| |
| |
| |
Britten en Vlamingen
De beste manier om de relaties tussen Groot-Brittannië en Vlaanderen te onderzoeken, lijkt mij te liggen in het stellen van een reeks voor de hand liggende vragen, en in het geven van enkele suggesties om ze te beantwoorden. Geen ingewikkelde analyse dus van internationale, politieke of handelsproblemen, maar een poging om te peilen naar de betekenis en de evolutie van wat we hier gemakkelijkheidshalve ‘de Britse relatie’ noemen.
| |
Waar?
Zo lijkt het mij vanzelfsprekend dat we ons afvragen: waar, wie, wanneer en waarom? Om te beginnen: ‘waar?’. Dat is niet onbelangrijk want zo Groot-Brittannië geografisch lange tijd ongewijzigd is gebleven, kan dat bezwaarlijk van Vlaanderen worden gezegd. Zo is het Vlaanderen dat wij thans kennen, nl. de provincies West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en Noord-Brabant, iets helemaal anders dan wat in de Middeleeuwen onder Vlaanderen werd verstaan. Toen was Vlaanderen een graafschap, een echt graafschap, bestuurd door een graaf die voor een deel van zijn gebied vazal was van de Franse koning, en voor een ander deel van de Keizer afhankelijk was. (Op de brug bij het Geraard de Duivelsteen in Gent kan men met een voet staan in wat eens van Frankrijk was en met de andere in wat tot het Keizerrijk behoorde).
Tijdens deze periode van ongeveer de negende tot het einde van de 14e eeuw, werden de grenzen van het graafschap Vlaanderen voortdurend gewijzigd. Vooral in het Zuiden van het graafschap, nl. op de grens met Frankrijk, werd er bestendig gemanoeuvreerd, waarbij de graven van Vlaanderen op een bepaald ogenblik heersten over een gebied dat zich bijna tot in Parijs uitstrekte, en zich dan weer in minder gunstige tijden tot binnen de Brugse muren teruggedrongen zagen.
Toen op het einde van de veertiende eeuw Margaretha van Vlaanderen in het huwelijk trad met Filips de Stoute, hertog van Boergondië, ging Vlaanderen deel uitmaken van een ander staatkundig geheel.
Karel de Stoute, de achterkleinzoon van Filips, wou Vlaanderen opnemen in een nieuw Koninkrijk dat zich zou uitstrekken van Frankrijk en Duitsland tot Boergondië, een soort hernieuwd Lotharingen. Maar hij was wat al te ijverig en werd, toen hij de Zwitsers voor zijn plannen wou winnen, verslagen en gedood. Ongeveer dertig jaar later maakte de te Gent (Prinsenhof) geboren Keizer Karel V die o.m. ook Koning van Spanje was, van Vlaanderen een deel van het Habsburgse Rijk. Onder zijn verschrikkelijke zoon Filips II, werd Vlaanderen een deel van het Spaanse Rijk, dan van het Oostenrijkse, om in 1794 als een van de Franse departementen teloor te gaan. Het leek er inderdaad op alsof dit het einde was. Maar bij het Congres van Wenen kwam Vlaanderen weer duidelijk te voorschijn als een deel van het Koninkrijk der Nederlanden, en dat voor een periode van 15 jaar: het is pas in 1830 dat het huidige Vlaanderen, het nederlandssprekende Vlaanderen dus of het noordelijk deel van het Koninkrijk België, vorm kreeg.
Het ligt derhalve voor de hand dat op onze vraag ‘waar’?, althans voor wat deze zijde van het Kanaal betreft, verschillende antwoorden kunnen worden gegeven. Aan de andere zijde van het Kanaal moeten wij een onderscheid maken tussen Engeland, Schotland en Wales, althans tot 1707, toen het Verenigd Koninkrijk ontstond.
Vanaf dat ogenblik wordt het, zo men wil, eenvoudiger.
| |
Vlamingen in Engeland
En nu kunnen we de vraag wat meer gedetailleerd benaderen. Waar treffen we Vlamingen aan in Engeland? Ongetwijfeld te Hastings. Toen Willem de Bastaard in 1066 taaie vechters zocht om met hem het kanaal over te steken, vond hij gemakkelijk vrijwilligers in Vlaanderen. We vinden ze terug op het wandtapijt te Bayeux, met hun lange schepen en maliënkolders. Samen met de Normandische ridders vormden ze de rechtervleugel van het leger te Hastings. Tegen alle waarschijnlijkheid in werd Willem de ‘Veroveraar’. In mei 1068 kwam zijn vlaamse vrouw Mathilde, dochter van de Graaf van Vlaanderen, hem vervoegen. Zij werd te Westminster Koningin van Engeland gekroond.
Vlaamse ridders werden door Willem bekroond met grondgebied in zijn nieuw Koninkrijk, sommige in de Welsh Marches, waar men harde kerels nodig had. In Pembrokeshire verdrong het Vlaams zelfs het Welsh. Een ander gewelddadig emigrant was Willem van Ieper die in het begin van de twaalfde eeuw, na een mislukte poging om Graaf van Vlaanderen te worden, verbannen werd naar Kent waar hij ruime gronden toegewezen kreeg door Koning Stephen, als beloning voor het aanvoeren van diens legers. Nochtans vaardigde Hendrik II, begaan met wet en orde, speciale maatregelen uit ter uitwijzing van de Vlamingen. Willem van Ieper bleef in Kent. Zijn landgenoten verdwenen als schimmen. Wie over deze vroege periode leest, is verwonderd in welke mate en in
| |
| |
welke afgelegen gebieden men Vlamingen aantreft. Zij zaten wel degelijk overal. Maar ook buiten de militaire sfeer deden Vlamingen de overtocht. Waar in Engeland kan men ze redelijkerwijze zoeken, die Vlamingen uit het land der steden, uit dat land met zijn bloeiende wolindustrie? Het antwoord ligt voor de hand: waar wol te koop was. Reeds vóór 1066 waren Vlaamse handelaars bedrijvig in Engeland. Wij weten dat zij rond 1100 op zoek waren naar wol. Dat was een Vlaamse specialiteit. Zegt de vrouw van Bath in Chaucer's Canterbury Tales immers niet: ‘Of cloty-making she hadde such an haunt
She passed them of Ypres and of Gaunt’
Gaunt is hier uiteraard Gent. De wolhandel was een riskante onderneming: zowel de Engelse koningen als de Vlaamse graven hadden er een handje van weg om beslag te leggen op zulk kostbaar onderpand en elkaar wederzijds af te dreigen of om er dankbaar gebruik van te maken om hun schulden te helpen delgen.
Op het eind van de dertiende eeuw is er sprake van een echte Vlaamse Hanze, een groep van Vlaamse handelaars, in Londen. Ook werden goederen van Vlamingen uit Schotland, nl. uit Dundee, Perth en Berwick-on-Tweed (ter waarde van $ 1.308, 12,8 d.) geconfisceerd.
In deze vroege periode beheersten de Vlamingen de handel. Een hele reeks steden, met Brugge aan het hoofd, speelden daarop in. Er trokken meer Vlamingen naar Engeland dan omgekeerd. Later kwam hierin verandering. De risico's werden zeer groot. Wanneer, wat wel eens voorkwam, de Engelse koningen
Het kanaal is thans geen onoverkomelijke hindernis meer. Vroeger was dat soms wel het geval, en dat viel niet altijd in het nadeel van de Britten uit.
hun schulden niet konden betalen, werd de Vlamingen de toegang tot Engeland ontzegd en konden zij geen wol kopen, wat hen echter niet belette er toch aardig wat binnen te smokkelen. Zij behoorden tot de meest welstellende geldschieters van de Engelse koningen. Een van hen, Hugo Oisel van Ieper werd door Koning John beloond met het ereburgerschap van de stad Londen. Op het eind van de 13e eeuw waren de Vlamingen vrij goed verspreid over Engeland, Wales en Schotland. Het heeft niet zoveel zin om hun sporen verder in detail te volgen.
Men trof ze immers overal aan. Toch zijn er plaatsen in Engeland waar ze bijzondere sporen hebben nagelaten, zo bv. East Anglia waar Vlamingen en misschien nog het meest Hollanders, bij het droogleggen van de moerassen ter hulp werden geroepen. De architectuur van een plaatsje als Kings' Lynn heeft de typische trapgevels, steenconstructie en de karakteristieke netheid van de Vlaamse en Hollandse bouwstijl. Er is ook de oude Royal Exchange te Londen, door Sir Thomas Gresham gecopieerd van de Antwerpse Beurs, met het motto ‘Ten gerieve van alle handelaars, van welke nationaliteit of taal ook’.
Koningin Elisabeth I heeft er nooit tegen opgezien onrust te stoken in de landen van haar uitverkoren vijand Philips II. Zo verleende zij gaarne asiel aan emigranten uit de lage landen die om hun godsdienstige overtuiging overhoop lagen met Filips II, hierin bijgestaan door de Inquisitie. Zo vindt men in de 16e eeuw sporen van Vlaamse emigranten-uit-religieuze overtuiging in Canterbury, Londen, Sandwich en vooral in Norwich. Naar schatting van een diplomaat betrof het hier ongeveer 30.000 mensen. Ook in de lage landen bleven de gevolgen daarvan niet uit. De vluchtelingen behoorden immers tot de meest bedrijvige bevolkingsgroep, nl. de wevers, tapijtwevers, metaalbewerkers e.a., die een wezenlijk bestanddeel vormden van de calvinisten in Vlaanderen.
Echter, nog erger dan hun uitwijking naar Engeland, was hun terugkeer naar Vlaanderen. Terwijl Filips II zijn religieuze manie in het Escorial botvierde en ijlboden uit Vlaanderen met lege handen liet terugkeren, gooide zijn Regent, Margareta van Parma, toen zij de situatie niet meer meester was, het over een andere boeg, en besloot toegeeflijk te zijn jegens de calvinisten. Met duizenden kwamen zij terug, enthoesiaster nog dan vroeger, overtuigder, en onnoemlijk veel gevaarlijker. Kort na hun terugkeer in 1566, laaide te Hondschoote de Beeldenstorm op die over heel Vlaanderen tot in Leeuwarden woedde en waarbij de beeldenstormers alles wat zij onder handen kregen en wat van enige religieuze betekenis was, vernielden. Maar de relaties met Groot-Brittannië betekenden niet altijd moeilijkheden. Wanneer men de Leieoevers en
| |
| |
de Leiedorpen Latem, Deurne en Afsnee bezoekt, en daar sommige schilderijen van schilders als Leon de Smet, Valerius de Saedeleer of Gustaaf Van de Woestijne bekijkt, dan is het verheugend te bedenken dat sommigen onder hen tijdens de eerste wereldoorlog in Londen, Engeland of Wales gastvrijheid hebben gevonden. Emile Claus en Leon de Smet kwamen in Londen terecht, de door een granaat gewonde Constant Permeke belandde in Devonshire, George Minne, Valerius de Saedeleer en Gustaaf Van de Woestijne in Wales. Het was alsof er hippies waren gearriveerd in Aberystwyth! In weerwil van het feit dat deze Vlaamse schilders op straat liepen te fluiten en door hun talrijke kinderen niet werden gehoorzaamd, deden de Welshmen toch hun best opdat ze zich thuis zouden voelen. Maar zij gingen gebukt onder het heimwee. De Saedeleer zegde later: ‘De ziel van dat landschap bleef voor mij gesloten! Maar zijn dochters leerden bij William Morris te Londen tapijten en wandtapijten weven, een kunst die ze later in Vlaanderen zouden blijven beoefenen. Alleen Leon de Smet kon het best aarden, ver weg van Vlaanderen. Hij ontwikkelde zich in Engeland als portrettist en schilderde er mensen als Galsworthy, Shaw en Hardy. Van de Woestijne van zijn kant, schilderde ‘Vlaanderen in ballingschap’.
| |
Britten in Vlaanderen
Laten we nu trachten de vraag vanuit de andere richting te beantwoorden. Waar in Vlaanderen vinden we Britten? Ook hier bestaat een lange traditie. Zowel in de 10e als in de 20e eeuw kwamen bv. een aantal op non-aktief gestelden te Brugge verblijven. Zo moest in 1038 koningin Emma, de vrouw van Koning Knoet, uit Engeland vluchten, ‘tegen de strenge winter’ zoals de Angelsaksische kroniek verhaalt. En in de vroege 20e eeuw kwamen kolonels van het Britse leger te Brugge van hun pensioen genieten, waar het pond zelfs steviger stond dan in Engeland. In 1892 beliep hun aantal rond de 800. Brugge is altijd een Brits centrum geweest, de ‘Engelse straat’ te Brugge dateert van 1333. Zij vormde het centrum van de Engelse wijk, waar de Engelse kooplieden een ‘Natie’, of koopliedengilde, vormden met hun eigen, aan St. Thomas Becket gewijde kapel. De Schotten hadden ook hun eigen wijk, hun eigen gilde en hun eigen Sint-Niniaan. Vanzelfsprekend staken al deze lieden het kanaal over per boot. Velen landden in Sluis, of in het toen nog niet verzande Zwin te Damme. Het huis waar Margareta van York vóór haar huwelijk met Karel de Stoute in 1468 verbleef, staat er nog steeds, in een straat naast het stadhuis. Ook zij kwam langs de haven van Damme.
De Britse belangstelling beperkte zich echter niet tot Brugge alleen. Ook Gent, dat samen met Brugge en Ieper een centrum van de textielindustrie was, gonsde van handelsbedrijvigheid. En de Britten gonsden er ijverig mee. De stad stelde er zich niet mee tevreden alleen een handelscentrum, hoe belangrijk dan ook, te zijn, maar wou ook haar eigen - niet geringe - zeg in politieke aangelegenheden hebben. Vandaar de onafhankelijke politieke koers van Jacob van Artevelde. Hij ging persoonlijk met de Engelse koning Edward III onderhandelen, en was ongetwijfeld opgetogen toen hij deze laatste in 1340 op de Vrijdagmarkt te Gent tot Koning van Frankrijk kon uitroepen. Ook later was Gent ontelbare keren gastheer voor Engelsen.
Bij het behandelen van de vraag: wie? - wordt daar straks nader op ingegaan. Maar eerst: wat met de rest van Vlaanderen? Antwerpen dat in de veertiende en vijftiende eeuw van Brugge de leiding inzake handelsbedrijvigheid overnam, had zijn Engelse gilde. Engelse en Schotse kooplieden en financiers stroomden toe in deze bloeiende havenstad, tevens geldmarkt en modecentrum. Ook Brussel heeft zijn ‘Britse weken’ gekend, zowel in de huidige betekenis als in andere. Het groot bal op de vooravond van de slag bij Waterloo werd te Brussel gehouden. Dat betekent dat alle dorpen in de omtrek Britse soldaten herbergden, en alle verwikkelingen en miseries van een legerbezetting hebben gekend.
Maar in Vlaanderen was men dat gewend. De Vlaamse gewesten waren er altijd het slagveld geweest
De Menenpoort en de Lakenhalle te Ieper. Twee monumenten uit twee perioden waarin Britten en Vlamingen elkaar op dezelfde weg hebben gevonden
| |
| |
voor machtiger buren die hun veten liever op Vlaamse grond uitvochten dan er op eigen bodem mee opgescheept te zitten. Zo gingen Franse koningen en hun bondgenoten om de haverklap hun tegenstanders in Vlaanderen bestrijden.
In 1214 vocht Filips Augustus tegen o.a. King John en zijn legers te Bovingen in Frans-Vlaanderen.
John Churchill, hertog van Marlborough bracht in 1708 zijn Britse en andere troepen naar Oudenaarde voor de slag tegen Lodewijk XIV. Eens te meer was Vlaanderen het strijdtoneel. De relaties met Groot-Brittannië betekenden eens te meer dat Vlaanderen, tesamen met ontelbare andere Europese legers, meegesleurd geraakte in internationale verwikkelingen. Toen Britse troepen, tesamen met andere Europese staten, het Verenigd Koninkrijk verdedigden, deden zij dat in de cock-pit van Europa, in Vlaanderen. Wat deed Napoleon overigens toen hij te Cannes landde nadat hij uit Elba was gevlucht? Hij trok naar het Noorden, en ronselde op zijn weg troepen, om het uit te vechten,
Het Engels Klooster te Brugge. Brugge is altijd een centrum voor Britten geweest.
niet op Franse grond, maar weer in de Lage Landen, ditmaal in Brabant, te Waterloo. De beste manier om zich een beeld te vormen van wat de Britse relatie toendertijd betekende is allicht de lektuur van Thackeray's ‘Vanity Fair’. Ongeveer 45.000 doden en gewonden uit de Franse, Britse, Pruisische, Vlaamse en Hollandse legers vielen op 18 juni 1815 op het slagveld. De hertog van Wellington werd in de Lage Landen als de grote held onthaald.
In de twintigste eeuw werd Vlaanderen nog twee keer met de verschrikking van de wapens geconfronteerd. Een trip door Ieper en Passendale, een verwonderde blik op de Menenpoort te Ieper en de wetenschap dat Ieper in zijn geheel werd verwoest, leren ons - die het gelukkig niet hebben meegemaakt - in hoeverre de relatie tussen Groot-Brittannië en Vlaanderen tot één belangengemeenschap was versmolten.
Een te Ieper wonend Engelsman leende mij eens een boek dat de gevechten van 1914, 1915, 1916 en 1918 beschrijft. Het bevat kaarten en foto's van het toenmalig slagveld - Heuvel 60, Zillebeke, Poelkapelle, Langemark. Wanneer men thans die plaatsen bezoekt, kan men zich - gelukkig - onmogelijk realiseren wat tijdens die vier jaar is gebeurd, toen de British Expeditionary Force, het Tiende Leger en het Tweede Leger, samen met de Franse en Belgische Legers een bijzonder belangrijke rol speelden in het tot staan brengen van de Duitse opmars, zuidwaarts door Vlaanderen, naar Frankrijk toe. De lijst van de betrokken Britse regimenten toont de belangrijkheid van het Britse aandeel: de Camerons, de Dublin Fusiliers, de Gordon Highlanders, de Royal Welsh Fusiliers, the South Wales' Borderers, de Sherwood Foresters, de Coldstream Guards en vele andere.
Naar aanleiding van de Britse Week te Gent, die precies op de dertigste verjaardag van de bevrijding van de stad door de 7th Armoured Division werd gehouden, konden wij er op wijzen dat het 5th Royal Tank Regiment en de 5th Dragon Guards zich op 5 September 1944 te Wetteren bevonden. Op 6 september werd de terugtrekking van de Duitsers bedongen en was er de intrede te Gent - waarbij zich volgens sommige geruchten 4.000 soldaten op de eerste tank zouden hebben bevonden!
In de Pacificatiezaal van het Gentse stadhuis vindt men een herinnering aan dit deel van de Britse relatie: ‘Ter herdenking van de bevrijding van de stad op 6 september 1944 door de 7th Armoured Division in samenwerking met de Weerstandsorganisaties’. Ook de Navy was bij de Britse samenwerking betrokken. In de nacht van 22 op 23 april 1918, meer bepaald tussen middernacht en 1 uur, was er de aanval van het oorlogsschip Vindictive, bijgestaan door de Iris en de Daffodil, op de onderzeeërs-basis te
| |
| |
Zeebrugge. Drie ouderwetse cruisers, de Intrepid, de Iphigenia en de Texis, geladen met beton, werden in de havenmonding tot zinken gebracht en tegen de havenpier werd een oude onderzeeër opgeblazen. Tegen een hoge prijs aan mensenlevens en gewonden werd de haven van onderzeeërs onbruikbaar gemaakt.
| |
Wie?
In de op onze eerste vraag - Waar was er een relatie met Groot-Brittannië - gesuggereerde antwoorden liggen een aantal aanwijzingen vervat, die ons kunnen helpen bij het beantwoorden van onze tweede vraag, nl.: - wie?
Hier moet een onderscheid worden gemaakt tussen individuën en bevolkingsgroepen. Nemen we de laatste eerst. Zo we onze eerste en laatste voorbeelden nemen, dan krijgen we telkens soldaten: te beginnen met de krijgers die met Willem de Veroveraar naar Hastings trokken, met King John naar Bovingen, met Willem van Ieper naar Kent, met Marlborough naar Oudenaarde, met Wellington naar Waterloo, met Generaal Allenby naar leper, met veldmaarschalk Lord Gort naar Duinkerke, tot de achtste Armoured Division en de bevrijding van Gent, Antwerpen en zo verder. Sommige van deze soldaten bleven ter plaatse. Zij stichtten hier een gezin en vormden daardoor een nog hechtere band tussen deze en gene zijde van het Kanaal.
Dan is er de groep van de kooplieden. Aanvankelijk waren zij vooral bedrijvig in de wolsektor, daarna concentreerden zij zich op laken, weer later op luxegoederen, wandtapijten, lederartikelen, boeken, brandschilderwerken, miniaturen, kleding. Er zijn de kunstenaars, zo onze groep in Wales en Londen, het groot aantal Britse kunstenaars die door de Vlaamse primitieven werden geïnspireerd, eerst naar aanleiding van de grote Primitieven-tentoonstelling te Brugge in 1900 en later door ontelbare bezoeken aan Brugge, aan het Lam Gods te Gent, of aan de verzamelingen in Antwerpen en Brussel. Weer later kwam de textiel op het voorplan, dit keer meer bepaald de textielmachines, waarvan het geheim klandestien en gespreid over verschillende onderdelen en verschepingen over het Kanaal werd gesmokkeld. Er zijn de pelgrims. Sedert Hendrik II, koning van Engeland, in een vlaag van overspannenheid Thomas Becket door de Baronnen had laten vermoorden, voegde zich een groot aantal pelgrims bij de traditionele Kanaalovervaarders. In de trappen van de kathedraal te Canterbury kan men nog steeds afgesleten gedeelten zien die daar de ‘pelgrimstrappen naar het schrijn’ worden genoemd. Becket bracht een grote toevloed van pelgrims naar Engeland, tot een andere Hendrik, dit keer Hendrik de achtste, niet langer de pauselijke bemoeiingen met zijn huwelijksplannen kon nemen, en daarom besloot alle Engelse heiligen af te schaffen. Het graf van Becket in de Kathedraal van Canterbury werd totaal vernietigd. Aan de pelgrimstochten uit Vlaanderen en elders, kwam een eind.
En dan zijn er nog de diplomaten, de delegaties, de leden van de vele comités, de koninklijke gezanten, de politici en de slachtoffers van religieuze vervolging, calvinisten in de ene en katholieken in de andere richting.
Te Brugge is er nog het ‘Engels klooster’, één van de door de nonnen van de Augustijnerorde voor Engelse meisjes opgerichte scholen. Deze nonnen waren in de zestiende eeuw van Engeland naar Leuven gevlucht. Charles II en Koningin Victoria bezochten er de school en het klooster. Er hangt een aandoenlijk schilderij van de meisjes die een welkomstlied zingen
Het graf van Becket bracht een toevloed van pelgrims naar Canterbury. In de kathedraal zijn de afgesleten trappen naar het schrijn een historische bezienswaardigheid.
| |
| |
voor de Koningin en haar oom, Leopold I, Koning der Belgen. Dat was in 1843.
En nu zijn er de toeristen: kinderen die een boottrip maken te Brugge en daarbij maar half beseffen dat zij zich in het buitenland bevinden; de gezinnen die zich op het Blankenbergse strand vermeien; de bezoekers te Biba en op Hampton Court, en diegenen die meewarig betreuren dat onze Vlaamse universiteiten niet allemaal zulke mooie gebouwen hebben als Oxford en Cambridge: de elite die een Schots moeras voor de jacht op Schotse hoenders afhuurt. Ik geloof dat zij allen getroffen worden door de gelijkaardigheid van onze twee landstreken, die in zoveel opzichten zoveel met elkaar gemeen hebben. In antwoord op onze vraag ‘Wie?’ zou men eindeloze lijsten van individuen kunnen opstellen. Wij beperken ons tot enkele van de meest uitmuntende. Over Edward III, zijn vrouw Filippa en hun zoon, Jan van Gent, en over Jacob van Artevelde is er nog heel wat dat door de geschiedenis niet werd opgehelderd. Ik geloof
De architectuur van een plaatsje als Kings' Lynn draagt de sporen van een typische Vlaamse en Hollandse bouwstijl.
niet dat Artevelde ooit Engeland heeft bezocht. Edward III was niet zomaar een zegen zonder meer. Op het ogenblik dat van Artevelde hem het meest nodig had, nl. om de Gentenaars ervan te overtuigen dat hij nog steeds de baas was, bleef Edward onverstoord op zijn Engels schip te Sluis, en Artevelde kon terug naar Gent waar hij op de Kalandenberg door zijn eigen mensen werd vermoord.
John, een zoon die Edward van Filippa had, was geboren in de St. Baafsabdij en sleet er een groot deel van zijn jeugd vooraleer als Jan van Gent bekend te geraken in Shakespeare's stuk. Een andere zoon van Edward, Lionel, hertog van Clarence, was geboren te Antwerpen. Een aantal lieden van koninklijken bloede zaten toen lelijk in het nauw Over de vrouw van Van Gent, Emma, weten we zeer weinig. In de St. Salvatorskathedraal te Brugge is er een inscriptie op lood ter herdenking van een Engelse vrouw, Gunhilde genaamd die in 1087 overleed, maar van Emma's verblijf te Brugge blijft geen enkele aanwijzing over. Margareta van York, de derde vrouw van Karel de Stoute en stiefmoeder van Maria van Boergondië - waarschijnlijk is zij het die in Memlings Kannunik Van der Pael als Ste Barbara is afgeschilderd - vond tijd om in haar tweede vaderland een prachtige kollektie handschriften aan te leggen. Zij legde de eerste steen van de bibliotheek van het Dominikanen-klooster te Gent. De lange dagen na de dood van haar echtgenoot te Nancy verbleef zij in het Prinsenhof te Gent, samen met haar stiefdochter Mary die wachtte op de komst van haar verloofde Maximiliaan van Oostenrijk van wie zij hoopte dat hij haar zou komen verlossen van, onder andere, de Gentenaars en Lodewijk XI van Frankrijk. Margareta was een verstandig en belangrijk figuur. Zij bracht de kinderen groot van haar stiefdochter Mary die na een ongeval te paard was overleden, en wist zich tevens als kunstmaecenas te doen gelden. Zij gaf de opdracht voor het eerste in het Engels te drukken boek. Zij bestelde het bij een andere Engelsman, William Caxton, die te Brugge een drukkerij had opgezet en daar al ongeveer 35 jaar woonde. In die tijd en overigens ook tijdens de daaropvolgende 150 jaar genoot Vlaanderen een levensstandaard die te vergelijken was met die van Engeland in de Elisabethaanse periode.
In weerwil van de beeldenstorm, de Spaanse furie, de eindeloze vreemde bezettingen, komt in die periode een ander illustere persoonlijkheid naar voor, nl. Pieter Paul Rubens. Zoals van Eyck vóór hem was ook hij zowel kunstenaar als diplomaat. Zijn functie als diplomaat bracht hem naar Londen en King Charles nam de gelegenheid te baat om hem de opdracht te geven tot het schilderen van de frescos op de zoldering van de Bankethal te Whitehall. Rubens
| |
| |
speelde het eveneens klaar om, met zijn uitzonderlijke ijver, ook nog als vredesonderhandelaar tussen Engeland en Spanje te bemiddelen. Anton van Dyck, een leerling van Rubens en eveneens uit Antwerpen, trok in 1692 naar Londen en werkte er eveneens voor Charles I. Hij schilderde er portretten van leden van de koninklijke familie en van de aristocratie. In zekere zin was hij een voorloper van Leon de Smet. Vanuit de andere richting schijnen niet veel schilders van zulk formaat over het kanaal te zijn gekomen, wel een aantal schrijvers. De dichter Robert Southey reisde per boot over het kanaal van Brugge naar Gent, waar hij zonder twijfel genoot van de voortreffelijke maaltijden aan boord.
En wat met de vorsten? Charles II, die toen nog het beste hoopte in verband met Cromwell en zijn troon, heeft zeker Brugge bezocht. In het Groeningemuseum hangt een schilderij waarop hij zijn broer, de hertog van York, decoreert omdat hij op een schutterswedstrijd de hoofdgaal had afgeschoten en dientengevolge tot lid van de Schuttersgilde was gekozen. Zelfs Koningin Victoria bezocht in 1843 Vlaanderen.
Na de bezoeken van vorstelijken bloede zijn er de zakenlieden. Eén der meest merkwaardige onder hen is ongetwijfeld Anselm Adornes. Zijn graf staat in de Jerusalemkerk te Brugge. Hij werd in 1424 te Brugge geboren en was vooral bedrijvig in Schotland, waar hij door Jacob III tot ridder werd geslagen. In Noord-Berwick werd hij in de rug doorstoken en op zijn graf kan men nu nog een stuk zwaard zien dat dwars door zijn harnas uitsteekt. De industriële revolutie heeft in Brittannië vroeger plaats gehad dan op het continent. De Britten hielden er uiteraard liever de concurrentie buiten en hielden streng toezicht op hun industriële geheimen. De Gentenaar Lieven Bauwens bedreef hier evenwel met succes industriële spionage. Naar eigen zeggen deed hij 32 keer de overtocht naar Engeland en smokkelde aldus geleidelijk stukken van spinmachines en weefgetouwen naar het vasteland. Deze machines bouwde hij terug op, o.a. in het Gentse, nl. in het Kartuizerklooster nabij de Briel en te Drongen, en in Frankrijk. Hij had ook zijn aandeel in de ‘brain-drain’, door Engelse technici ertoe te overhalen naar het vasteland te komen om er de machines op te zetten en om nieuwe onderdelen te vervaardigen ter vervanging van stukken die tijdens de smokkeloperaties waren verloren gegaan. Bauwens ging zich geleidelijk meer op de produktie van textielmachines toeleggen dan op textiel zelf, maar ging tenslotte tengevolge van de moeilijkheden van Napoleon en het einde van het Keizerrijk, bankroet.
Om de rij van individuele bruggenleggers tussen Vlaanderen en Brittannië te vervolledigen, moeten we vanzelfsprekend nog verwijzen naar de soldaten - Marlborough, Wellington, e.a. - allen waarschijnlijk té geconcentreerd op hun job, om aan Vlaanderen zelf nog veel aandacht te kunnen besteden.
| |
Wanneer?
En zo zijn we aan onze volgende vraag: ‘wanneer’? Uiteraard waren er perioden van zwak en van intens verkeer, perioden waarbij een tijdlang, omwille van oorlog of politieke strubbelingen, de verbinding verbroken was, of bv. onder de vorm van legereenheden, een andere vorm aannam. Zo bv. was het zowel voor Vlamingen als voor Britten moeilijk om tijdens de jaren rond de Spaanse Armada het Kanaal over te steken. Tijdens de twee wereldoorlogen kon
Het Prinsenhof te Gent herbergde Margareta van York, die in onze gewesten een belangrijke rol speelde.
| |
| |
men alleen op klandestiene wijze het kanaal over, en dat gebeurde toen ook.
Merkwaardiger echter dan de hiaten in de verbinding, zijn de continuïteit en de intensiteit ervan. Er is niets bekend van enig verkeer over het kanaal gedurende de periode dat, wat later het graafschap Vlaanderen zou worden, in nog dikkere dan de gebruikelijke noordzeenevelen gehuld was. Maar vanaf de elfde eeuw is er druk en intens verkeer. Een van de perioden met de drukste onderlinge bedrijvigheid is ongetwijfeld, de omvang van de bevolking in aanmerking genomen, de bloeiperiode van de wolhandel met van Artevelde, tijdens de dertiende en veertiende eeuw.
Daarna krijgen we de grote bewegingen in de loop van de 16e eeuw, groepen emigranten uit beide landen, op vlucht voor de brandstapel die hen door andersdenkenden was toebedacht. De periode van de meest actieve wisselwerking is allicht de zeventiende eeuw toen Spanje zijn provincies in de Lage Landen zoveel mogelijk behoedde voor niet-Spaanse en niet-katholieke invloeden. De daaropvolgende Franse machthebbers konden al evenmin warm lopen voor een Britse relatie, zodat de wederzijdse aansluiting waarschijnlijk een dieptepunt bereikte toen Vlaanderen deel ging uitmaken van het Frankrijk van de Revolutie, en daarna van het Franse Keizerrijk. Dat was het einde van de massa-bewegingen: gedaan met de grote groepen wevers, soldaten, handelaars, pelgrims en vluchtelingen, althans tot de 19e en 20e eeuw. Want dan gaan de grafieken weer de hoogte in: handelaren, diplomaten, studenten en toeristen nemen hun plaats in en evenaren de hoogtepunten die wij deze week herdenken en willen stimuleren.
| |
Waarom?
Daarmee zijn we aan onze laatste vraag toe - waarom? Waarom is de band tussen Vlaanderen en Brittannië altijd zo hecht geweest? Waarom schieten Vlamingen en Britten over het algemeen zo goed met elkaar op? Waarom worden wij die uit Engeland komen, hier zo warm onthaald? Is dat omwille van onze geschiedenis, ons karakter of om onze mooie ogen? Het is duidelijk dat de geografische ligging van onze gewesten een rol speelt. Het Kanaal is thans geen onoverkomelijke hindernis meer, zelfs niet voor kandidaat-zeezieken, in deze tijd van vliegtuigen en hovercrafts. Maar in het verleden was het toch wel degelijk heel dikwijls een ernstige hindernis, en als Britten kunnen wij ons gelukkig prijzen dat wij het Kanaal bepaalde ogenblikken in de geschiedenis als een barrière hebben gehad tussen ons en minder minzame vastelandbewoners.
Wanneer ik soms poog een analyse te maken van onze relatie, dan begin ik met een onderzoek naar de verschillen eerder dan naar de gemeenschappelijke trekken tussen Vlaanderen en de Britse eilanden. Vlamingen spelen geen cricket - daarvoor hebben zij het wielrennen. Zij drinken eerder koffie dan thee. Als ontbijt nemen zij peperkoek en speculoos, geen spek met eieren. Zij staan niet aan te schuiven in ‘queues’. Zij houden van feestjes die beginnen om 8 u. 's avonds en duren tot 3 u. in de morgen. Zij zeggen ‘asjeblief’ wanneer ze je iets geven, en dat heeft een enorm besmettelijke invloed op Britten die, terug in Engeland, tot ergerlijke verwondering van hun landgenoten, ook ‘please’ gaan gebruiken bij het aanreiken van alles en nog wat. De meeste Vlamingen zijn katholiek, maar hun katholicisme wijkt dikwijls af van het katholicisme dat sommigen onder ons in Engeland kennen. Zij hebben een verschillend en onvertaalbaar wettelijk systeem. Zij spreken een taal die ons, althans in het begin, verschrikkelijk in de war brengt, en die geen Frans blijkt te zijn, - meestal toch niet in Vlaanderen - maar Nederlands, waarvan wij dachten dat het alleen in het Koninkrijk der Nederlanden werd gesproken. Het Vlaams, waarvan wij dachten dat het het dialect was dat door de Vlamingen in Vlaanderen werd gesproken, blijkt uiteindelijk te bestaan uit een lange reeks van dialecten, waarvan, naar het zeggen van althans één van mijn Vlaamse vrienden, het Engels er één is. Vlamingen zijn uitbundig. Zij houden van lekker eten en drinken en feestjes. Ook de Britten houden daarvan, maar zij voelen zich doorgaans schuldig wanneer zij toegeven aan wat sommigen onder hen als een zwakheid beschouwen. Eén van de Engelse vormen van snobisme die de Vlamingen absoluut onbegrijpelijk voorkomen is het idee dat hoe hoger je geklommen bent in rijkdom en sociaal aanzien, hoe minder je meestal gaat eten.
Zulk een overzicht van de verschillen kan ons op de weg zetten om de vraag naar het waarom in meer positieve zin te beantwoorden. Neem nu de taal. Alhoewel weinig vreemde talen voor de Britten ‘gemakkelijk’ zijn, behoort het Nederlands toch niet tot de ‘onmogelijke’ talen. En ik veronderstel dat het Engels verre van onmogelijk is voor de Vlamingen, gelet althans op het zeer groot aantal onder mijn vrienden die uitstekend Engels spreken. Zij hebben natuurlijk vóór op de Engelsen dat zij hun hele leven met meer dan één taal worden geconfronteerd en niet zo vlug van hun stuk geraken wanneer zij een andere taal trachten te spreken. Wanneer overigens een Vlaming naar Brittannië gaat dan zijn de geboren en andere Engelsen zeer aangenaam verrast dat zij van elke in- | |
| |
spanning om een andere taal te spreken, verlost zijn. Het ligt voor de hand dat het voor een Vlaming, die een breed lezerspubliek wil bereiken, praktisch kan zijn in een wereldtaal als het Engels te publiceren. En hoe verrukkelijk voor ons!
Ook de groepen mensen en de individuen die om verscheidene redenen het Kanaal zijn overgestoken, kunnen ons helpen bij het antwoord op onze vraag naar het waarom. Zij kwamen voor zaken, op diplomatieke zending, als pelgrims, op zoek naar de vrijheid die hen soms op eigen bodem werd ontzegd, om te schilderen, te werken, te reizen, op vriendenbezoek, om hulp te zoeken, of om te vechten.
De beperkte omvang van Vlaanderen, de ontstentenis van natuurlijke grenzen, en vooral niet te vergeten, zijn ligging tussen twee enorm machtige buren, Frankrijk en Duitsland, die zich overigens niet altijd zeer correct hebben gedragen, verklaren dat de Vlamingen doorgaans gelukkig zijn geweest met wat Britse steun.
Doorheen zijn geschiedenis is Vlaanderen ongelooflijk veel overrompeld geworden en verplicht onder vreemd juk, nu eens uit het Oosten dan uit het Zuiden, te leven.
De aanwezigheid van een tegengewicht in Europa is een bemoedigende factor. Wat valt er uit dat alles te concluderen? Misschien dat wij moeten trachten te komen, of misschien al zijn gekomen, tot een gemeenschap van wederzijdse waardering en begrip.
PATRICIA CARSON
Deze tekst is de vertaling van een causerie gehouden door Patricia Carson, M.A., Londen, op uitnodiging van de Britse Ambassadeur, gedurende de Britse Week te Gent, in september 1974.
Een beeld uit de befaamde ‘Tapisserie de la reine Mathilde’ te Bayeux.
|
|