Na honderd jaar misverstand de nieuwe Schelde-Rijnverbinding
Bijna honderd jaar lang is er gevochten voor de nieuwe Schelde-Rijnverbinding, die op 23-24 september 1975 in dienst werd genomen en ruime perspektieven opent voor de Rijnvaart op Antwerpen en het interbeneluxverkeer.
Aldus kwam, na meer dan één eeuw gedwongen vaart via het Zuid-Bevelandkanaal van Hansweert naar Wemeldinge, de verbinding langs de tussenwateren tot stand.
Het was allemaal goed gegaan tot omstreeks het midden van de vorige eeuw. De binnenvaart tussen België en de Rijn had toen de keuze tussen twee vaarroutes. De eerste volgde de Westerschelde, het Sloe, de Oosterschelde, de Keeten, de Krammer, het Volkerak, het Hollands Diep, de Dordtse Kil en de Merwede. De tweede, die voor Antwerpen veel korter en interessanter was, liep van de Westerschelde, via het Kreekrak, de Oosterschelde en de Eendracht naar het Volkerak en zo verder naar de Rijn.
Toen Nederland besloten had tot de aanleg van de spoorlijn Maastricht-Middelburg meenden onze Noorderburen het recht te hebben het Sloe (nabij Vlissingen) en het Kreekrak (deeluitmakend van de route Antwerpen-Rijn) af te dammen, op voorwaarde dat een andere vaarweg tussen Schelde en Rijn ter beschikking werd gesteld.
België was het hiermede in het geheel niet eens maar Nederland bleef bij zijn beslissing en sloot in 1867 en 1869 de natuurlijke waterwegen via het Kreekrak en het Sloe toch af.
Ter vervanging van de bestaande verbindingen werd op 15 oktober 1866 het Zuid-Bevelandkanaal van Weert naar Wemeldinge voor de binnenscheepvaart opengesteld. Door deze vaarroute werd enerzijds de afstand Antwerpen-Dordrecht met 40 km. opgevoerd tot 125 km. en anderzijds nam de onveiligheid van de binnenscheepvaart toe. De felste reaktie kwam evenwel pas toen de scheepvaart toenam. In 1882 drong het Antwerps raadslid Van Rijswijck (die van 1892 tot 1906 burgemeester van Antwerpen was) aan op een verbetering van de verbinding, maar men moest toch wachten tot in 1919 vooraleer België de Schelde-Rijnverbinding officieel ter sprake bracht op de vredeskonferentie van Versailles. Een kommissie van zestien gedelegeerden van de geallieerde mogendheden werkte een ontwerpverdrag uit, dat een nieuw kanaal voorzag door Noord-Brabant, uitmondend in het Hollands Diep te Moerdijk. Dit verdrag werd echter niet bekrachtigd door België omdat het de Belgische soevereine rechten op de Pas van Wielingen niet erkende.
Bilaterale besprekingen tussen België en Nederland werden in 1924 aangevat en op 3 april 1925 stemden de wederzijdse ministers van Buitenlandse Zaken in met het ontwerp-verdrag betreffende een kanaal tussen het Antwerps havengebied en het Hollands Diep bij Moerdijk. De nieuwe vaarweg zou worden voorzien van een zeer beperkt aantal sluizen en zo worden aangelegd dat drie Rijnaken van het grootste type gemakkelijk over de ganse lengte van het kanaal naast elkaar konden varen.
Het verdrag werd op 29 juli 1926 geratificeerd door het Belgisch parlement en op 11 november 1926 door de Nederlandse Tweede Kamer. Het werd evenwel op 24 maart 1927 verworpen door de Nederlandse Eerste Kamer, op wiens verzoek het volgend jaar nieuwe onderhandelingen werden ingezet. Deze hadden evenwel niet het verhoopte sukses en na zeven jaar liepen zij op een sisser uit.
Teneinde toch enigszins de minder gunstige positie van de Belgische havens te verhelpen had België in 1919 op het trajekt Antwerpen (of Gent)-Dordrecht een kosteloze sleepdienst ingevoerd voor alle binnenschepen, waarvan de lading over Belgische havens werd getransiteerd en bestemd was voor of afkomstig van Straatsburg. Rijnvaartpremies werden van toepassing in 1929 voor al het vervoer tussen Belgische havens en het Rijnland. Deze premies werden na 1945 aangepast aan de ontwikkeling van de scheepvaarttechniek en slechts na de opening van de nieuwe Schelde-Rijnverbinding in september jl. afgeschaft.