Sombere vooruitzichten
De jaarlijkse Troonrede, op dinsdag 16 september, Prinsjesdag, door koningin Juliana uitgesproken, ademde een toon van diepe ernst en duidelijke bezorgdheid voor 's lands belang. Vergelijkt men de wijze waarop de Nederlandse regering tegen de verwachte ontwikkelingen in 1976 aankijkt, met de Troonredes van de voorgaande jaren, dan kan men niet anders constateren dan dat de vooruitzichten weinig hoopgevend, ja uitgesproken somber zijn. Verbazing behoeft dat niet te wekken, want de werkloosheid - bij uitstek een graadmeter voor de sociaal-economische situatie in het land - blijft nog altijd van maand tot maand toenemen. Vond nog geen twee jaar geleden de regering een werklozental van honderdduizend het volstrekt toelaatbare maximum, thans is al meer dan het dubbele bereikt van dat getal, terwijl minister Duisenberg van Financiën kortgeleden voor het eerst het getal driehonderdduizend noemde toen hij zich waagde aan een prognose over de komende vier jaren. Werkloosheid en werkgelegenheid waren dan ook op de voorgrond tredende trefwoorden in de Troonrede.
In samenhang daarmee kregen ook de vertraagde economische groei, zoals die zich weerspiegelt in lagere produktiecijfers en teruglopende export, veel aandacht. De rijksbegroting (Miljardennota) die het record-tekort van ruim 15 miljard gulden vertoont, geeft wél aan op welke wijze de regering denkt het hoofd te kunnen bieden aan de veelomvattende problematiek waarvoor ze zich gesteld ziet, maar ze laat tevens een aantal riskante berekeningen zien. Zo kan men zich afvragen waarop het vertrouwen gebaseerd is dat de overheid meent te kunnen stellen in het ‘bijtrekken’ van de wereldeconomie. Deskundigen van naam hebben er reeds op gewezen dat een dergelijk vertrouwen op een onvoldoende basis berust.
In dit verband moet zeker gewezen worden op een artikel van de Tilburgse hoogleraar prof. dr Th. Stevers in de Volkskrant van daags na Prinsjesdag. In dit artikel dat algemeen de aandacht trok, stelt prof. Stevers dat de werkloosheid in Nederland een gevolg is van het gevoerde regeringsbeleid. Als gevolg van de zeer sterke loonstijgingen, aldus de Tilburgse hoogleraar, kwamen de ondernemerswinsten zodanig onder druk te staan dat ófwel arbeidsbesparende nieuwe machines werden aangekocht ófwel de produktie naar het buitenland werd overgebracht. In beide gevallen gingen arbeidsplaatsen verloren. Dit laatste was ook het geval doordat de voortdurende druk op de winsten tot vermindering van de investeringen leidde. Prof. Stevers ziet de sterke loonstijgingen vooral als reactie op de uitzonderlijke snelle toeneming van de collectieve lasten, zoals belastingen en sociale premies.
De gedachtengang van prof. Stevers zal ongetwijfeld niet door de regering - althans in het openbaar - onderstreept worden. Maar wel heeft minister Duisenberg aangekondigd dat het kabinet fors zal moeten gaan bezuinigen op de plannen voor na 1976 omdat anders niets in huis komt van de economische groei die men zich in Den Haag voor ogen stelt. In het kader van die bezuinigingen zullen de collectieve uitgaven met niet meer dan één procent per jaar mogen toenemen. Die toename was tot nu toe 1,3 procent.
Als gevolg van de uitgaven, bestemd om de moeilijke economische situatie op te vangen, zijn een aantal kabinetswensen voorlopig op een lager pitje gezet.
De inmiddels begin oktober gehouden algemene beschouwingen in de Tweede Kamer stonden uiteraard eveneens in het teken van de weinig bemoedigende financieel-economische toestand. Een speciaal hoofdstuk vormde de looncompensatie wegens de stijging der prijzen. Bij de bespreking daarvan lanceerde KVP-fractieleider Andriessen het voorstel om volgend jaar alle werknemers een vast compensatiebedrag te geven in guldens, niet in procenten. Zijn idee werd over het algemeen gunstig ontvangen, al toonde premier Den Uyl er weinig geestdrift over. Typisch was wel dat de Sociaal-Economische Raad (SER) enkele dagen later eenzelfde advies uitbracht. Terwijl deze regels geschreven worden moet het gesprek over deze kwestie tussen overheid en sociale partners (werkgevers en werknemers) nog beginnen.
Opgemerkt moet nog worden dat ondanks veel kritiek van de oppositiepartijen de positie van het huidige kabinet, ook na de niet erg bemoedigende kijk op de toekomst, zoals ze die op Prinsjesdag gestalte gaf, niet bedreigd wordt. Ook de partijen die het kabinet ‘gedogen’, KVP en ARP dus, beseffen dat er momenteel geen alternatief is. Waar het nog maar zeer de vraag is of op zichtbare termijn een aantal zeer principiële zaken, zoals de abortuskwestie, aan de orde zullen komen, lijkt het kabinet-Den Uyl op rozen te zitten. Al prikken de dorens van de sombere tijd toch wel pijnlijk...
(15 oktober 1975)
J. Vd.