Sociaal-emotionele faktoren
Bij alle plannen tot herziening van de bestuurlijke indeling moet niet alleen met planologische en sociaal-ekonomische maar ook met sociaal-emotionele faktoren rekening gehouden worden. De provincies van Nederland zijn eeuwenoud. Het waren vroeger autonome staten. De provinciegrenzen leven diep in het bewustzijn van de burgers. Ze worden op school de kinderen zo diep ingeprent, dat deze gaan geloven, dat het onwrikbare natuurlijke grenzen zijn.
Hoe diep de provinciegrenzen in het bewustzijn van de bevolking verankerd zijn moge blijken uit het volgende voorbeeld. Enkele jaren geleden nam ik deel aan een onderzoek van het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht in Belgisch en Nederlands Limburg. Tijdens dit onderzoek bleek, dat in Midden-Limburg door oudere mensen van bewoners van Noord-Limburg nog altijd gezegd wordt, dat zij ‘van de Gelderse kant komen’. Dit hangt samen met het feit, dat sommige delen van het tegenwoordige Noord-Limburg vroeger tot het zuiden van Gelderland behoorden. Dit is al een paar eeuwen geleden maar men is het kennelijk nog niet geheel vergeten.
Ook in andere landen spelen deze dingen een rol. In Frankrijk zijn de oude provincies nog altijd niet uit de herinnering van de bevolking verdwenen, ook al zijn ze sedert de dagen van de revolutie vervangen door departementen met geografische namen. Op 19 januari j.l. werden in twee gebieden van de Westduitse deelstaat Nedersaksen verkiezingen gehouden om vast te stellen of deze beide gebieden bij Nedersaksen zouden moeten blijven of zelfstandig dienen te worden. Het betrof het voormalige Hertogdom Oldenburg en het voormalige Vorstendom Schaumburg-Lippe. Onder de leuze ‘wat Napoleon, Bismarck en Hitler hebben laten voortbestaan mag ook de bondsrepubliek niet vernietigen’ spraken zich in Oldenburg 39,0 % en in Schaumburg 39,6 % van de kiezers uit voor autonomie. Dit is veel meer dan de Westduitse konstitutie voorschrijft (25 %) om de bondsdag te dwingen zich met de zaak bezig te houden en de ‘Landeszugehörigkeit’ van de beide gebieden opnieuw te regelen.
Het is zonder meer duidelijk, dat de betrokken gebieden als afzonderlijke sociaal-ekonomische eenheden geen enkele perspektief bieden. Het ‘Volksentscheid’ is louter op sociaal-emotionele gronden gebaseerd. Het is volledig in strijd met de in de bondsrepubliek al geruime tijd cirkulerende plannen om uit planologische en politicologische overwegingen van Sleeswijk-Holstein, Nedersaksen, Bremen en Hamburg één bondsstaat te maken. Als Oldenburg en Schaumburg-Lippe al zo moeilijk liggen, welke politicus zal het dan wagen de autonomie van de oude Hanzesteden aan te pakken?
Ook in Nederland zal een bestuurlijke herindeling volgens het 44-gewesten plan waarschijnlijk op grote weerstanden stuiten. Het model van de 21 miniprovincies zal nog problemen genoeg met zich meebrengen maar ziet er toch aanvaardbaarder uit. Dit model laat de drie noordelijke provincies met hun sterk provinciaal bewustzijn onaangetast. Twenthe heeft een sterk regionaal besef en kan m.i. zonder sociaal-emotionele moeilijkheden van Overijssel worden afgesplitst. In Gelderland is men er over het algemeen wel van doordrongen in een regionaal sterk gedifferentieerde provincie te leven en zal men een driedeling wellicht wel willen aanvaarden, vooral als de naam Gelderland duidelijk gehandhaafd blijft. In het westen heeft men nog altijd de neiging Holland en Nederland met elkaar te identificeren en voelt men zich meer stedelijk en regionaal dan provinciaal gebonden. Daarentegen zou het een pijnlijke zaak zijn Zeeland van de kaart te doen verdwijnen en er een gewest Scheldemond van te maken. De voorgestelde indeling van de zuidelijke gewesten heeft een historische achtergrond en zal zodoende wellicht acceptabel zijn. Bovendien zouden volgens dit model de zuidelijke gewesten in één landsdeel samengebracht worden.