Neerlandia. Jaargang 79
(1975)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||
Grenscontacten van naderbij bekekenOp 16 mei 1946 werd door de regeringen van Nederland en België een cultureel akkoord ondertekend dat zich tot doel stelt, ‘door bestendig contact tussen de beide partijen, de goede betrekkingen tussen beide landen op het gebied van het onderwijs, wetenschap en kunst op een hechte basis te grondvesten en te ontwikkelen’. Deze intentie en de luisterrijke viering van het vijfentwintigjarig bestaan ervan in 1971, hadden er mij toe aangezet om het voorbije jaar een studie op het getouw te zetten, die me enige inzichten kon geven van wat er in de praktijk met de diplomatieke woorden, als ‘bestendig contact’, ‘goede betrekkingen’, ‘grondvesten en ontwikkelen’, geworden is.
Hierbij dient tevens aangestipt, dat het in 1946 afgesloten akkoord enorm veel gelijkenis vertoont met de akkoorden die België afsloot met tal van andere landen, zodat het - gezien de recente ontwikkelingen op cultuurpolitiek vlak - niet alleen tijd werd, ons af te vragen welk nut die akkoorden wel eigenlijk hebben; doch dat we misschien wel ook moeten gaan twijfelen aan de rol die dergelijke akkoorden wordt voorgehouden. Kortom, het valt te onderzoeken welke de wetenschappelijke fundamenten zijn, die aan de afsluiting van een cultureel akkoord zouden moeten ten grondslag liggen.
*
Na contactname en overleg met tal van Belgische en Nederlandse vooraanstaande cultuurfunctionarissen, bleek uit de gesprekken dat de wenselijkheid bestond een onderzoek op te zetten welke de grensoverschrijdende socio-culturele manifestaties zou omvatten. Hiervoor kwamen twee belangrijke grensstreken in aanmerking, nl. Oost-West-Vlaanderen - Zeeland en de Limburgen.
In de middens van het vormings- en ontwikkelingswerk werd gedacht, dat het verenigingsleven als ‘geschikt testgebied’ kon dienen, voor een peiling naar de integratiegedachte, zodat ik mijn onderzoek dan ook volgende titel meegaf: ‘Integratie Noord-Zuid. Sociografisch Onderzoek naar het Verenigingsleven in de Grensstreek Brugge-Eeklo-Sint-Niklaas en Zeeuws-Vlaanderen’.
De bedoeling van mijn werk was slechts een verkenningsronde te maken van het verenigingsleven in voornoemde grensstreek, zodat dit werk op zichzelf geen streng wetenschappelijk boek is, doch een richting, een aanwijzing wil zijn om een wetenschappelijk werk aan te vatten. Het onderzoek omvat twee grote delen: een theoretisch en een praktisch gedeelte.
Beiden zijn op hun beurt onderverdeeld in een aantal hoofdstukken. Zo wordt in het eerste of theoretisch gedeelte gehandeld over de begrippen ‘cultuur’, ‘integratie’, en ‘vereniging’. Verder vinden we ook bijdragen over wat door ‘cultureel werk’ wordt verstaan; wordt de ontwikkeling in Vlaanderen en Nederland geschetst en een paar woorden gezegd over ‘permanente of durende vorming’.
In het tweede gedeelte wordt de ‘enquête’ geschetst en besproken, worden resultaten gegeven, terwijl een hoofdstukje ‘algemene conclusies en opties’ het werk afrondt. | |||||||
Cultuur-sociologisch bekekenWanneer we spreken over ‘cultuur’ weet ongeveer wel elkeen over wat er wordt gepraat; of denkt elkeen dat hij het weet. Is ‘cultuur’ wat iedereen er zoal van denkt of is het meer of minder?
Om nader inzicht te krijgen is het dus wel gewenst verschillende wetenschappelijk-sociologische visies tegenover elkaar te plaatsen.
* J.A.A. van Doorn en C.J. Lammers: Beide auteurs poneren in hun boek ‘Moderne Sociologie’Ga naar voetnoot(1), de stelling dat cultuur het totaal is van menselijke verworvenheden die door meerderen worden gedeeld en aan anderen overdraagbaar zijn.
We zullen hier in het kort hun gedachten weergeven.
Cultuur is verworven; haar hantering is aangeleerd. Niet dat men eet - een fysiologisch feit - maar hoe men eet, is cultureel bepaald. De opvoeding is daarmee, als de leer-periode bij uitstek, tevens de cultiveringsfase bij uitstek.
Cultuur is voorts overdraagbaar. Zij vormt de erfenis die, in het groot, van de ene naar de andere generatie wordt overgedragen, in het klein bij elk menselijk contact doorgegeven. Daardoor is de sociale orde zo continu: Nederlanders worden geboren en sterven; de Nederlandse cultuur, hoezeer voortdurend veranderd, blijft.
Tenslotte is cultuur een zaak van meerderen. Een individuele uiting die niemand kent, een waarde- | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
volle, maar verzwegen idee, behoort niet tot de cultuur.
En ‘meerderen’ kunnen elke groepering vormen, waarbij de omvang van de groepering geen verschil maakt.
In die zin stippen beide auteurs aan dat cultuur niet een kenmerk is van grote levensgemeenschappen (Angelsaksische, Latijns-Amerikaanse) maar ook van kleinere entiteiten, zoals het gezin, een bedrijf, een vakbond, die alleen naar gedifferentieerdheid en rijkdom van nationale culturen te onderscheiden zijn. Op die wijze wordt ‘cultuur’ in ‘culturen’ uitgelegd.
* Een andere definitie vinden we bij Renaat Roels: ‘De kern van cultuur is niet de sociale uitrusting van een samenleving, maar wel de collectieve opvattingen die in een groep geldingskracht hebben, en die bewust of onbewust, het gedrag van de mensen, leden van de groep, en de vorm van de sociale uitrusting bepalen’Ga naar voetnoot(2)
Verder in hun werk gaan van Doorn en Lammers nog nader in op de begrippen ‘materiële’ en ‘immateriële’ cultuur.
Het ligt niet in onze bedoeling te grasduinen in het sociologisch cultuurvoer, maar toch is het belangrijk bepaalde auteurs - via uittreksels uit hun werken - even aan het woord te laten, ten einde een zo ruim mogelijk beeld op te hangen van het begrip ‘cultuur’. Het is dan ook vertrekkende van deze beschouwingen dat we de wetenschap met de dagelijkse praktijk gaan vergelijken.
Betreffende hun onderscheid tussen materiële en immateriële culturen merken beide auteurs op: ‘Wij zijn van mening, dat de cultuur - te begrijpen als de materiële produkten van menselijke activiteiten - als zodanig voor de socioloog van minder belang is dan de immateriële cultuur.
Het is interessant te weten, dat bijvoorbeeld het sociale proces van de arbeidsverdeling de productie van goederen versnelt, zoals omgekeerd materiële cultuurgoederen als auto, radio en televisie ingrijpende gevolgen hebben voor de sociale verhoudingen.
Maar vrijwel al deze samenhangen tussen materie en maatschappij zijn indirect: de immateriële cultuur fungeert als filter’.
In dit korte fragment wordt het onderscheid duidelijk aangetoond, maar wordt tevens het verband van afhankelijkheid van elkaar gelegd tussen de opsplitsingsdelen van het cultuurbegrip. Geestelijke cultuur, als wetenschap, kunst, enzoverder, heeft zijn invloed op de materiële cultuur: het bouwen van huizen, schepen, organiseren van de staat, terwijl ook wederkerig kan gezegd worden dat nieuwe mogelijkheden (bv. auto, telefoon, radio, e.d.), het wetenschappelijk inzicht kunnen helpen bevorderen. Niet alleen op exact wetenschappelijk gebied, maar ook op andere geestelijke terreinen, zoals kunsten (fotografie, schilderkunst - popart, - film, enz.) en de meer geestelijke denkgebieden (filosofie, psychologie, enz.).
Een andere vraag die zich opdringt is de volgende: gesteld dat wetenschapsmensen zich reeds enige tijd min of meer akkoord verklaren omtrent de begripsdefiniëring, hoe staat dit dan tot de bevolking, bevolking bedoeld als personen die niet of zeer weinig beroepshalve het cultuurbegrip moeten hanteren of waarmaken, maar die toch onderwerp kunnen uitmaken van cultureel werk?
Renaat Roels schrijft hierover in zijn reeds geciteerd boek: ‘In het traditioneel gebruik was cultuur een “elitair” begrip. Cultuur was het bezit van een elite, die zelf bepaalde wat cultuur was. Cultuur werd in de eerste plaats vereenzelvigd met kunst, filosofie en wetenschap, en met een encyclopedische kennis. Volgens de nieuwe interpretatie leeft iedereen in een groep met een eigen cultuur of sub-cultuur, waar hij bewust of onbewust deel aan heeft. Geen enkele mens is derhalve “cultuurloos”.
Was het begrip “cultuur” vroeger nogal eng - zoals gezegd nagenoeg beperkt tot kunst, filosofie, wetenschap - dan omvat het nieuwe cultuurbegrip alle uitingen van de menselijke geest en heeft derhalve te maken met alle gebieden van het menselijk samenleven. De cultuur vertoont een aantal dimensies. Behalve de “verklarende cultuur” of de wetenschap, de “zedelijke cultuur”, of de moraal, en de “expressieve cultuur” of de kunsten, onderscheidt men nu ook de “sociale cultuur”, die op maatschappelijke ordening (sociale instellingen, politieke stelsels, e.d.) en de “technologische cultuur”, die de schepping van de materiële goederen omvat. Cultuur was in de traditionele betekenis iets zeer verhevens, dat in het dagelijkse leven van weinig tel was, vooral een kennis (het ideaal van een encyclopedische kennis), minder een kwestie van beleving en gedrag.
Kenmerkend voor het nieuwe cultuurbegrip is de integratie van alle dimensies van de cultuur en haar betrokkenheid op het menselijk gedrag: de levensstijl van een groep, het gedrag van een persoon. | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
Of om Sartre te parafraseren: het cultureel peil van iemand zal niet beoordeeld worden naar zijn inzichten en bedoelingen, maar naar de daden die hij stelt. Het zou overdreven zijn te beweren dat vroeger de cultuur uitsluitend als een over te dragen erfgoed werd beschouwd, want ook de cultuurschepping kreeg aandacht. Doch die aandacht ging teveel naar de burgerlijke kunstvormen.
Het cultuurbegrip bleef vrijwel statisch en er was zeker een overdreven aandacht voor de overgeleverde cultuur. Het nieuwe cultuurbegrip is dynamischer. Het hecht meer belang aan de voortdurende vernieuwing door acculturatie, kritiek, experiment.
Het houdt rekening met het dagelijkse leven (...) terwijl vroeger de gedachte evenwel naar de verstandelijk meer ontwikkelde mens ging’.
Besluitend kunnen we dus stellen dat sociologisch ‘cultuur’ wil zeggen, het complex van gestructureerde materiële en immateriële gedragsbepalende kenmerken eigen aan een groep mensen en betrokken op zowel kleine als op grote samenlevingsverbanden. | |||||||
Wat is integratieVolgens Kramers' Nederlands Woordenboek wil integratie zeggen: ‘het tot een geheel maken’. Het duidt op een opbouwende werkzaamheid, maar veel wijzer worden we er niet op.
In de enige, door ons gekende publicatie, over de culturele integratie, deze van Francis Van Loon, (waarover reeds door de auteur zelf een overzichtelijk artikel verscheen in NEERLANDIA, 76e jrg., nr. 5, 1972Ga naar voetnoot(3)) gaan we op zoek naar een verdere begripsbepaling van het fenomeen ‘integratie’.
De auteur verwijst hier naar verschillende schrijvers. Wij nemen ze over:
‘* De Jager en Mok - integratie is het op elkaar betrokken zijn van mensen binnen een bepaald samenlevingskader.
* Renate Mayntz - de samenhang van de delen van een sociaal systeem.
* Van Doorn - sociologisch gezien is integratie het sociale proces, waarbij individuen, groepen of andere sociale eenheden tot een grotere sociale eenheid samengroeien. hetzij in gedragingen, hetzij in onderlinge emotionele betrokkenheid. * Van Zuthem - sociologisch gezien is de integratie een proces, waarin de sociale interactie zich gaat structureren en de voor deze structuur kenmerkende normen en waarden gaat harmoniëren’.
Verder lezen we in het boek ‘Karakterologie’ van Paul HelwigGa naar voetnoot(4): ‘E.R. Jaensch (Grundformen menschlichen Seins, Berlijn 1929), ontwierp de tegenstelling “geïntegreerd” en “niet-geïntegreerd” (“gedesintegreerd”).
Geïntegreerdheid betekent zoveel als samenhangend, synthetisch. In een goed geïntegreerd systeem treden de afzonderlijke functies gemakkelijk voor elkaar in de plaats, prikkels in het ene gebied gaan gemakkelijk op andere gebieden over, er bestaat een doorlopende verbondenheid. Dit geldt niet alleen binnen de persoon, maar ook tussen persoon en wereld. Desintegratie slaat op het tegenovergestelde: isolatie van partiële eenheden binnen de persoonlijkheid, geïsoleerdheid ook in de betrekkingen met de omringende wereld’.
Overschouwend komen uit deze definities toch enkele duidelijke kenmerken naar voren. Het is vrijwel voor elkeen duidelijk dat geen integratie kan ontstaan zonder enige vorm van wisselwerking (interactie) en gemeenschap (communicatie).
Bepalend voor de mate van de interacties en de communicaties zijn de inhoud en de frequenties; de kaders waarbinnen de integratie zich moet voltrekken; de sociale afstand; de sociale rang en mobiliteit binnen het verband.
Voor het procesverloop is vooral de dynamische inzet van elk der leden afzonderlijk en van de groep als geheel belangrijk.
Tevens mogen we niet vergeten dat bepaalde groepen moeilijk of niet toelaten dat iemand zich integreert, terwijl het ook kan zijn dat de enkeling zelf niet wil geïntegreerd worden. | |||||||
Concreet onderzoekOverwegende dat in Nederland bijna alle plaatselijke verenigingen gebundeld zijn in een informatiegids en bijna alle Belgische verenigingen een aanvraag tot de gemeente richten ten einde te kunnen genieten van enige betoelaging (en opname in de gemeentelijke culturele raad), werd naar de gemeentebesturen van de Belgisch-Nederlandse grensstreek een vragen- | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
lijst gestuurd, met het verzoek de plaatselijke verenigingen op te sommen, plus naam en adres van hun vertegenwoordigers tot dewelke we ons in een volgende fase van het onderzoek wenden. Voor deze vragenlijst kwamen negen Nederlandse gemeenten in aanmerking. Allen hebben positief gereageerd (Aardenburg, Axel, Hontenisse, Hulst, Middelburg, Oostburg, Sas van Gent, Sluis en Terneuzen). Van Belgische kant werden vierenveertig gemeenten aangeschreven: drieëndertig reageerden positief (Adegem, Assenede, Belsele-Waas, Beveren-Waas, Blankenberge, Boekhoute, De Klinge, Doel, Eeklo, Eksaarde, Ertvelde, Haasdonk, Hoeke, Kallo, Kaprijke, Kemzeke, Knokke-Heist, Kruibeke, Lembeke, Maldegem, Meerdonk, Melsele, Middelburg, Moerkerke, Nieuwkerken-Waas, Nieuwmunster, Oosteeklo, Oostkerke, Sijsele, Sinaai-Waas, St.-Gillis-Waas, St.-Laureins, St.-Margriete, St.-Pauwels, St.-Niklaas, Stekene, Wachtebeke, Waterland-Oudeman, Wenduine, Zaffelare, Zelzate, Zuienkerke, Brugge, Vrasene). Totaal 42/53.
Een tweede fase van het onderzoek krijgen we met de eigenlijke vragenlijst. Deze vragenlijst is ingedeeld in drie gedeelten en bevatte tesamen tweeëntwintig vragen:
In de identificatie vroegen we naar naam en adres van de vereniging; wijsgerige of religieuze optie; functieverdeling en inlichtingen over de leden en de bestuursleden. Dit laat toe een zeker beeld te hebben van de vereniging in het algemeen, haar structuratie, omvang en niveau.
Bij het deel algemene werking van de vereniging was het de bedoeling een overzicht te krijgen in de dynamiek van de verenigingen en de elementen die hierin een rol spelen, zoals: leeftijd van de bestuursleden; aantal bestuursvergaderingen en ledenvergaderingen; aanwezigheden op de manifestaties; kwalificatie van de activiteiten. Tevens werd gevraagd een overzicht te geven van de programma's van het afgelopen of bezig-zijnde jaar. Verder werd ook naar de ‘buitenlandse aanwezigen’ op de activiteiten gevraagd, alsook naar de programmabevoegdheid in de vereniging.
Over de specifieke integratie werden slechts twee vragen gesteld, omdat we van mening waren dat de programmaoverzichten verhelderend genoeg zouden zijn. Hieruit zou blijken of er daadwerkelijk socio-culturele-integratie-gerichte-manifestaties werden ingericht. Wat nu betreft de afbakening van het onderzoek kunnen we dit doen naar onderwerp-aspect, naar ruimte, tijd en naar de aard van de verenigingen. Wanneer we ons gaan beperken naar onderwerp, wil dit zeggen dat we ons onderzoek in het praktijkveld gaan situeren en zodoende afgrenzen van al het andere maatschappelijke gebeuren. Hier geldt het terrein van het recreatief-volksontwikkelingswerk; het aspect dat we hierbij behandelen is het grensoverschrijdend karakter der manifestaties, omkaderd door of geplaatst in een algemene kennisinformatie omtrent het hoe en het wat van de plaatselijke verenigingen. Wat de ruimtelijke afbakening betreft, hierover werd reeds veel gezegd hiervoor. Het onderzoek spreidt zich uit over een aantal gemeenten uit de grensstreek Brugge - Eeklo - Sint-Niklaas en Zeeuws-Vlaanderen. Het zoeken naar de grensoverschrijdende manifestaties heeft tot doel een inventarisatie te maken van het cultureel grensverkeer in de verenigingen.
Hiervoor moeten we ons richten op het moment ‘nu’. Het onderzoek liep van September 1972 tot einde maart 1973 en handelde over het afgelopen kalenderof seizoenjaar. Wat omtrent de aard van de verenigingen en het begrip 'cultuur? In het reeds voorafgaande literatuuronderzoek hebben we de voorkeur uitgesproken het begrip ‘cultuur’ te benaderen vanuit een sociologisch standpunt. Overeenkomstig deze opvatting werd aan de gemeentebesturen gevraagd de verenigingen in de gemeente op te geven. Bij het verwerken van de gegevens werd vertrokken vanuit het antwoord van de verenigingen zelf; m.a.w. we hebben de verenigingen zich zelf laten klasseren, in plaats van een klassement op te leggen. Dit criterium hebben we voor vrijwel alle kwalitatieve gegevenverwerking gebruikt.
In het volgende nummer brengen we een overzicht van de concrete resultaten van ons onderzoek.
P. MONTSAERT |
|