Het Nederlands buitenlands cultuurbeleid
Deze vaststelling brengt ons onmiddellijk bij het referaat van Dr. A.W. Willemsen (Utrecht) die een aantal kanttekeningen plaatste bij het buitenlands cultuurbeleid van Nederland. Het buitenlands cultuurbeleid van Nederland is ‘niet meer dan een versierde franje van de Nederlandse buitenlandse politiek’. Dit cultuurbeleid - voor zover dit als een beleid aanwezig is - ‘mag (niet) uitgaan van het achterhaalde nationalisme dat chauvinistisch de eigen cultuur als een superieur produkt naar het buitenland wil exporteren’. De grondregel voor het cultuurbeleid moet uitgaan van de grondregel ‘dat in een internationale samenleving alleen de verstandhouding, de wederzijdse kennis tussen volken en landen verbeterd moeten worden’. Een uitgangspunt daartoe vond hij in de Europese Culturele Conventie die 20 jaar geleden werd ondertekend en waarin ‘de bevordering van de uitwisseling van personen en cultuurgoederen centraal wordt gesteld’. Verwijzend naar het Belgisch-Nederlands cultureel verdrag stelde de spreker vast dat dit weliswaar het omvangrijkst is, doch in wezen niet verschilt van andere akkoorden.
Het groeiend besef bij het ‘officiële’ Nederland dat de culturele autonomie in België, in vergelijking met het verleden, staatsrechtelijk nieuwe perspectieven opent, geeft nieuwe kansen. Verwijzend naar de brochure ‘Een nieuwe aanpak’ van het A.N.V. en de officiële werkgroepen die door de Ministers van C.R.M. en van Nederlandse Cultuur werden ingesteld, hoopte hij op een versnelling van het gewenste integratieproces.
Over een gemeenschappelijk buitenlands cultuurbeleid van ‘de Nederlanden’ had Dr. Willemsen niet zo heel veel te zeggen. De eerste grondslagen moeten nog gelegd worden.
Tenslotte handelde de spreker nog over de prioriteiten die in het cultuurbeleid moeten gelegd worden. Hier maakte hij een onderscheid tussen de prioriteiten op het vlak van de culturen (bv. een Nederlands instituut te Brussel), op het inhoudelijke vlak (prioriteit voor taal en literatuur: onderwijs van het Nederlands in het buitenland), en op het geografisch vlak (prioriteit voor de direkt omliggende cultuurgebieden). T.a.v. Frans-Vlaanderen verwees Dr. Willemsen naar het referaat dat Jozef Deleu vorig jaar tijdens de 27e Frans-Vlaamse Kultuurdag heeft gehouden en waarin als prioriteiten o.m. werden gesteld: een Nederlands instituut te Rijsel, een volwaardige leerstoel Nederlands aan de Rijselse universiteit, mogelijkheden voor uitwisseling van leraren, betere grenscontacten, steun aan het particulier initiatief, enz.
De steeds welsprekende voorzitter Leo Vanackere, leidde, na de inleiding van Dr. A.W. Willemsen, het verder verloop van de plenaire zitting met het referaat van Michel Galloy (in de vertaling van J. Fermaut voorgelezen door de voorzitter), de toespraak van Jan-Klaus Bertheloot (Boeschepe - Frans-Vlaanderen), de toespraak van de heer J. Cordie (namens V.T.B.-V.A.B. algemene voorzitter Drs. J. Van Overstraeten) over ‘De Vlaamse Toeristen- en automobilistenbond en Frans-Vlaanderen’, de uitreiking van erepenningen aan verdienstelijke Frans-Vlamingen, het optreden van Marieke en Bart uit Duinkerke en de slottoespraak van Mr. J. Fleerackers, Kabinetschef van de Minister van Nederlandse Cultuur, enz.
Voor een uiterst aandachtig publiek lichtte dr. A.W. Willemsen, lid van het hoofdbestuur van het A.N.V., tijdens de 28e Frans-Vlaamse Kultuurdag het buitenlands cultuurbeleid van Nederland toe.