Neerlandia. Jaargang 79
(1975)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Resultaten van een onderzoekLangs Belgische kant werden van de 690 verstuurde vragenlijsten, 253 terug ontvangen, hetzij 36,66 %. Van deze 253 kwamen er slechts 222 in aanmerking.
De 31 niet-geldige vragenlijsten waren ofwel te laat binnengekomen, ofwel verstoken van enige identiteit; verenigingen waren inmiddels opgeheven of bleken bij de verdeling van de plaatselijke post niet meer bekend.
Van Nederlandse zijde werden 224 vragenlijsten verstuurd. Bericht kregen we van 104 verenigingen, waaronder 18 niet-geldige. Een % van 41,96.
Wat is nu het % geldige vragenlijsten?
De onderzochte groep verenigingen vertoont volgende samenstelling:
Wat de wijsgerige of religieuze optie betreft, krijgen we in België voor de verenigingen die op deze vraag antwoorden een overgrote meerderheid van katholieke gezindheid. Een heel klein deeltje hangt andere strekkingen aan, terwijl vrijuit het grootste aantal verenigingen geen antwoord geven of verklaren dat ze er geen opinie op nahouden.
Wat Nederland betreft kunnen we kort zijn, op enkele verenigingen na, geven alle andere verenigingen geen antwoord of hebben geen opinie.
Op de vraag naar het aantal leden mogen we zeggen, dat de door ons bereikte Belgische verenigingen eerder klein van omvang zijn, enkele uitzonderingen buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde kan gezegd worden van de Nederlandse verenigingen.
Als gemiddeld aantal bestuursfuncties kan men voor België een acht- tot tiental vooropstellen, met als uitschieters dertien en veertien.
Daar waar men in België een tamelijk hoog aantal bestuursleden nodig heeft, doet men het in Nederland veel bescheidener. Normale cijfers zijn daar vijf of zes; acht en negen daarnaast hoge.
Wanneer we nu de beroepen van de bestuursleden nagaan, kunnen we zeggen dat in België over het algemeen het grootste aantal functies bezet worden door de ambtenaren, bedienden en arbeiders. Andere categorieën hebben soms ook wel een belangrijk deel, doch dat is dan meestal afhankelijk van de aard van de vereniging.
Opvallend is voor Nederland de belangrijke vertegenwoordiging van de zelfstandigen in de besturen. Voor de rest is alles net zoals in België.
De Belgische leden zijn voornamelijk samengesteld uit de beroepsklassen ‘ambtenaren en bedienden’, ‘arbeiders’ en ‘zelfstandigen’.
Het regelmatigst verdeeld naar aard van de vereniging zijn wel de ‘ambtenaren en bedienden’, terwijl de arbeiderscategorie en deze van de zelfstandigen min of meer elkaars gelijken zijn.
In Nederland is de categorie ‘ambtenaren en bedienden’ eerder een kleinere rol toebedeeld. Met de categorieën ‘zelfstandigen’ en de ‘arbeiders’ wordt net zoals in België een blok gevormd, dat schril afsteekt tegenover de witte vlekken van de andere beroepen.
Bij de verwerking van de gegevens betreffende de leeftijd van de bestuursleden is gebleken dat in België de jongeren een geringe rol spelen, behalve in de eigen jeugdverenigingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De leeftijdscategorieën 31-40 jaar en 41-50 jaar daarentegen, zijn vrijuit de belangrijkste. De personen na de vijftig jaar hebben steeds in dalende lijn zitting in de besturen, behalve in de gezelligheidsverenigingen.
Dezelfde toestand geldt voor Nederland. Echter dient opgemerkt hoe weinig functies bij de jeugdverenigingen in eigen handen blijven.
De belangrijkste wervingsbron naar leeftijd is deze van mensen tussen twintig en vijftig jaar. Daarna daalt het aantal aangeslotenen.
Net zoals in België worden de Nederlandse leden voor het grootste deel geworven in de groep personen van ongeveer twintig tot ongeveer vijftig jaar.
Op te merken is dat in Nederland de jeugd en de personen boven de zestig jaar in een aantal sectoren een vrij groot aansluitcijfer bereiken.
In een hoofdstuk over de algemene werking van de vereniging werden de gegevens besproken over het reilen en zeilen van de vereniging. We vroegen o.a. naar het aantal bestuurs- en ledenvergaderingen en naar de aanwezigheden en het aantal van de manifestaties.
Gezien de geringe belangrijkheid van dit deel in het geheel van het artikel zullen we er niet nader op ingaan.
Bijna alle bereikte verenigingen doen in zekere mate aan hetgeen we zouden kunnen noemen: ‘cultuurspreiding’, ‘creativiteit’, en ‘persoonlijke vorming’.
Onder ‘cultuurspreiding’ kunnen we verstaan: activiteiten als filmvoorstellingen, academische zittingen, voordrachten; dus louter receptief deelnemen aan het cultureel leven.
De tweede strata van de indeling slaat op de ‘creativiteit’ en de meer actieve betrokkenheid van de leden. Hieronder kunnen we o.a. boekenbeurzen, bezoeken, rally's, cursussen plastische kunsten, filmactiviteiten, enz. opnemen.
Als derde deel hebben we de ‘persoonlijke vorming’, waaronder we de voordrachten gevolgd door intens debat, de kadervergaderingen, e.d. kunnen vermelden. Hier ligt het accent op de wisselwerking tussen kennisoverdracht en kritische ingesteldheid die zich dan op haar beurt uit in het actief deelnemen in de vereniging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opvattingen omtrent de grenscontactenVraagstelling:
Deze vraag geeft min-of-meer-relativerend de opvattingen weer, die hoogst waarschijnlijk heersen bij de bestuursleden, die de vragenlijst hebben ingevuld. Bijgevolg is deze opvatting zeer subjectief en waarschijnlijk aan één persoon gebonden. Andere factoren die hierbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld, de opleiding en de interesse van de beantwoorder. Er dient tevens opgemerkt dat de vraag kon geïnterpreteerd worden vanuit een algemene gezichtshoek en vanuit een individuele verenigingsgebonden gezichtshoek. In de verwerking werd hiervan steeds melding gemaakt. Voor wat de niet-antwoordende-verenigingen betreft mag gesteld worden dat waarschijnlijk geen contacten plaatsvonden; anders zou daar zeker melding van gemaakt worden. Een andere mogelijkheid is, dat de vraag gemakshalve niet werd beantwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Belgische toestand:Van de 84 Belgische socio-culturele verenigingen geven 44 of iets meer dan de helft geen antwoord op de vraag. 10 verenigingen denken dat de culturele grenscontacten in het algemeen gestegen zijn. Als reden geven zij op: groei van een Europese geest en het scheppen van eigen staatsinstellingen voor Vlaanderen; de plaatselijke contacten zijn degelijk; jeugdgroepen hebben contact met Oostburg en Aardenburg (via jeugd- en sportraad van Maldegem); meer communicatiemiddelen; toevallig een paar dynamische kernen langs weerszijden van de grens (spreekt vanuit de eigen vereniging). Eén vereniging zegt dat de contacten zijn gedaald. Zij meent te weten dat de mindere interesse door onverschilligheid de oorzaak hiervan is. 3 verenigingen denken dat de grenscontacten gelijk zijn gebleven, maar geven geen verdere aanduiding en ook geen reden op, terwijl 5 zegden dat er geen contacten zijn. 21 van de 84 verenigingen interpreteerden de vraag vanuit de eigen vereniging, en zegden dat ze geen contacten hebben. Een 3-tal geven een reden op: te ver van de grens (Brugge); er bestaan geen gelijksoortige gezinsbewegingen (BGJG-Eeklo); wonen te ver (Zaffelaere).
Bij de toneelverenigingen (15 in totaal) geven 8 geen antwoord. 2 verenigingen zeggen, dat ze zelf geen contacten met Nederland onderhouden, waarvan 1 als reden geldgebrek opgeeft. 1 vereniging is van oordeel dat de grenscontacten gestegen zijn. Zelf houdt de vereniging contact met verenigingen uit de gemeenten Hulst en Terneuzen. Eveneens 1 vereniging denkt dat er een daling is waar te nemen, en geeft als reden de nefaste invloed van de t.v. op. Verder zijn er twee verenigingen die denken dat de contacten gelijk zijn gebleven (1 onderhoudt contacten met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volkshogeschool ‘Hedenesse’ te Oostburg). 1 andere toneelvereniging zegt enkel dat ze enkele opvoeringen in Nederland heeft gehad.
De muziekverenigingen. Op 31 verenigingen hebben 10 geen antwoord gegeven. 5 verenigingen waren van oordeel dat de grenscontacten in het algemeen gestegen waren. 1 vereniging bedoelde hiermee een algemene stijging; de andere hadden het over individuele of groepsstijgingen (= volgens de aard van de muziekverenigingen). 3 verenigingen spreken van een daling van de grenscontacten, en geven als redenen: we worden minder uitgenodigd; kostelijke verplaatsingen en kleine geldelijke tussenkomsten; prijsovereenkomsten. Eveneens 3 verenigingen zegden dat de grenscontacten op hetzelfde peil zijn gebleven. 1 daarvan gaf als reden op het grote mentaliteitsverschil, plus de muur-grens. 7 verenigingen hebben geen cultureel contact met de overzijde. Reden hiervoor: gebrek aan geld; gebrek aan wederzijds begrip en waardering. Verder is er 1 vereniging die zegt dat tussen de grensverenigingen en -bevolking aan geen uitwisseling wordt gedaan. Een andere zegt dat er wel aan uitwisseling wordt gedaan door middel van optredens op de plaatselijke gebeurtenissen, terwijl een laatste vereniging contacten heeft met Terneuzen en Hulst.
Van de 10 heemkundige en folkloristische verenigingen geven er 6 geen antwoord op de vraag. 1 vereniging zegt dat de culturele grenscontacten zijn gestegen. Als reden wordt opgegeven dat de Europese grenzen steeds maar vervagen. 1 vereniging meent dat de grenscontacten zijn gelijk gebleven. Een andere vereniging geeft op dat ze geen contacten heeft, terwijl de laatste (Knokke) contacten heeft in Oostburg.
6 op de 10 sportverenigingen hebben niet op de vraag geantwoord. 1 vereniging zegde dat voor haar vereniging of groep verenigingen (schuttersclubs) de contacten gestegen waren. Er zijn meer schietingen dan vroeger, terwijl 1 vereniging denkt dat de grenscontacten, in het algemeen, gedaald zijn. Als reden geeft zij de nefaste invloed op van de t.v. Eveneens 1 organisatie antwoordt dat de contacten gelijk zijn gebleven. 80 % van de mensen weet niet eens dat er een Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord bestaat en 90 % weet niet wat het inhoudt, aldus die vereniging. De laatste vereniging zegt dat ze geen contact heeft met de andere over-de-grens-liggende-verenigingen, en om een stijging te bekomen moeten de gemeentebesturen subsidies geven.
Bij de groep ‘jeugdverenigingen’ hebben 8 van de 19 verenigingen geen antwoord gegeven. 2 verenigingen kunnen zich geen idee vormen over het al dan niet bestaan van de grenscontacten. 3 verenigingen spreken van een stijging. 1 ervan geeft als reden op meer contacten tussen de jeugd, terwijl een andere een reden zoekt i.v.m. de samenwerking die in hun sector bestaat voor internationaal wetenschappelijk onderzoek. De laatste zegt dat er nu in Beveren wel iets meer contacten zijn dan vroeger, en dat ze vrnl. bestaan uit folkloristische uitwisselingen. 1 vereniging is de mening toegedaan dat de contacten zijn gedaald. Als reden vernoemt zij de tekorten aan een goede leiding. 5 verenigingen hebben individueel geen contact; 2 ervan geven geen nadere redenen op. Volgens 1 vereniging bestaan nu nog geen contacten, doch zullen deze via de plaatselijke jeugdraad gestimuleerd worden. Een andere vereniging drukt het jammerlijke van de toestand uit. Tenslotte hebben we ook nog een vereniging die vraagt naar het waarom van de samenwerking. ‘Elk heeft toch zijn eigen vereniging’.
Van de 5 toeristische verenigingen zeggen er 2 dat de grenscontacten voor hun beweging of voor hun gemeente zijn gestegen. De ene zegt dat er een goede sfeer is in de reisclub (Sinaai) en dat soms ook Nederlanders meegaan. De andere vereniging schrijft de stijging toe aan de samenwerking van de gemeentebesturen (Maldegem en Aardenburg), 1 vereniging heeft contacten met Hulst, terwijl nog een andere er geen heeft. Zij vindt dat de gemeente Blankenberge te ver van de grens afligt om contacten te onderhouden. 1 vereniging meent een daling te merken en schrijft deze toe aan het gebrek van enige aanmoediging van de overheid.
Bij de 3 foto- en filmclubs wordt op de vraag geen antwoord gegeven; 1 vereniging onderhoudt geen contacten en zegt ook niet waarom, terwijl 1 laatste vereniging meent dat de contacten zijn gestegen. Als redenen worden opgegeven: de toenemende interesse voor cultuur; de toenemende welstand; de grotere ontwikkeling als gevolg van langere studies en steeds maar meer vrije tijd.
7 van de 12 landbouwverenigingen (met culturele inslag) geven geen antwoord; 3 verenigingen zijn van mening dat er doodgewoon geen grenscontacten bestaan. 1 andere vereniging is van oordeel dat deze ongewijzigd zijn gebleven en geeft hiervan geen uitleg, terwijl een laatste vereniging meent dat deze zijn gedaald; meer aanduidingen werden evenmin gegeven.
De maatschappelijke (of ‘sociale’) organisaties hebben in totaal 17 verenigingen. Daarvan geven er 7 geen antwoord. 2 waren van oordeel dat er zeer weinig zijn. 2 verenigingen hebben geen idee over het bestaan van contacten, waarvan 1 zegt dat Lembeke te ver van de grens ligt om daar iets van te merken. 3 verenigingen hebben geen individuele contacten met over-de-grens-liggende-verenigingen en per vereniging zijn de contacten ofwel gedaald ofwel gelijk gebleven. Verdere uitleg wordt niet gegeven.
Van de 2 gezelligheidsverenigingen (verenigingen die b.v. enkel koffietafels of gezelligheidsbijeenkomsten organiseren) heeft 1 geen idee over eventuele contacten, terwijl de andere geen antwoord geeft. Bij de twee politieke verenigingen geeft geen enkele een antwoord. Bij de ‘andere’ of ‘diverse’ verenigingen gaven 6 geen antwoord. 1 vereniging had zelf geen contacten. Een ander vond dat de contacten voor de postzegelclubs gestegen waren, omdat de filatelie zich over de grenzen heen beweegt. Nog een andere vereniging dacht dat de contacten daalden, terwijl een laatste dacht dat ze gelijk bleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Nederlandse toestand:Van de 6 socio-culturele verenigingen heeft 1 niet geantwoord. 1 was van oordeel dat de grenscontacten gestegen waren wegens de representatie en voor 1 invuller waren grenscontacten onbekend. Een andere vereniging geeft op de algemene vraag geen antwoord, doch zegt dat ze zelf (organiseren van concerten) contacten heeft met diverse verenigingen uit Brugge en met 1 uit Oostende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlandse vereniging voor Mattheus Passion zegt dat er langs Belgische kant weinig belangstelling is; dit zou komen vanwege de goede culturele programma's te Sint-Niklaas en te Antwerpen, terwijl een laatste zegt dat de grenscontacten op het sociaal-cultureel vlak zeer gering zijn; deze situeren zich waarschijnlijk meer op een ander domein.
Bij de toneelverenigingen geven 3 geen antwoord, terwijl eveneens 3 verenigingen geen opinie hebben over de grenscontacten. 2 verenigingen spreken van een stijging; daarvan heeft 1 vereniging zelf contact met een groep uit Aalst; een andere zegt: ‘Het is alleen maar toe te juichen en de contacten zouden nog groter kunnen zijn, maar er bestaat een financiële barriere waarvan o.a. de kleine verenigingen de dupe zijn’. 1 vereniging, denkt een daling te onderkennen en geeft op als reden: ‘door de institutionalisatie hebben we steeds maar meer nachtwerk, waardoor de mogelijkheden afnemen om op andere plaatsen te spelen’. Van 2 verenigingen zijn de grenscontacten op hetzelfde peil gebleven. Een nadere aanduiding wordt niet opgegeven. 1 vereniging heeft zelf geen contacten omdat er volgens hen geen Belgen komen kijken, terwijl een laatste vereniging zegt dat de culturele grenscontacten, in het algemeen onbestaande zijn.
5 van de 15 muziekverenigingen geven geen antwoord op de gestelde vraag. 4 verenigingen hebben geen opinie omtrent de grenscontacten; daarvan heeft wel 1 vereniging eens contact gehad met Kapellen. 2 verenigingen waren van mening dat de contacten gestegen waren, waarvan 1 als reden de meer onderlinge contacten met de buurtgemeenten opgeeft. Eveneens 2 verenigingen zijn van oordeel dat een daling valt waar te nemen, waarvan 1 in het algemeen spreekt, en de andere zijn eigen toestand onder ogen ziet (‘te wijten aan de algemene tendens van achteruitgang van de fanfare- en harmoniekorpsen’). Tenslotte menen 2 verenigingen een status-quo te zien. Zij geven hieromtrent geen redenen op.
Twee van de vijf heemkundige verenigingen spreken van een stijging. 1 vereniging vindt die stijging positief; de andere (carnavalvereniging) spreekt vanuit de eigen verenigingshoek en schrijft dit toe aan het meer bekend raken van een carnavalsfeest over de grens. Een andere vereniging zegt dat op haar terrein (carnaval) de contacten gelijk zijn gebleven. Wij krijgen nog twee verenigingen, waarvan de ene zegt dat zij zelf geen contacten heeft; de andere vereniging (oudheidkundige kring: De Vier Ambachten = Hulst, Axel, Boekhoute en Assenede) heeft sinds haar oprichting in 1928 steeds meer intens contact gehad met Vlaanderen uit hoofde van haar studieobject, de Vier Ambachten.
Van de 15 sportverenigingen geven er acht geen antwoord. Van de overige 7 verenigingen zijn de contacten voor 2 gestegen; 1 spreekt van een algemene stijging, terwijl de andere de stijging verklaart met de woorden: ‘gestegen, omdat nu ook in het Zeeuws-wandelboekje Belgische tochten staan opgegeven’. 4 verenigingen zeggen dat de contacten gelijk bleven, waarvan 3 in het algemeen spreken en 1 betrekking heeft op de eigen vereniging. 2 geven een nadere toelichting op: ‘Nochtans zou een grotere uitwisseling van Belgen in Nederlandse verenigingen en omgekeerd logisch en wenselijk zijn;’ - ‘Liggen reeds jaren op hetzelfde niveau. Hangt af van het aantal bezoeken van de eigen vereniging aan de verschillende sociëteiten, vnl. in het Meetjesland’. Verder had nog 1 vereniging individueel geen contact omdat ze, zo antwoordde men, een te kleine omvang had.
Op 10 Nederlandse jeugdverenigingen hebben 7 geen opinie over de grenscontacten (5) of geen antwoord gegeven (2). Voor 1 vereniging waren de contacten in het algemeen gedaald, en 2 verenigingen zeggen dat ze geen individuele contacten onderhouden.
Voor de 4 toeristische verenigingen geeft 1 geen antwoord, terwijl de andere zegt dat ze weinig van de grenscontacten merkt. Van de andere 2 zijn de individuele grenscontacten gestegen. Een vereniging zegt: ‘gestegen i.v.m. de activiteiten van de Zeeuwse Volksuniversiteit te Middelburg, resulterende in o.a. bezoek aan concerten en toneel in België’. De andere vereniging zegt ‘dat er prima contacten zijn en prettige mensen om mee samen te werken’.
In het totaal tellen we 3 maatschappelijke of sociale verenigingen. Daarvan geven 2 geen antwoord op de hen gestelde vraag. De andere antwoordt: ‘onze grenscontacten vertonen een stijging, temeer omdat er bijvoorbeeld inzake het leefmilieu wederzijdse directe belangen in het geding zijn’. Tevens werkt de vereniging ook samen voor de 1 mei-feesten met Zelzate.
Geen enkele van de gezelligheidsverenigingen (3 in totaal) geeft een antwoord.
Twee politieke verenigingen geven eveneens geen antwoord. Van de twee overige verenigingen heeft 1 geen opinie omtrent de grenscontacten, terwijl een andere opgeeft dat ze geen contacten heeft, doch dat dit wel nuttig zou kunnen zijn.
Bij de andere of diverse verenigingen geven 3 op 7 geen antwoord. 1 zegt dat de contacten onbestaande zijn; 2 verenigingen kunnen zich geen opinie vormen en voor een laatste vereniging zijn de contacten gelijk gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemene besluitenWat kunnen we nu uit het werk en de hier neergeschreven samenvatting besluiten? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. het verenigingsleven is veel minder vormingswerkend dan men denkt.Om tot deze stelling te komen, kunnen we ons baseren op de gegevens bekomen uit de vraagstellingen naar de aard van de verenigingen, de programmatie en de aanwezigheden. Hieraan kunnen we de begrippen ‘permanente opvoeding’ en ‘non-directiviteit’ koppelen.
Wij willen verder wijzen op het feit dat de meeste bereikte verenigingen traditionalistische verenigingen zijn, zowel naar organisatievorm als naar activiteiten-gerichtheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat betreft de organisatie, is deze bij vrijwel alle verenigingen in handen van een soort kernbestuur, dat de definitieve activiteiten van de vereniging vastlegt en uitwerkt.
Als tweede opmerking kunnen we stellen dat we nog ver verwijderd zijn van de verwerkelijking van de permanente opvoeding, welke maar al te zeer als een permanente inspanning wordt aanzien. Als voornaamste reden hiervoor kunnen we aangeven, dat de meeste leden ‘papieren leden’ zijn, en zich als dusdanig weinig aan de verenigingen interesseren, terwijl meestal manifestaties worden ingericht om manifestaties in te richten, maar waar weinigen iets aan hebben. Dit heeft dan soms ook tot gevolg dat vele (= de meeste?) verenigingen afdalen tot het niveau van gezelligheidsverenigingen, zonder daarom de zelfs vrij positieve waardepunten van deze verenigingsactiviteiten te willen veroordelen.
Daaruit blijkt dus dat het hoe en het wat van de vereniging voornamelijk afhangt van de opvatting en realisatie van wat de vereniging moet zijn en de opvatting van de leden over het lid-zijn. Deze enigszins pessimistische beschouwingen zijn gestoeld op talrijke en soms duidelijk naar voren gekomen antwoorden, zodat we met enig voorspellend vooruitzicht mogen spreken van het failliet van de huidige traditionalistische plaatselijke verenigingen. Het wordt zo dan ook duidelijk dat van het heilig geworden woord ‘non-directiviteit’ niets in huis komt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. de culturele grenscontacten zijn geïmproviseerd en zeer toevallig.Overeenkomstig het door ons hierboven geschetste beeld van het verenigingsleven zal het dan ook niemand hoeven te verwonderen wanneer we zeggen dat de culturele grenscontacten meer toevallig dan doelbewust integratiegericht zijn. Het valt tevens op welk enorm verschil er heerst tussen de geconstateerde volksuiting (geen contacten) en de stroef opgestelde tekst van het akkoord en de reeds getroffen ministeriële besluiten (wenselijkheid van contacten), welke meestal uitvloeisels zijn van de zogenaamde ‘hoogverheven cultuur’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. realiteitszinAls slot willen we twee auteurs - een Noord- en een Zuidnederlander citeren die reeds eerder hun mening klaar en duidelijk te kennen gaven over het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord, en zijn uitwerking.
* Dr. A.W. WILLEMSEN: ‘In de eerste plaats dient vastgesteld te worden, dat het besef, dat Noorden Zuid-Nederlanders één cultuurgemeenschap vormen, niet leeft in brede lagen van de bevolking, in Nederland niet, maar ook in Vlaanderen niet. (...) Voor een wezenlijke culturele integratie van Nederland en Vlaanderen is het Nederlands-Belgisch Cultureel Akkoord niet ver strekkend genoeg’Ga naar voetnoot(5).
* Dr. M. van HAEGENDOREN: ‘Wij besluiten met een scherpe kritiek op de regeringen die, gezien de bescheidenheid van de toegewezen middelen, bewezen hebben weinig belang te hechten aan de culturele contacten (...). De commissie zou over een werkelijke begroting i.p.v. over een symbolisch bedrag moeten beschikken en een deskundige full-time staf zou de zaak in handen moeten nemen, terwijl nu alleen maar één ambtenaar er zich nevenambtelijk kan mee bezighouden. De commissie bestaat uit enkele vooraanstaanden die het zo druk hebben dat zij maar in de gauwte een paar vergaderingen 's jaars kunnen wijden aan deze kwesties’Ga naar voetnoot(6).
P. MONTSAERT |
|