Een liberale visie op de Vlaamse Beweging van morgen
De eerste ‘flamingant’ was (en dit is geen toeval) een liberaal: Jan Frans Willems.
Hij wou dat het Vlaamse volk zijn eigen aard zou behouden. Maar zijn streven was niet traditioneel noch louter nationaal. Zijn vlaamsgezindheid had een maatschappelijke dimensie: hij wou de Vlaamse bevolking dankzij de letteren verheffen.
Nationalisme zonder volks karakter leidt tot geestelijke en sociaal-economische achterstand en wij moeten maar even denken aan de lerse beweging en aan de Franstaligen uit Québec van vóór een vijftiental jaren om dit terdege te beseffen.
Het Vlaamse liberalisme van heden en morgen steunt dan ook op drie pijlers: Vlaams, vrij en volks.
Het woord Vlaams heeft plaats gemaakt voor het woord Nederlands: Vlaanderen heet thans, sinds de jongste grondwetsherziening, het Nederlandse taalgebied. Dit wordt door sommigen sentimenteel betreurd en wij kunnen hen begrijpen. Nochtans is voor een cultureel en maatschappelijk toekomstprogramma, het begrip ‘Nederlands’ gelukkiger en doelmatiger: ons streefdoel is immers een nauwere samenwerking met de Nederlanders die boven de Belgische staatsgrens wonen.
De moderne psychologie heeft ons geleerd dat de ergste leugens die zijn waarmee men zichzelf bedriegt. een onomwonden erkenning van ons Vlaams-zijn (in volle eerbied en waardering voor het anders-zijn van de Fransen, de Duitsers, de Amerikanen, de Chinezen, enz.) belet de vorming van dwaze en ongegronde complexen, zoals men ze onder meer aantreft in Elzas-Lotharingen, waar mensen zich schamen omdat zij Duits kennen, m.a.w. omdat zij een bijkomende intellectuele en menselijke rijkdom bezitten. De erkenning van de eigen Vlaamse aard is dus een historisch-maatschappelijke waarde maar ook een psychologisch voordeel.
De tweede pijler van het Vlaamse liberale denken is uiteraard: vrij-zijn. Wat is vrijheid? De kans die aan iedere mens geboden moet worden om zich zelf te zijn, om een enkeling te worden met eigen opvattingen en inzichten zonder daarom door de onverdraagzaamheid en het conformisme van de anderen verplicht te zijn met de samenleving waarvan hij lid is, te breken. Herhalen wij deze definitie: de vrijheid om zichzelf te zijn, om zelf te denken. Vrijheid betekent dus niet breken met ieder geloof of iedere kerkelijkheid; vrijheid betekent wel vrije keuze van geloof of ongeloof, van kerkelijke of andere band.
De derde pijler van de liberale vlaamsgezindheid is het volks-zijn. Een maatschappelijk zekerheidssysteem kan steunen op een economische doelmatigheid (zoals in het Duitsland van Bismarck) of op een maatschappelijke solidariteit met de zieken, de gehandicapten, de bejaarden en de verslagenen van het leven (zoals in vele Europese landen uit oost en west). Een stelsel van maatschappelijke verzekeringen verschaft bovendien een vrijheid aan de enkelingen, omdat het op basis van wederkerigheid, een gevoel van persoonlijke veiligheid verschaft. De maatschappelijke zekerheid is dus de natuurlijke aanvulling van de individuele rechtszekerheid. De rechtszekerheid is het doel nagestreefd in de rechtsstaat, een liberaal begrip. De rechtsstaat is immers de staat waar eenieder, mede de overheidspersonen, aan de wetten moeten gehoorzamen.
De zonet uiteengezette beginselen zijn de permanente streefdoelen van de liberalen, van voorheen en thans, van hier en elders. Zij verschaffen een leidraad bij het vastleggen van een programma door de liberale Vlamingen van onze tijd.
Wij hernemen nu op concrete wiize de drie hogerbehandelde sleutelbegrippen.
In Vlaams opzicht moeten de liberalen de externe en interne gaafheid van de Nederlandse Cultuurgemeenschap van dit land vrijwaren en uitbouwen.
De externe gaafheid slaat op het behoud van de Nederlandse aard van de Voerstreek, van Vlaams-Brabant en van de Vlaamse gemeenschap in Brussel-Hoofdstad.
Het belang van de interne gaafheid is nog fundamenteler: het gevaar bedreigt niet alleen enkele randgebieden maar de hele Nederlandse gemeenschap van noord en zuid: de toenemende tendens van vele Vlaamse en Hollandse publicisten om hun boeken over economie, natuurwetenschappen, enz. in het Engels te stellen is een ernstige bedreiging. In onze tijd moet een taal, om volledig te zijn, uitgebouwd worden door de wetenschappelijke bijdragen op alle vakgebieden.
Naast de volkstaal en de literaire taal moet een wetenschappelijke taal (en terminologie) leven. Gedacht moet bvb. worden aan een stelsel van premies en beurzen ter aanmoediging van Nederlandstalige economen, sociologen, scheikundigen, fysici, biologen, die in het Nederlands publiceren.
Het Nederlands moet inderdaad meer zijn dan alleen een huistaal. Het moet een taal van de wetenschap en de techniek blijven. Op dit programmapunt wensen wij de nadruk te leggen: het gevaar van een over-