Leven of sterven met kernenergie
Het is op zichzelf nuttig en zelfs toe te juichen, dat in Neerlandia deskundige informatie wordt verschaft over de problemen van de energievoorziening.
Wij moeten wel beseffen dat de thans voor de energievoorziening gebruikte grondstoffen (steenkool, aardolie, aardgas) des te sneller worden uitgeput naarmate de energiebehoeften sterker toenemen.
De beangstigend snelle uitputting van de bodemschatten, die gedurende miljoenen jaren onder het aardoppervlak zijn verzameld, heeft vele geïndustrialiseerde landen er toe gebracht het probleem van de vervangende energiebronnen effektief aan te pakken. Zo kwamen in deze landen een flink aantal kernreaktors in bedrijf.
Gezien de in het buitenland bereikte resultaten is het teleurstellend dat in Nederland en België een achterstand tegenover de baanbrekende landen is ontstaan. Intussen heeft de recente oliekrisis aangetoond dat de overschakeling op kernenergie urgent is geworden.
In dit licht gezien is het alternatief ‘leven of sterven’ in de kop van het bedoelde artikel verkeerd gesteld. Het beantwoordt niet aan de werkelijkheid, maar indien geen voldoende voortgang wordt gemaakt met de technische toepassing van de kernenergie zou het alternatief in de toekomst kunnen worden: ‘leven met of sterven zonder kernenergie’.
De problemen van de energievoorziening zijn mondiaal en voor de oplossing is internationale samenwerking vereist. Terwijl de oliebevoorrading in het vaarwater van de wereldpolitiek is geraakt, ligt de ontwikkeling van de kernenergie op het terrein van de techniek. De opbouw en de werking van kerncentrales en -reaktors, alsmede de zorg voor de veiligheid, is de taak van vele gespecialiseerde deskundigen.
Terwijl een reusachtige inspanning wordt geleverd om de toekomst van de mensheid te beveiligen, wordt dit opbouwend werk gedwarsboomd door de agitatie van onverantwoordelijke ondeskundige aktie- of pressiegroepen. Mijn bezwaar tegen het bedoelde artikel is dat aan de tegenstanders van de kernenergie meer belang wordt gehecht dan zij verdienen.
Het valt niet te ontkennen dat deze agitatie een mondiaal verschijnsel is. Ook wordt zij zo systematisch gevoerd dat men daarachter een internationale organisatie kan vermoeden, die politieke doeleinden nastreeft.
Er zit in deze agitatie een sterk element van misleiding van de openbare mening, doordat verwarring wordt gesticht tussen de vernietigende kracht van de atoombom, die in 1945 een einde maakte aan de wereldoorlog, en het benutten van de door kernsplitsing ontwikkelde energie om de energiebehoeften van de mensheid te dekken. Zo bij voorbeeld wordt de bevolking, die niet voldoende deskundig is om zich in deze ingewikkelde materie een eigen oordeel te vormen, de schrik op het lijf gejaagd door de agitatie tegen de proefreaktor te Kalkar, onder het motto dat de daar opgedane ervaring zou kunnen worden benut voor militaire doeleinden. Als dit een ernstig argument zou zijn, dan moest het gelden tegen iedere bestaande energiebron, met name tegen de oliewinning, want, iedereen weet dat olie onmisbaar is voor de moderne oorlogvoering.
Bedenkelijk is ook dat in het bedoelde artikel op biz. 43-44 onder de rubriek ‘gezagsargumenten’ vier z.g. anti-kernuitspraken van vooraanstaande geleerden zijn opgenomen, die bij de tegenwoordige stand van de wetenschap en de techniek volkomen waardeloos zijn.
A. Einstein (1879-1955) kreeg zijn Nobelprijs omstreeks de eerste wereldoorlog als grondlegger van de relativiteitsteorie, toen er nog geen sprake was van kernsplitsingen, die tot de vervaardiging van de atoombom hebben geleid. Einstein was teoreticus met weinig belangstelling voor technische verwezenlijkingen en heeft zich geheel op zijn eigen vinding geconcentreerd. Indien hij in 1945 onder de indruk van de uitwerking van de atoombom heeft verklaard dat ‘atoomenergie steeds alleen maar dienstig kan zijn voor vernietiging’, dan heeft hij niet gedacht aan de opbouw van kerncentrales voor de vreedzame energievoorziening, die pas na zijn overlijden op gang is gekomen.
De uitspraak van E. Teller, de ‘vader’ van de H-bom, dat ‘kernreaktors niet thuishoren op het aardoppervlak’, kan men zien als reflex van een verontrust man, die geschrokken is van het onvoorziene effekt van zijn uitvinding.
De Amerikaanse geleerde L.C. Pauling kreeg in 1954 de Nobelprijs voor de scheikunde vanwege zijn onderzoekingen op het gebied van de organische polymeren, die in de techniek onder de benaming van ‘plastieken’ een grote betekenis hebben verkregen. De geciteerde uitlating betreft alleen het gevaar van de radio-aktiviteit, die zich in de atmosfeer kan ophopen tengevolge van op grote schaal uitgevoerde kernexplosies. De ervaring heeft echter geleerd dat de bestaande kerncentrales en -reaktors zodanig kunnen worden afgeschermd, dat zij geen gevaar voor radio-aktieve besmetting van de atmosfeer opleveren.
De uitspraak van H. Alvén is even weinig substantieel als de figuurlijke wolken, die hij boven Amerika ziet hangen. Ik meen mij dus wel van kommentaar te mogen onthouden.
Alles bij elkaar zijn de geciteerde uitspraken van de tegenstanders dus niet overtuigend. Ook is er volstrekt geen reden om zich te laten verontrusten door de agitatie van aktie- of pressiegroepen, die denkbeeldige gevaren voorspiegelen. Wel is het nodig dat onze regeringen de bouw van kerncentrales ernstig aanpakken.
H.D. MOMMAERTS
DEN HAAG