangrijk deel van de publieke opinie gaat dit niet. Vooral de opiniemakers zijn daarbij belangrijk’.
Met de boven aangehaalde woorden besloot de eerste-minister van België, de heer Leo Tindemans, op een bijeenkomst in maart in het Congresgebouw in Den Haag van de Nederlandse Kamer van Koophandel voor België en Luxemburg zijn betoog over de Europese integratie. Onder zijn gehoor van ruim tweehonderd personen bevonden zich vooraanstaande figuren uit het bedrijfsleven, uit de politieke en diplomatieke kringen. Tot de eregasten behoorde premier drs. J. den Uyl van Nederland. De heer Tindemans stelde nadrukkelijk dat zijn betoog een weergave was van het rapport dat hij over het onderhavige onderwerp had opgesteld in opdracht van zijn collega's van de negen landen van de E.E.G. Zijn bevindingen had hij opgedaan in gesprekken in de verschillende hoofdsteden met de regeringsleiders.
De heer Tindemans was er van overtuigd, dat de Europese gedachte, de idee van de landen meer te integreren om de toekomst beter aan te kunnen en tevens om de vergissingen uit het verleden voor altijd onmogelijk te maken, de grootste en meest edelmoedige idee uit de na-oorlogse periode blijft.
Bij het begin van de campagne ter verwezenlijking van de Europese gedachte lagen voornamelijk drie motieven aan de basis van de Europese gedachte, aldus de heer Tindemans:
- | het tot stand brengen van de Frans-Duitse verzoening; |
- | het niet vergeten zijn van de herinnering aan de jaren dertig, immers al wie niet blind was voor de geschiedenis zag duidelijk in dat geen economische vooruitgang kon worden geboekt - en dus ook geen sociale vooruitgang - indien men in de vóóroorlogse fouten zou terugvallen; |
- | het besef dat Europa niet meer in de internationale politiek staat. |
Ten aanzien van het laatste merkte de heer Tindemans op, dat we ook nu meestal nog afwezig zijn of niet bestaan, waar over de grote politieke problemen van deze tijd wordt gesproken. Maar na de oorlog en in het begin van de jaren vijftig, was het al te duidelijk dat, indien wij niet wilden dat anderen in de wereld over onze toekomst en ons lot voortdurend zouden beslissen, wij tezamen een inspanning dienden te doen om nog iets te bereiken. Tijdens zijn bezoeken had hij in de gesprekken steeds de vraag gesteld, of de motieven van 1976 nog deze zijn van 1950. Vanzelfsprekend is dit niet langer het geval, aldus de heer Tindemans. De Frans-Duitse verzoening en vriendschap is een vanzelfsprekend feit geworden. Maar kan men zeggen dat de economische demonen van de jaren dertig voorgoed overwonnen werden? Zijn we er wel zo zeker van dat de toekomst ons hier geen verrassingen kan bezorgen? Economisch gezien zijn we in Europa in een moeilijke toestand terechtgekomen.
| |
Gemeenschappelijk beleid is nodig
Het probleem van de grondstoffenbevoorrading, het energievraagstuk en de nieuwe internationale arbeidsverdeling plaatsen ons voor ontzaglijke aanpassingen. In bepaalde gevallen, aldus de inleider, zullen alleen een gemeenschappelijk beleid of gemeenschappelijke houdingen voor de grote problemen, het mogelijk maken de toekomst op verantwoorde wijze voor te bereiden. Velen hebben gedacht dat uit de economische samenwerking in Europa fataal een politiek samengaan zou groeien. Men heeft, zo vervolgde premier Tindemans, aan die theorie zelfs de naam van dr. W. Hallstein verbonden, hoewel hij loochent zoiets ooit verkondigd te hebben. ‘Maar vandaag stellen we vast, dat indien we verder uit elkaar groeien op monetair en economisch gebied zelfs de Tol-unie, die we toch allemaal wilden, niet houdbaar zal zijn. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat indien we geen oplossing vinden voor onze monetaire problemen, datgene wat in Europa zo moeizaam werd opgebouwd, ik bedoel o.m. de Tol-unie en de gemeenschappelijke prijzenpolitiek in de landbouw niet houdbaar zullen zijn’.
| |
Europa is zwak
Zeer nadrukkelijk hield de heer Tindemans zijn gehoor voor, dat wat Europa in de internationale politiek betreft, men er weinig op vooruit is gegaan. Zelfs wanneer haarden van onrust ontstaan vlak aan onze grenzen, zijn we meestal niet eens in staat om een gemeenschappelijk standpunt in te nemen. De inleider liet daarop volgen, dat hem duidelijk was gebleken dat men overal in Europa deze zwakheid van Europa scherp beseft. Overal wenst men voor Europa een eigen identiteit. En deze kan men best verkrijgen door in sommige problemen van de internationale politiek een eigen Europese houding aan te nemen. De heer Tindemans zei in dit verband: ‘Tot een volledige Europese Unie zou ook een verdedigingspolitiek behoren, maar het oordeel daarover is zo verschillend in de lid-staten
| |
| |
dat ik geen illusies koester en ook niet aandring. Over de veiligheid echter - ik maak dus duidelijk een onderscheid tussen defensie en veiligheid - moeten de negen lidstaten wel praten. Hoe zouden zij anders in bepaalde gebieden van de internationale politiek met één stem kunnen spreken? Trouwens op de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, welke zoals bekend in Helsinki werd gehouden, sprak de president van de Raad, de heer Moro, namens Europa’.
De heer Tindemans merkte op dat het streven naar Europese eenwording sedert de goedkeuring van het Verdrag van Parijs in 1952 en de oprichting van de E.G.K.S. hoogten en laagten heeft gekend. De mislukking van de Europese Defensie-Gemeenschap betekende een zware slag. Een hoogtepunt echter vormde de goedkeuring van het Verdrag van Rome in 1957, waarbij besloten werd een Europese Economische Gemeenschap en een Gemeenschap voor Atoomenergie tot stand te brengen. Het originele van beide verdragen was, dat men naar formules van integratie zocht die afweken van wat de klassieke diplomatie gedurende een paar honderd jaren had beoefend. Er werd dus niet gezocht naar een naast elkaar plaatsen van de belangen en verbintenissen van de lidstaten, maar naar een formule die zou toelaten dat Europa, als dusdanig, zijn expressie zou vinden. Daarna herinnerde de heer Tindemans aan de pogingen aan de Europese Gemeenschap een meer politieke dimensie te geven, derwijze dat men ook diende te zeggen wat men in Europa met het buitenlands beleid en de defensie zou doen en hoe men tot politieke besluitvorming zou komen. Plannen in die richting werden niet aanvaard. Maar in 1969 werden in Den Haag moedige beslissingen genomen, daarna in 1972 in Parijs waar o.m. werd besloten tot de oprichting van een economische en monetaire unie. Daarop volgden de conferenties van Kopenhagen in 1973 en in Parijs in 1974. Inmiddels waren ook drie nieuwe lid-staten toegetreden. Op de laatstgenoemde conferentie werd de opdracht aan de heer Tindemans gegeven een rapport samen te stellen.
| |
Twee conclusies
De heer Tindemans kwam daarbij tot twee conclusies:
1. | Het dient tot niets nu een soort van ideaal Europa te willen voorstellen, m.a. w. een ontwerp-grondwet voor Europa, of, een blauwdruk van wat de eindfase van de Europese ontwikkeling zou dienen te zijn. De meningen verschillen zozeer over de finaliteit van Europa, dat men alleen maar tweedracht zou zaaien met voorstellen te doen. In het verslag werd de mogelijkheid geopend in een later stadium een definitieve keuze te maken. |
| |
2. | Het ontwikkelen van voorstellen uitgaande van de bestaande verdragen. Deze verdragen hebben de negen lid-staten goedgekeurd in hun onderscheiden parlementen en kunnen bijgevolg niet worden verworpen. |
In verband met de huidige economische situatie stipte de heer Tindemans aan, dat weliswaar in 1972 de dollar reeds los was gemaakt van het goud, maar ‘de grote monetaire storm’ toen nog niet was losgebroken. Sedertdien heeft men het stelsel van de vaste muntpariteiten opgegeven en zijn de munten gaan vlotten. Bovendien liep de inflatie in de meeste westerse landen zo hoog op en nam de werkloosheid zulke vormen aan dat een economische en monetaire unie haast op een droombeeld gingen lijken. Thans is er geen eensgezinde monetaire politiek binnen de Gemeenschap. De heer Tindemans verwees hiervoor naar de omstandigheid dat sommige lid-staten wel en andere weer niet aan de Europese overeenkomst van de ‘slang’ deelnemen. Dit nu noemde de inleider betreurenswaardig, want het betekent het tegendeel van de vooruitgang naar de Economische en Monetaire Unie. Eén van zijn stellingen in zijn betoog was dan ook, dat zonder een belangrijke evolutie op het gebied van de Monetaire Unie, de Gemeenschap niet over een stevige grondslag zal beschikken om een echte Europese Unie op te bouwen. Zulk monetair beleid veronderstelt ook een echte discipline op andere gebieden, aldus de heer Tindemans.
| |
De Europese instellingen
Ten aanzien van de Europese Instellingen stelde de heer Tindemans, dat hij bij het samenstellen van zijn rapport trouw wenste te blijven aan de filosofie van het Verdrag van Rome. Hij wilde dan ook geen nieuwe formule voor Europa voorstellen, maar wel de bestaande organen aan een grondig onderzoek onderwerpen ten einde na te gaan, hoe zij kunnen worden verbeterd en versterkt om beter bruikbaar te zijn in de Europese Unie.
De heer Tindemans stelde rekening te hebben gehouden met een nieuwe machtige instelling welke eigenlijk niet door het Verdrag van Rome is opgericht: de Europese Raad, de vroegere Topconferentie van de staats- en regeringshoofden en waarvan de oprichting werd goedgekeurd op de laatste topconferentie van Parijs in december 1974. ‘Tot heden werd een Topconferentie alleen bijeengeroepen in uitzonderlijke omstandigheden waardoor zij ook een ietwat dramatisch karakter kreeg. De indruk bestond telkens dat de regeringsleiders de Europese Gemeenschap uit het slop dienden te halen. Voortaan zal de Europese Raad ten minste driemaal per jaar bijeenkomen in aanwezigheid van de ministers van buitenlandse zaken en van de voorzitter van de Commissie’.
Hiermede heeft de Europese constructie een nieuw ‘gezag’ gekregen, dat volgens de heer Tindemans zeer nuttig kan zijn om de huidige crisis te overwinnen, maar dat ook weer niet zonder gevaren is, zoals voldoende blijkt uit een studie welke de Luxemburgse permanente vertegenwoordiger Döndelinger aan de Europese Unie wijdde. De heer Tindemans wilde echter daarvan alleen de positieve kant onderstrepen: de regeringschefs die geregeld samenkomen kunnen moeilijke zaken beslechten, zoals nog is gebleken tijdens de bijeenkomst in december 1975 in Rome. De Europese Raad zal ongetwijfeld, in de Europese Unie, een groot gezag genieten. De inleider voegde daaraan toe dat hij voorstellen had gedaan om het gezag te verstevigen en de doeltreffendheid te vergroten van de Raad van ministers van buitenlandse zaken, die er voor moeten waken, dat de activiteiten van de gespecialiseerde raden op de meest gepaste wijze worden gecoördineerd.
| |
Twist vermijden
Deze zeer sterke Raad veronderstelt echter een versterkte Commissie. Over de toekomst van de Commissie werden reeds verscheidene hypothesen naar voren geschoven, aldus de heer Tindemans. Voor sommigen is de Commissie geroepen om
| |
| |
later het Europees executief, de regering te worden. Voor anderen mag de Commissie alleen maar beschouwd worden als een college van hoge ambtenaren van de E.E.G. Met deze beide opvattingen wordt aan de Europese Gemeenschap of, zo men wil, aan de Europese Unie, een richting gegeven die niet in het Verdrag van Rome was ingeschreven. ‘Zodra we dit doen ontketenen we de z.g. theologische twist over de toekomstige ontwikkeling van Europa. Zal Europa federaal, confederaal, intergouvernementeel of functionalistisch zijn? De heer Tindemans wilde, in de huidige omstandigheden een twist vermijden. Vandaar ook dat hij, zoals eerder opgemerkt, de nadruk wilde leggen op de basisfilosofie van het Verdrag van Rome.
Naast de Europese Raad zal de Commissie moeten worden versterkt. Naar de opvatting van de Belgische eerste-minister zou de Voorzitter van de Commissie moeten worden aangeduid door de Europese Raad, maar dan wel bekrachtigd door het Europese Parlement. De heer Tindemans nam in dit verband aan, dat dit Parlement straks rechtstreeks bij algemeen stemrecht zal worden verkozen.
Sommigen willen verder gaan en stellen voor de samenstelling van de ganse commissie aan de goedkeuring van het Europese Parlement te onderwerpen. De heer Tindemans bleek daarvan geen voorstander te zijn, omdat een direct verkozen Parlement aan de bekoring zou blootstaan een samenstelling van de Commissie na te streven die zou overeenstemmen met een bepaalde politieke meerderheid in het Parlement. In zijn toelichting zei de heer Tindemans: ‘Welnu, ik ben ervan overtuigd dat, in het belang van Europa, de Commissie nog gedurende een reeks van jaren een coalitie moet vormen, d.w.z. een politiekpluralistische samenstelling moet kennen. De voorzitter van de Commissie moet in overleg met de Europese Raad de Commissie samenstellen waarbij er dient gewaakt te worden dat de technische bekwaamheden in acht worden genomen naast de evenwichtige vertegenwoordiging van de lid-staten.
Van deze gezichtshoek uit bepleitte de heer Tindemans, dat het beginsel van de delegatie van uitvoeringsbevoegdheid zou aanvaard worden, geheel en al, wat betekent, dat:
a) | elk gemeenschappelijk vastgesteld beleid normaal ten uitvoer moet worden gelegd door een daartoe gemachtigd orgaan of persoon; |
| |
b) | elke besluitvorming in die gevallen gepaard moet gaan met de aanwijzing van het uitvoerend orgaan; |
| |
c) | dat uitvoerend orgaan zijn opdracht doeltreffend moet kunnen uitvoeren. |
| |
Europees Parlement
Met betrekking tot het Europese Parlement dienen, aldus de heer Tindemans, twee beslissingen te worden genomen, wil men in 1978 de algemene verkiezingen houden; ten eerste een besluit, volgens welk stelsel deze verkiezingen worden gehouden en ten tweede een uitspraak welke bevoegdheid dit Parlement zal hebben.
Over de eerste kwestie wordt sedert jaren gestudeerd. Het huidige Europese Parlement kwam tot de slotsom dat men voor de eerste keer maar moet kiezen volgens het stelsel van iedere lid-staat. Het aldus samengestelde Parlement zal dan zelf een eenvormig kiesstelsel voor de Europese Unie uitwerken. Naar alle waarschijnlijkheid is dit de enige mogelijkheid om uit de moeilijkheden te geraken, aldus de heer Tindemans.
Voor het tweede probleem stelde de inleider voor, dat het Parlement moet kunnen beraadslagen over alle aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Europese Unie behoren en voorts, dat het Europese Parlement het recht van initiatief zou worden toegekend en dat de Raad zou beraadslagen over de resoluties welke het Parlement tot de Raad zal richten. Volgens sommigen is dit te veel, volgens anderen te weinig, merkte de heer Tindemans op.
Op het laatste ging de inleider nader in en sprak als zijn overtuiging uit, dat naast de huidige bevoegdheden - die o.m. van budgettaire aard zijn - een direct verkozen parlement het recht van initiatief moet hebben. ‘Ik heb geen wetgevende bevoegdheid voorgesteld, want daarmede zou ik fundamenteel uit de filosofie van het Verdrag van Rome treden. Inderdaad, wanneer een echte wetgevende macht wordt tot stand gebracht - op Europees vlak - rijst ook dadelijk de vraag naar een Europese Regering die voor dit Parlement verantwoordelijk zou zijn’.
De betekenis van het Hof van Justitie werd door de heer Tindemans in zijn betoog hoog aangeslagen. Immers er wordt een Europese rechtspraak ontwikkeld. Het Economisch en Sociaal Comité kreeg eveneens een pluim van de spreker. Het instituut verricht goed werk en betrekt alle sociale professionele groepen bij het vaststellen van gemeenschappelijke beleidsregelen. Omdat ieder land op nationaal vlak zijn eigen overlegorganen heeft, wordt meestal verlangd dat op Europees niveau hetzelfde stelsel, in een eventueel verbeterde uitgave, zou worden teruggevonden. Dit geeft soms aanleiding tot commentaar.
De uitbreiding van de werkzaamheden van het Permanent Comité voor Arbeidsvraagstukken laat juist een paritair overleg toe waar sociale organisaties in de lidstaten om vragen.
De heer Tindemans zegde, dat hij bij de formulering van de hoofdlijnen zich had laten leiden door wat leeft in Europa, door de tegenstellingen eveneens en door de gevaren die wij lopen wanneer nu grote botsingen zouden ontstaan over totaal nieuwe opvattingen. Anderzijds houdt het wordingsproces van de Europese Unie in, dat men voortaan in de Europese instellingen moet aantreffen: ten eerste, het nodige gezag om een beleid te kunnen vaststellen; ten tweede, de doeltreffendheid die nodig is voor de gemeenschappelijke actie; ten derde, de legimiteit die onmisbaar is voor democratische controle.
GEERT GROOTHOFF
|
|