| |
| |
| |
[Nummer 3]
De verhouding Nederland-Vlaanderen, geborduurd op het stramien der historie
Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de afdeling Amsterdam van het A.N.V. hield mr. L. Craeybeckx, burgemeester van Antwerpen, in het begin van dit jaar een rede over de verhouding Nederland-Vlaanderen. Het was een stijlvolle bijeenkomst in het Amstelhotel, waarop de voorzitter van de jubilerende afdeling, drs. J. Das, tal van gasten kon welkom heten, waaronder een afvaardiging van het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders, de consul-generaal van België, vertegenwoordigers van zusterorganisaties en andere genodigden, alsmede de bestuursleden van de andere afdelingen en de leden van de afdeling Amsterdam.
Mr. Craeybeckx is een erudiet man en daarbij een woordkunstenaar. Het was dan ook een bijzonder genoegen naar hem te luisteren, want hij spreekt een prachtige taal wat we in deze tijd van vervlakking en verwaarlozing van een goed taalgebruik nog maar zelden kunnen genieten. Bevattelijk en logisch schetste mr. Craeybeckx de verhouding Nederland-Vlaanderen, geborduurd op het stramien der historie.
Na gewezen te hebben op het sociale aspect van de Vlaamse Beweging, op Vlaanderen als bakermat van de Nederlandse taal en cultuur en op het later overnemen van deze rol door Nederland wijdde de inleider sterke aandacht aan het op elkander aangewezen zijn van Noord en Zuid. Een belangrijk deel van de rede was op de taalsituatie toegespitst ondermeer op de spelling, de uitspraak en de woordenschat. Onderstaand verslag werd samengesteld met gebruikmaking (en instemming) van de tekst van de rede van mr. Craeybeckx, waarvoor wij hem bijzonder erkentelijk zijn.
(Geert Groothoff)
Mr. Craeybeckx begon zijn betoog met de stelling dat in de verhoudingen tussen Nederlanders en Vlamingen, in grote mate gevoelselementen hetzij in negatieve, hetzij in positieve zin bepalend zijn.
De Vlaamse achterstand, aldus de inleider, is nu eenmaal een onbetwistbaar feit. In de laatste tientallen jaren heeft er zich in Vlaanderen een ommekeer ten goede voorgedaan. De contacten tussen Noord en Zuid zijn nu eenmaal zo schaars dat het voor de hand ligt dat de Nederlander zich hiervan niet in de gewenste mate rekenschap geeft. Bij alle misprijzen van sommige Nederlanders voor Vlaanderen zou het goed zijn zoveel mogelijk informatie over Vlaanderen in Nederland te verschaffen.
Mr. Craeybeckx herinnerde aan de cultuurstrijd die in Vlaanderen werd gevoerd: aan de ene zijde de Belgische Staat die een verfransingspolitiek voerde, daartegenover de Vlaamse Beweging, die in het grootste deel van haar geschiedenis een taalstrijd is geweest. Het zou onjuist zijn om aan het totstandkomen van het Belgisch staatsverband toe te schrijven dat de Vlaamse taal van intellectueel verkeer was uitgesloten. Aldus mr. Craeybeckx. Evenmin is het juist te beweren dat de Walen Vlaanderen hebben verfranst. Het waren de Vlamingen zelf: de hogere standen. Het zijn de sociale verhoudingen die het verschijnsel van de verfransing verklaren. Een andere factor was dat de arbeidersklasse in de vorige eeuw geen politieke invloed had. Met de invoering van het algemeen kiesrecht na de Eerste Wereldoorlog kwam pas de verandering. In hun romantische inspiraties hadden de meeste Vlaamse leiders zich beperkt bij oratorische tirades als: ‘Waar is der vaadren fierheid nu gevaren?’ alsof fierheid denkbaar was bij een volk dat in materiële ellende verkommerde.
‘De oorlog was er nodig geweest: revolutionaire bewegingen zoals het activisme, onstuimige betogingen onder de soldaten op het IJzerfront, sensationele gebeurtenissen in Rusland, in Duitsland en elders, om de machtsorganen ertoe te bewegen, inderhaast een wet af te kondigen waardoor algemeen kiesrecht werd ingesteld. Het is slechts van toen af, zoals we reeds zeiden, dat de weg open stond voor wetten waardoor de volkstaal als de enig geldige voor de openbare besturen, het leger, het gerecht, het onderwijs in Vlaanderen werd opgelegd, zoals ook voor wetten waardoor diep ingrijpende sociale hervormingen tot stand kwamen, onder meer achturendag, verplicht lager onderwijs’.
Tevoren was het aantal ongeletterden in Vlaanderen ontzettend hoog geweest. De armste mensen konden zich de luxe niet veroorloven hun kinderen naar school te sturen. Het merendeel onder de arbeiders en boeren bestond uit analfabeten. Ook dit verklaart de culturele achterstand in Vlaanderen. Aldus mr. Craeybeckx.
De spreker haalde in dit verband een gebeurtenis uit mei 1961 aan. In Rotterdam werd een Nederlands-Belgische vereniging gesticht naar het voorbeeld van de Belgisch-Nederlandse Vereniging in Antwerpen. Ter gelegenheid daarvan hield burgemeester
| |
| |
Craeybeckx een feestrede. In zijn toespraak gaf hij een schets van de taaie volharding, de offervaardigheid, die kenmerkend waren geweest bij de Vlamingen die de strijd hadden gevoerd voor de verdediging van de Nederlandse taal en cultuur. In de loop van zijn dankwoord uitte mr. Van Walsum, toen burgemeester van Rotterdam zijn verwondering over het lot en de strijd der Vlamingen in België met de bewoordingen: ‘Ik moet erkennen dat mij weinig bekend was omtrent wat de Vlamingen allemaal hebben doorgemaakt. En zeggen dat wij die Vlamingen al die tijd in de kou hebben laten staan...’.
Mr. Craeybeckx zei dat deze woorden hem ontroerden. Zijn overweging was: nooit hebben de Vlamingen materiële steun verlangd. Stellig politieke inmenging niet, noch financiële bijstand, noch wat ook van die aard.
De Vlaamse Beweging geraakte pas voorgoed op dreef nadat de verruiming van het stemrecht aan bredere lagen van de bevolking meer democratische inspraak had verzekerd in het landsbeleid, dat tot dan toe door de verfranste burgerij werd beheerst.
| |
| |
De beroemde kardinaal Mercier beweerde dat het Nederlands volkomen ongeschikt was voor hoger onderwijs. De Flaminganten antwoordden hierop met te verwijzen naar de bloeiende Nederlandse universiteiten, de wetenschappelijke literatuur in het Noorden, en de Nederlandse Nobelprijswinnaars.
‘Alleen ware meer begrijpend en waarderend medeleven, morele steun in hoge mate welkom geweest. Hoogst loffelijke uitzonderingen, die niet zo weinige waren, niet te na gesproken, hadden we veelal de indruk dat wat ons Vlamingen overkwam, in Nederland weinig belangstelling wekte. Niettemin zijn we er ons terdege bewust van: we zijn aan Nederland, in verband met de taal- en cultuurstrijd, heel wat verschuldigd. Alleen maar door te bestaan heeft Nederland ons in de strijd gesterkt’.
Nieuw was voor de meeste toehoorders toen de inleider vertelde dat het Belgisch episcopaat destijds de verbijsterende verklaring uitgaf, dat de Nederlandse taal voor hogere geestesontwikkeling ongeschikt was. Maar er kon, zei de inleider, worden verwezen naar de vermaarde Nederlandse universiteiten en naar de Nobelprijzen toegekend aan Nederlandse wetenschapsbeoefenaren.
Nederland heeft in de waardevolle literatuur in Vlaanderen een flink deel bijgedragen. Streuvels, Elsschot en hoeveel anderen nog, vonden in Nederland de uitgeversbedrijven welke in de eerste plaats op het lezende publiek van Nederland konden rekenen, en slechts bijkomenderwijs op het toen nog erg verachterde Vlaanderen als afzetgebied. Onverminderd het grote belang dat hieraan door de Vlamingen gehecht wordt, men zou de Nederlandse uitgevers niet goed kennen, indien men eraan twijfelde dat zij bij 't uitgeven van Vlaamse schrijvers niet duidelijk beseft hadden dat ze er een goede zaak aan deden. Ware dit trouwens niet het geval geweest, aldus mr. Craeybeckx, dan was het bij een proefneming gebleven. Ook de Nederlandse uitgevers waren er zich stellig van bewust dat Vlaanderen, ook in de jaren van zijn achterstand (Gezelle!), de Nederlandse literatuur op hoogst waardeerbare wijze verrijkte.
Het feit dat het onderwijs in de Nederlandse taal gedurende de hele negentiende eeuw volkomen verwaarloosd werd, terwijl aan de Franse taal de meeste zorg werd besteed, heeft tot gevolg gehad dat een aantal met literair talent begaafde Vlamingen in het Frans schreven; de taal die zij beheersten. Het waren onder meer Maurice Maeterlinck, Emile Verhaeren, Charles Van Lerberghe, Georges Rodenbach, Georges Eekhout en Max Elskamp. Deze Vlamingen hebben literaire prestaties geleverd die kwalitatief stellig behoren tot het allerbeste dat ooit door Vlamingen werd voortgebracht. Maeterlinck verrijkte de Franse literatuur in 1911 met een Nobelprijs. Een feit is dat zij voor de Vlaamse, de Nederlandse cultuurgemeenschap in haar geheel als auteurs verloren gingen.
Wanneer wij denken aan de plaats die onze beide landen - samen vaak zo dichterlijk aangeduid met de benaming ‘Iage Landen bij de zee’ - temidden van andere volkeren innemen, dan, aldus de inleider, overwegen wij de tekst waardoor Willem Frederik Hermans bijdroeg tot het boekje dat een paar jaren geleden verscheen onder de titel ‘Sluipmoord op de spelling’. Deze tekst luidt:
‘Het aantal nederlandstaligen is de laatste 25 jaar sterk toegenomen: tot circa 20 miljoen - zoveel Fransen waren er ten tijde van Napoleon. Wordt het niet tijd te erkennen dat we geen klein taalgebied meer zijn?’
Uit deze tekst spreekt een fierheid, een zelfbewustzijn dat ons in de passende stemming brengt om te beseffen hoezeer Nederlanders en Vlamingen op elkaar zijn aangewezen. Weliswaar worden we onder de kleinere landen gerekend, aldus de spreker, maar ook worden, en met sterkere statistische aanleiding hiertoe, Zweden, Noorwegen en Denemarken tot de- | |
| |
zelfde groep gerekend. Aan de hoge trap van culturele ontwikkeling die zij bereikten danken deze landen niettemin de eervolle plaats die zij in de rij der volkeren bekleden.
Mr. Craeybeckx tekende daarbij aan dat in de laatste tientallen jaren een snelle opbloei van positieve waarden in Vlaanderen heeft plaatsgehad. De Vlaamse werkende mens leeft niet langer meer in de ellende die hij voor de Eerste Wereldoorlog heeft gekend. Hij geniet arbeidsvoorwaarden die op Europees peil werden gebracht. Het lager onderwijs werd sterk uitgebreid. Het gevoelig verbeterde middelbare wordt door een aanzienlijk vermeerderd aantal scholieren bezocht. De nederlandstalige universiteiten werden van twee - Gent en Leuven - tot vier gebracht met Antwerpen en Brussel. Het aantal hoogstudenten werd verdriedubbeld.
De achterstand werkt nog na, merkte mr. Craeybeckx op, maar verzwakt, naar gelang nieuwe generaties op de voorgrond komen. Het element verschil in intellectuele status dat de toenadering Noord-Zuid in de weg stond werd in ruime mate weggewerkt.
| |
Vlaanderen, bakermat van de Nederlandse taal en cultuur
In een imposant overzicht met een uitstalling van tal van historische feiten tekende mr. Craeybeckx het beeld van Vlaanderen als de bakermat van de Nederlandse taal en cultuur. Daarbij verdiepte de inleider zich in de geschiedenis van de taal: de Nederlandse taal die oorspronkelijk Nederduits of Diets werd genoemd. De historie van de taal wordt in drie periodes verdeeld. De eerste vanaf omstreeks het jaar 400 tot circa 1100 is de periode van het Oudnederlands. Omtrent het Nederlands dat toen werd gesproken tast men in het duister. De eigenlijke geschiedenis van onze taal begint rond 1100 en strekt zich uit tot ongeveer 1500: het is de periode van het Middelnederlands. In deze periode is - binnen de Nederlandse gewesten - in het Vlaamse land de eerste reeks van literaire en wetenschappelijke geschriften in de Nederlandse taal tot stand gekomen. Het is daarom stellig niet ten onrechte dat de Vlamingen Zuid-Nederland als de bakermat van de Nederlandse cultuur beschouwen, aldus de inleider.
Hendrik van Veldeke, miniatuur
J. van Maerlant: Boeck van den Kersten Ghelove
Jan van Ruusbroec
Hendrik van Veldeke, de Limburger; Jacob van Maerlant, de West-Vlaming; Jan van Ruusbroec, de Zuid-Brabander, drie grote namen onder vele, die er ons aan herinneren dat de bakermat van de Nederlandse taal en letterkunde in de zuidelijke Nederlanden moet worden gezocht. In de 17e eeuw zou Holland de fakkel overnemen.
| |
| |
Mr. Craeybeckx duidde in dit verband op Hendrik Van Veldeke, op Willem van Affligem. Dit was in de twaalfde eeuw. In de dertiende eeuw waren het West- en Oost-Vlaanderen waar Nederlandse geschriften tot stand kwamen. Mr. Craeybeckx noemde Maerlant. Ook in Brabant bloeide in die tijd de literatuur: Beatrijs van Nazareth en Zuster Hadewijch schreven in Brabants Nederlands. Zij waren de grondleggers van het mystieke proza in de Nederlandse taal.
Daarna was het Anna Bijns, een nederige Antwerpse onderwijzeres die religieuze gedichten schreef. Men houdt haar - althans velen - voor de schrijfster van ‘Marieken van Nieumegen’. In de veertiende eeuw kwam Brabant geheel op de voorgrond te staan met de Antwerpse school waar Jan Van Boendale, Stadssecretaris van Antwerpen, de eerste plaats innam. Hij schreef ‘Der Leken Spiegel’. Voorts herinnerde de spreker aan Jan van Ruusbroec, wiens werken in het Latijn, het Frans en het Duits werden vertaald. Het is eerst rond 1400 dat er geschriften aan te wijzen zijn die in het noordelijk gedeelte van de Nederlanden werden geproduceerd. Het was tevens een tijd van bloei in Vlaanderen van het muziekleven, de bouwkunst, de beeldhouwkunst, de houtsnijkunst en van de geweven wandtapijten. Brugge, Gent, Antwerpen en Brussel waren machtige steden in de vroegste Middeleeuwen. Er ontstond een Nederlandse bestuurlijke en gerechtstaal. Voorts droegen het onderwijs en de rederijkerskamers tot de ontplooiing van de taal bij.
| |
Neergang van Vlaanderen - voorspoed van Nederland
De val van Antwerpen in 1585 bracht een snelle opeenvolging van evenementen, die beslissend werden voor de toekomst zowel voor Nederland, als voor Vlaanderen. De krijgsverrichtingen namen een einde en de grens van de operaties werd de grens tussen de twee landen die zich voortaan los van elkaar gingen ontwikkelen. Nederland ging zijn Gouden Eeuw tegemoet; voortaan zou daar de Nederlandse Cultuur opbloeien.
Het gevolg van de val van Antwerpen was de afsluiting van de Schelde. De verdere ontwikkeling van Antwerpen werd afgesneden. Vele Vlamingen verlieten hun land, meestal om geloofsredenen. Anderen verlieten de Scheldestad om hun handel of nijverheid elders voort te planten. Mr. Craeybeckx citeerde in dit verband een tekst van prof. De Vooys van Utrecht waarin tot uitdrukking wordt gebracht, hoe de steden en dorpen in Vlaanderen werden ontvolkt en verarmd voor een groot deel en de welvarende Hollandse steden werden verrijkt met uitnemende intellectuelen en industriële krachten. ‘Ook voor de taalgeschiedenis is het van belang op te merken dat de uitgewekenen weldra op allerlei gebied vooraanstaande plaatsen innamen’, aldus prof. De Vooys. Onder de dichters en schrijvers waren het Marnix en Stevin, Heinsius, Caspar van Baerle, Carel van Mander en Joost van den Vondel.
Op het terrein dat ons bezighoudt, aldus mr. Craeybeckx, is het van belang te vermelden dat verschillenden onder degenen die in de Nederlandse Gouden Eeuw de literatuur tot tevoren zelden bereikte hoogten opvoerden, van Zuidnederlandse oorsprong waren. Jacob Cats die een Zeeuw was, Constantijn Huygens waarvan wordt aangestreept dat zijn taal Brabants was. Het geslacht Huygens was afkomstig uit Breda. De ouders van Vondel waren Antwerpenaren.
Mr. Craeybeckx vatte het als volgt samen: ‘De uittocht is voor Zuid-Nederland een vreselijke aderlating geweest. Voor het Noorden een ferment dat op alle gebieden voorspoedwekkend heeft gewerkt: economisch en cultureel.
| |
We zijn op elkaar aangewezen
Feiten die de geschiedenis vastlegde in de verhouding tussen Noord en Zuid hebben wederzijdse teleurstelling en verbittering gewekt. De sluiting van de Schelde, de oorlog van 1830, zijn niet uit het geheugen weggewist. Daartegenover staat, aldus mr. Craeybeckx, dat de gemeenschap van taal en cultuur als een gedurig aanwezige aaneensmedende factor blijft werken. Daarbij komt het blote feit dat we buurlanden zijn, vaak op elkaar aangewezen. De inleider herinnerde aan het gastvrij onthaal dat vluchtelingen uit Vlaanderen - veelal Antwerpenaars - in de Eerste Wereldoorlog in Nederland ten deel viel en het omgekeerde voor Nederlanders in Vlaanderen bij het begin van de Tweede Wereldoorlog. In het Antwerpse stadhuis werd een gedenkplaat aangebracht waarop te lezen staat: ‘Dankbaar Breda aan gastvrij Antwerpen’. In 1964 werd door de in Antwerpen verblijvende Nederlanders - het zijn er ettelijke duizenden - een glas-in-loodraam aangeboden, dat thans prijkt in een veelbezochte zaal van
| |
| |
het stadhuis, met het onderschrift: ‘De Nederlanders die in deze stad wonen schenken dit glas in dank voor haar grote gastvrijheid’. Bij deze gelegenheid werd een warmhartige rede uitgesproken door de voormalige burgemeester van Amsterdam, mr. A. d'Ailly. Ongetwijfeld heeft de Tweede Wereldoorlog een diep beleefde bevestiging van de lotsverbondenheid van beide landen gebracht. Het samentreffen in Londen van de twee in ballingschap levende regeringen is aanleiding geweest, volgens mr. Craeybeckx, tot het totstandkomen van het Benelux-verdrag dat niet alleen een vruchtbaar economisch samengaan van Nederland en België heeft bewerkstelligd, maar tegelijk een gunstig klimaat voor culturele samenwerking. Het cultureel peilverschil, dat remmend werkte, is in ruime mate weggewerkt.
De in taalopzicht sterk verbeterde dagbladpers, de radio en de televisie, de gestegen verspreiding van het gekochte of aan bibliotheken ontleende boek, hebben er sterk toe bijgedragen dat de nieuwe generaties een ruimere kennis hebben verworven van de Nederlandse taal.
Voor een aantal zaken is, volgens de heer Craeybeckx een ‘gecoördineerd optreden dwingend noodzakelijk’. Hij dacht daarbij aan: 1) de spelling; 2) de uitspraak; 3) de woordenschat.
Mr. Craeybeckx herinnerde aan de felle reactie die in 1966 in Nederland ontstond op de voorstellen van de Commissie Pée-Wesselings tot wijziging van de spelling. Aan de ene kant stonden degenen die niet bereid waren de door de commissie op grond van een ‘fonologische’ methode voorgestane wijziging aan de spelling te aanvaarden. Voor anderen gingen de voorgestelde veranderingen niet ver genoeg. De verwardheid deed van een ‘spellingsdrama’ spreken.
Niettemin bestonden kansen dat de voorstellen der commissie door het Nederlandse parlement zouden worden aangenomen. Ware dit geschied, zou het Vlaamse gedeelte van de nederlandssprekende gemeenschap in een dwangpositie zijn gekomen wegens de noodzaak de eenheid van taal te vrijwaren. Aldus mr. Craeybeckx. In Vlaanderen verschenen ingezonden stukjes die strekkingen vertolkten als door de Nederlandse extremistische tendenzen geformuleerd. Er ontstond een sfeer die bij de lezers het gevoel gaf dat een wijziging van de spelling was te verwachten.
De toenmalige Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde - thans Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde - adviseerde tot tweemaal toe ongunstig over de voorstellen Pée-Wesselings. In België bezat de Minister voor Cultuur de bevoegdheid om bij K.B. wijziging van de spelling kracht van wet te verlenen; een bevoegdheid die thans aan de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap is gegeven.
Na de scheiding van de Nederlanden, begon in het noorden de Gouden Eeuw. Deze buitengewone bloei ook op cultureel en economisch gebied is nauwelijks denkbaar zonder de aanbreng van vele tienduizenden uitwijkelingen uit het zuiden. Marnix van St. Aldegonde (links) en Joost van den Vondel (rechts) behoren tot deze groep. De volksverhuizing beroofde echter het zuiden van zijn meest aktieve bevolking.
| |
| |
| |
Actiegroep Spelling
In deze situatie was het dat de Actiegroep Spelling ontstond met mr. Craeybeckx als voorzitter.
Mr. Craeybeckx vervolgde dat toen hij enkele artikels in de pers schreef tegen de voorstellen Pée-Wesselings er in Vlaanderen een groot aantal personen daarmee instemde. Op 14 maart 1972 werd de ‘Actiegroep Spelling’ opgericht en in mei daarop volgde een audiëntie bij de Eerste Minister en de Minister van Nationale Opvoeding. De Minister voor Nederlandse Cultuur was verhinderd. De delegatie was samengesteld uit rectoren en professoren van de vier universiteiten, een aantal schrijvers en de Inspecteurs-generaal van het onderwijs.
De bewindslieden verklaarden met de standpunten van de delegatie bij de ontmoeting met de Nederlandse ministers rekening te zullen houden. Voorts werd toegezegd dat regelingen over de spelling niet meer bij K.B. zouden worden getroffen, maar op grond van de beraadslagingen in de Cultuurraad.
Aan Vlaamse zijde, aldus mr. Craeybeckx, kon men dus veilig in de verzekerdheid verkeren dat de Belgische regering de voorstellen Pée-Wesselings niet zou aanvaarden. Een ander oogmerk had de actiegroep niet. Mr. Craeybeckx verwachtte geen hernieuwd spellingsdrama. Mocht het anders zijn dan is de actiegroep paraat en hoe gereageerd zal worden is dan ook uit te maken door verenigingen als het A.N.V., aldus spreker. Mr. Craeybeckx hoopte dat dan in een welgeregelde Noord-Zuid verstandhouding zou worden opgetreden.
Uitvoerig ging de inleider in op het totstandkomen van het werkje dat hij samenstelde onder de titel ‘Sluipmoord op de spelling’, waaraan vooraanstaande schrijvers en schrijfsters uit het Noorden hun medewerking verleenden. Zij hebben hun ongenoegen uitgedrukt over de situatie die is ontstaan door de Woordenlijst van de Nederlandse taal die in 1954 werd gepubliceerd en de keus openlaat tussen de ‘voorkeurspelling’ en de ‘progressieve’.
De inleider had de indruk dat in Nederland de voorkeurspelling in het gebruik overheersend is gebleven. In Vlaanderen zijn beide spellingen in gebruik. Mr. Craeybeckx wilde geen keuze doen, maar stelde ‘het moet het éne of het andere zijn’. De Noordnederlandse uitspraak van de taal dient als model te gelden, aldus de inleider. Hiermede is bedoeld de uitspraak die men hoort in de beschaafde kringen der Nederlandse provincies Noord- en Zuid-Holland.
| |
De taalscheppende gemeenschap
Er zijn in Nederland en Vlaanderen personen die menen dat de taalscheppende gemeenschap dezelfde is waarvan de uitspraak van het Nederlands als standaard werd gesteld: de taalscheppende gemeenschap is uitsluitend boven de Moerdijk te vinden, meer bepaald in Noord- en Zuid-Holland. Op grond van het daar geldende taalgebruik wordt beslecht of een woord of zegswijze als goed Nederlands mag worden beschouwd. Van Dales woordenboek geldt als de autoriteit, waar het gaat om de vraag of een bepaald woord of zegswijze als zuiver Nederlands kan worden aanvaard. Nu is het zo, aldus mr. Craeybeckx, dat bepaalde woorden in Van Dale worden aangetroffen met de toevoeging: Zuidnederlands. Hier rijst dan de kernvraag: moet hieruit worden afgeleid dat dit woord of deze zegswijze uit het goede Nederlands dient te worden geweerd? Velen, aldus mr. Craeybeckx, zijn deze mening toegedaan, ook Vlamingen, meer bepaald bij sommige taaltuiniers, hoewel in de laatste tijd dienaangaande meer voorzichtige uitspraken worden gedaan.
Het juiste standpunt is, meende mr. Craeybeckx, dat de taalscheppende gemeenschap NIET met de bevolking van twee Hollandse provincies te vereenzelvigen is. ‘Principieel omvat zij het gehele gebied waar Nederlands wordt gesproken: Zuid-Nederland, de bakermat van de Nederlandse taal en cultuur, Noord-Nederland, de plaats van haar zuiverste ontwikkeling’.
Mr. Craeybeckx merkte op dat hij enkele jaren geleden dit onderwerp in een artikel onder de titel: ‘Zuidnederlands is ook Nederlands’ behandelde. Hij gaf daarin een opsomming van woorden die in het Vlaamse taalgebied algemeen gebruikt worden, bijvoorbeeld: een zaak uitbaten. Een stiel uitoefenen. Een missing begaan. Een appelaar, perelaar, notelaar planten. Een beenhouwerswinkel. De sluikpers. Deemstering, waarvoor ten onrechte ‘schemering’ als equivalent wordt gesteld: dit woord kan hoogstens onder alle voorbehoud worden aangenomen als zinverwant. Al deze woorden beschouwen wij als goed Nederlands, aldus mr. Craeybeckx, hoewel Van Dale aanmerkt dat het Zuidnederlandse woorden zijn. Dit bedoelen we als we stellen dat Zuidnederlands óók Nederlands is, aldus de inleider.
| |
| |
De heer Craeybeckx herinnerde aan het mooie gedicht van Alice Nahon, waarvan de aanhef luidt:
‘Het deemstert ginder buiten.
Een goedheid zonder naam.
Ik tuur door regenruiten.
En vouw mijn handen saam’.
De inleider hield zijn gehoor het volgende voor. Zet nu ‘schemert’ in de plaats van ‘deemstert’. Het is alsof men Willem Kloos, ‘als iets dat heel ver is en heel schoon’ zou vervangen door ‘als iets dat zeer ver is en zeer schoon’. Trouwens in het supplement op Van Dale werd het woord ‘deemsteren’ opgenomen, zonder enige aanmerking. En dan nog ten overvloede, aldus mr. Craeybeckx, Van Dale noteert bij ‘deemster’ niet alleen ‘Zuidnederlands’, maar ook ‘gewestelijk’.
Dit komt bij Van Dale meermaals voor, zo vervolgde de inleider, zodat veilig kan worden aangenomen dat wanneer een woord, of zegswijze, als Zuidnederlands wordt aangestreept, hetzelfde woord (of zegswijze) in het spraakgebruik van Zeeland, Noord-Brabant of Nederlands-Limburg kan worden aangetroffen. Aldus krijgt ‘Zuidnederlands’ een ruimere zin, met name het ‘taalgebied beneden de grote rivieren’.
Het artikel van mr. Craeybeckx ‘Zuidnederlands is óók Nederlands’ vond in Vlaanderen bijval. Althans er gingen geen stemmen op in tegengestelde zin. Het ‘Ieids Dagblad’ nam het artikel geheel over, hetgeen aantoonde, aldus de heer Craeybeckx, dat het streven om het Vlaamse taaleigen binnen het Algemeen Nederlands een behoorlijke plaats in te ruimen, in Noord-Nederland begrip en zelfs instemming wekte.
Het Algemeen Nederlands Verbond beijvert zich voor het gebruik van een verstaanbare, duidelijke taal zonder de nutteloze franje van vreemde modewoorden. Een van de A.N.V.-initiatieven was dit forum te Rotterdam.
| |
Gesprek met Godfried Bomans
Deze kwestie had ook de belangstelling van Godfried Bomans. In een vraaggesprek had mr. Craeybeckx tegen Bomans gezegd, dat hij het erg jammer vond, uitdrukkingen die in Zuid-Nederland gebruikt worden en die schatten van woorden zijn, prachtig en beeldend, in Van Dale aan te treffen met daarachter tussen haakjes ‘Zuidnederlands’. Bomans antwoordde: ‘Ik geloof toch niet dat de toevoeging Zuidnederlands in onze Van Dale bij een bepaald woord, dat hier gebruikt wordt en bij ons niet, een afkeuring betekent. Het is een eenvoudige constatering. Maar niet een verwerping’. Mr. Craeybeckx antwoordde Bomans met: ‘Ik hoor het U gaarne zeggen, maar ik zou het willen horen zeggen door vele anderen en namelijk door onze eigen Vlaamse taaltuinieren. Sommigen denken, dat wanneer er staat in Van Dale “Zuidnederlands” dat dit betekent: het is géén Nederlands’. Waarop Bomans zei: ‘Nu, dat is dan een misvatting’.
Waar het begrip taalscheppende gemeenschap ter sprake kwam, aldus mr. Craeybeckx, deed Bomans een verklaring die aan duidelijkheid niets te wensen overliet:
‘Ik betreur het, dat veel Vlamingen in Noord-Nederland een soort taalscheppende gemeenschap zien. Ze hebben het idee, dat woorden als vermits, seffens, verwittigen, kuisen, klaar, in de zin van rein, enz. enz. verkeerd zijn omdat wij die niet gebruiken. Ik merk tot mijn verbazing dat die prachtige uitdrukkingen door allerlei schoolmeesters in Vlaanderen, in de taalrubrieken van de kranten worden weggehoond. Dit vind ik onverdraagzaam, nog afgezien van het feit dat het me onjuist lijkt’.
Op onderstaande foto van links naar rechts: dr. Veering, de heer Braakman, dr. Van den Berge, dr. Marc Galle, prof. Florquin, mr. Godschalk en Nic van Bruggen.
| |
| |
Mr. Craeybeckx verwees vervolgens naar een hoofdstuk dat prof. dr. J.L. Pauwels van de Universiteit van Leuven hierover schreef in zijn ‘Verzamelde opstellen’, onder de titel ‘In hoever geeft het Noorden de toon aan?’. Daarin toont hij met voorbeelden aan, aldus de inleider, dat de taaldokters, in hun ijver om ons Vlaams van alle ongerechtigheden en smetten te zuiveren, de grenzen van het toelaatbare hebben overschreden.
‘Wijlen de heer Van Dale loopt wel een gevaar dat gemeen is aan mensen wier eigenaardigheid is dat hun geest zich op een hoger vlak beweegt’, merkte mr. Craeybeckx op. Hij vervolgde met te zeggen, dat ettelijken er niet ver van verwijderd zijn precies Van Dale te gaan verwijten een woordenboek te hebben samengesteld waarin bepaalde woorden en zegswijzen verschijnen, vergezeld van de vreesaanjagende waarschuwing ‘Zuidnederlands’. In hun geest werkt dit als het etiket voor apotheekflesjes gebruikt, waar een doodshoofd op staat afgebeeld.
‘Het gaat hier om een misvatting waarvan de verstorende gevolgen nog elke dag waarneembaar zijn. Van Dale, immers komt juist de grote verdienste toe de woorden aan welke het treurige lot beschoren was in Hollandse provincies geen bekendheid te genieten, te behoeden voor het gevaar in het duister der vergetelheid ten onder te gaan. Wel heeft Van Dale nagelaten woorden en zegswijzen die uitsluitend in vermelde provincies gebezigd worden te voorzien van het etiket “Noordnederlands”. Hoe dit te verklaren is ligt voor de hand bij de aandachtige lezer van de Voorrede van het woordenboek. Dit standaardwerk werd namelijk in hoofdzaak voor Nederlanders samengesteld’.
Mr. Craeybeckx herinnerde zijn toehoorders aan een gesprek met Herman Teirlinck en hij drukte zijn teleurstelling erover uit dat de nieuwe uitgave van Van Dale nog steeds de etiketten ‘Zuidnederlands’ gebruikt. Met een bittere trek om de mond zei toen Teirlinck: ‘Er was nochtans beloofd dat het niet meer zou gebeuren!’.
Een feit is, aldus zei mr. Craeybeckx dat we ons beiden in een bepaald opzicht vergisten: het ging eenvoudig om een herdruk: de achtste druk van de tweede uitgave. Een derde uitgave was het niet. Het gesprek had plaats in 1961, kort na het verschijnen van de achtste druk. Thans, vervolgde de spreker, is een negende druk verschenen. Men moet geen helderziende zijn om te vermoeden dat men de hoge kosten van een nieuwe uitgave heeft willen vermijden. Men heeft volstaan met een herdruk vergezeld van een ‘supplement’. Supplement dat trouwens méér betekent dan de benaming aankondigt: het ademt een gans nieuwe geest. In afwachting dan dat de derde - etikettenvrije - uitgave van Van Dale verschijnt, heeft de Woordenlijst van de Nederlandse Taal, samengesteld in opdracht van de Nederlandse en de Belgische regering, de in Nederland en Vlaanderen gangbare woorden uitdrukkelijk op een voet van gelijkheid geplaatst.
| |
Verzet tegen het verkeerde optreden in Vlaanderen
Wat wij wensen tegen te gaan is het verkeerde optreden in het Vlaamse land, van personen die vaak als liefhebberij, en zonder dat ze bewijzen leveren van voldoende bevoegdheid ter zake, ‘taalkundige’ rubriekjes met hun vermaningen vullen. Aldus de spreker. Hij herinnerde zich in een Vlaams maandblad een stukje te hebben gelezen waarin beweerd werd dat het fout is ‘toegelaten’ in de zin van ‘toegestaan’ of ‘geoorloofd’ te gebruiken. Volgens de steller past toelaten alleen in de zin van toegang verlenen: iemand in een gezelschap toelaten. ‘In de betekenis van veroorloven moest volgens onze hooggeleerde taaltuinier het woord “toestaan” worden gebezigd’.
Mr. Craeybeckx wenste, wat hij noemde ‘zulk soort liefhebberij’, zelfs van de zijde van ter zake bevoegden te bekampen. Prof. Pauwels sprak over ‘taaldokters’, Godfried Bomans over ‘schoolmeesters’ en ik, aldus de heer Craeybeckx, had hen als ‘pedanten’ gekenmerkt. Het voornaamste euvel dat bij hen valt aan te wijzen is een woord of zegswijze te verwerpen om de enige reden dat het Zuidnederlands is, maakte mr. Craeybeckx de aanwezigen duidelijk. Hij voegde er aan toe dat wanneer zij gehoor mochten blijven vinden de verarming van de Nederlandse taal daarmee in de hand wordt gewerkt.
De dwaling die ten grondslag ligt aan zulk verkeerde optreden heeft Van Dale zelf willen voorkomen, stelde mr. Craeybeckx. Hij duidde daarvoor op de Voorrede van de laatste uitgave, waar staat:
‘Het is gebleken niet overbodig te zijn er nog eens de aandacht op te vestigen dat de aanduiding Zuidnederlands geen discriminatie, geen brandmerk inhoudt’.
| |
| |
In dit kader noemde de spreker nogmaals de ‘Woordenlijst van de Nederlandse Taal’, waarin nadrukkelijk werd vastgelegd dat de Nederlandse woorden daarin werden opgenomen ‘voor zover ze gangbaar zijn in de algemene - gesproken of geschreven - taal van deze tijd’. De verschijning van de Woordenlijst heeft een geheel nieuwe situatie geschapen. Het zal voortaan geen zin meer hebben dat Nederlandse woordenboeken als Van Dale, Koenen, Verschueren, nog langer bepaalde woorden laten vergezeld gaan van het merkteken ‘Zuidnederlands’. Tenzij, aangezien zulk merkteken niets anders bedoelt te zijn dan een vaststelling, woorden als ‘ajakkes’, ‘absent’, ‘besogne’, van het merkteken ‘Noordnederlands’ voorzien werden.
Leerrijk is na te gaan, hoe de Commissie-Woordenlijst te werk is gegaan. Uit een publicatie van prof. Pauwels is gebleken dat de zes Nederlandse zoals de Vlaamse leden van die commissie billijk en logisch hebben geacht in Zuid-Nederland gebruikte woorden gelijk te stellen met in Noord-Nederland gebruikte.
| |
De zuiverheid der Nederlandse taal
Een van de voornaamste zorgen van de verdedigers der Nederlandse taal bestaat erin te waken voor haar zuiverheid. Bij velen staat de bezorgdheid op de voorgrond het opnemen van vreemde woorden zoveel mogelijk tegen te gaan. Er zijn weinig talen die zich onthouden hebben van ontleningen van woorden aan andere talen. De Franse taal is daarvan een voorbeeld en zij steunt op woorden die oorspronkelijk Latijnse woorden zijn. De Galliërs werden geromaniseerd. De Franse taal heeft zich ook verrijkt door ontleningen aan het Grieks. Zo geschiedde het ook haast in alle talen van de westerse wereld. Aan de Nederlandse taal ontleende het Frans niet minder dan een 200-tal woorden. Maar ook de Germaanse volksstammen werden geromaniseerd. Tal van woorden zijn dan ook van het Latijn ontleend; zo de woorden wal, poort, kerker, keten, schotel, munt, muur, pijler, keuken, spiegel, trechter, fles, kaas, boter e.a.. Gedurende de Middeleeuwen was het Latijn de taal van de wetenschap. Het Nederlands werd toentertijd niet onderwezen. Het Latijn wel. In een later tijdvak is het Frans een soortgelijk gezag gaan genieten. Het gold in Vlaanderen, Nederland, Duitsland, Engeland en tot in Rusland als een teken van beschaving de Franse taal te bezigen. Vooral in de hogere kringen. De nabijheid van Frankrijk heeft bewerkt dat in het Vlaamse land de Franse taal sterker is doorgedrongen
De schrijver van dit artikel, burgemeester Craeybeckx, heeft steeds in de bres gestaan voor de rechten van de Nederlandse taal én voor de eenheid en de vastheid van haar spelling. Ook zijn tegenspelers op het spellingsterrein erkennen zijn grote verdiensten in deze.
dan overal elders. In het Vlaamse land is het verweer tegen de Franse taal tweevoudig geweest.
Het eerste was de verfranste hogere standen te dwarsbomen in hun toeleg het Frans te doen zegevieren over de volkstaal. Het tweede was het doordringen van gallicismen in de Vlaams-Nederlandse taal te bekampen. Het gevolg was dat de Nederlanders de Vlamingen verweten verwoede puristen te zijn. Is dit verwijt wel gegrond?
Ontlening van vreemde woorden lijkt in vele gevallen een noodzaak, een verrijking. Maar alleen aanvaardbaar, wanneer passende woorden in de eigen taal ontbreken, of niet het wenselijke uitdrukkingsvermogen bezitten. Hoewel niet vrij van puristische neigingen, erkende de inleider dat het redelijk is, dat het een hoog te schatten voordeel is dat de Nederlandse taal gemakkelijk vreemde woorden in haar vocabularium integreert. De vraag is evenwel waar de grens ligt. De inleider achtte zich niet bevoegd om deze vraag te beantwoorden. Het is een kwestie van maat en goede smaak.
| |
| |
Het lijdt geen twijfel dat de samenstelling van de Woordenlijst een aanzienlijke verrijking van het Algemeen Beschaafd Nederlands betekent. Voor de taalgebruiker staat een verruimde keus tussen Nederlandse uitdrukkingsvormen open. De inleider herinnerde aan een regel van prof. dr. Pauwels: ‘Bij ons streven naar beschaafd taalgebruik roeien we onverbiddelijk uit wat géén of slecht Nederlands is; waar niets verkeerds is, zuiveren we niet. Waar een keus mogelijk is, gebruiken we liefst wat ons best past, zonder daarom het andere te veroordelen, of als minderwaardig te beschouwen’.
Mr. Craeybeckx stelde vast dat waar het gaat om zuiver literaire werken, het vocabularium van een Nederlander belangrijk verschilt van het door Vlamingen gebruikte. Dit heeft te maken met het individuele, subjectieve karakter van literaire geschriften. Niettemin, was zijn conclusie, is de afwijking bij letterkundige producten die in de laatste jaren verschenen beduidend minder opvallend dan voorheen het geval is geweest. Inzonderheid is dit het geval met essayistische geschriften, met artikels, tijdschriften en dagbladen. We treffen er woorden en wendingen aan die ons blijkbaar uit Nederland zijn overgewaaid. Stellig hebben het vandaag merkelijk nauwere contact via radio en televisie, het ruime gebruik van telex-teksten, hiermee te maken.
De inleider had de indruk dat de export van taalelementen uit het Noorden naar het Zuiden toe omvangrijker is dan deze die omgekeerd plaatsheeft. Men moet zich echter in Vlaanderen hoeden voor het voorbeeld van Nederland waar een overmatig gebruik maken van ontleningen aan de Franse, de Duitse en de Engelse taal aan de dag treedt. ‘Dat neemt niet weg dat onze grote waardering uitgaat naar de kwaliteit van het door vooraanstaande Nederlanders gesproken en geschreven Nederlands, naar hun grootmeesterschap in het vertalen van werken uit de wereldliteratuur, dat het ons een intens genot blijft een ‘Garmt Stuiveling aan het woord te horen’.
Mr. Craeybeckx besloot zijn betoog met een woord van Gerard Walschap: ‘Wij willen een taal die rijk is en schoon’.
DR. LODE CRAEYBECKX
Burgemeester van Antwerpen
|
|