| |
| |
| |
Venster op de wereld
| |
| |
| |
Amerika, cultuur op de tweesprong
Opgedragen aan Prof. Dr. Arthur Evans van de Atlanta University, Georgia en aan Prof. Dr. Henk Prakke, Meppen (Tweeloo, Trente).
Zelfs onder de gunstige omstandigheden blijft het vertolken van nationale en historische culturen een van de moeilijkste taken, die men zich stellen kan. Het probleem wordt nog neteliger wanneer de schrijver zelf deel uitmaakt van de cultuur waarover hij zijn analyserend zoeklicht moet laten spelen. Het onvermijdelijke gebrek aan afstand, aan perspectief, bemoeilijkt het zien der dingen in hun ware verhoudingen. Misschien is het daarom geen toeval, dat het klassieke werk over Amerika: ‘De la démocratie en Amérique’ (1835-40) uit de pen vloeide van een Fransman, Alexis de Tocqueville. Daar komt nog bij, dat het land momenteel een diepe gewetenscrisis doormaakt; het bevindt zich in een tijdsgewricht, waarin het toch al verwarde pluralisme van de Amerikaanse cultuur onder de druk van verhoogde middelpuntvliedende krachten een bijna chaotische indruk maakt. De bomen nemen hierdoor zulke dreigende houdingen aan, dat het bos nog slechts met moeite te zien is. Het enige dat ik daarom in dit korte bestek kan hopen te bereiken is het aanwijzen van bepaalde essentiële Amerikaanse aspecten uit het verleden en het heden, die in Europa licht over het hoofd worden gezien, om hiermede een steentje tot de verdieping van het wederzijdse begrip bij te dragen.
| |
Uit het verleden het heden
In zekere met wijnbouw en wijngebruik gezegende landstreken van Europa schijnt er een spreekwoord in omloop te zijn dat luidt: ‘De wijn verliest nooit de smaak van het eerste vat, waarin hij gegist is.’ Deze Dionysische beeldspraak herinnert onwillekeurig aan het nuchterder Nederlandse: ‘In het verleden ligt het heden; in het nu wat komen zal.’ En tot dit verleden moeten wij ons een ogenblik wenden, willen wij niet blijven steken in het zo vaak misleidende oppervlak van het Amerikaanse heden.
Het is een feit: de Amerikaan blijft het liefst een mens van het heden, getuige het treffende oordeel van de vooruitstrevende automobielkoning, Henry Ford: ‘History is bunk!’, ‘De historie is onzin!’ Inderdaad, de drukke dagelijkse bezigheden van de ‘self-made man’-cultuur, waarin wij leven, nemen ons dermate in beslag, dat er van een peinzende blik in onze historische achteruitkijkspiegel bedroevend weinig terecht komt. En toch zullen wij dit op 4 juli 1976 wel even moeten doen, want op die dag zal het feit herdacht worden, dat het staatkundige vat, waarin de Amerikaanse wijn zijn eerste gistingsproces onderging, pas 200 jaar oud gaat worden.
Weliswaar was aan de Onafhankelijkheidsverklaring van 4 juli 1776 meer dan een eeuw van Brits koloniaal bestaan voorafgegaan, maar toen groeide, wat eerst door het lijden en de bloedoffers van de Onafhankelijkheidsoorlog tot volle ontplooiing zou komen. Op die gedenkwaardige geboortedag telden de 13 oorspronkelijke staten nog geen 2½ miljoen inwoners.
In 1790 waren het er 4 miljoen en dit aantal is inmiddels, mede dank zij de grote 19e eeuwse immigratiegolven, tot 210 miljoen gestegen. Deze bevolkingsexplosie, waartoe ook Nederland een zeer geslaagde en daarom gewaardeerde bijdrage heeft geleverd, verspreidde zich al spoedig van de Oostkust over de eindeloze verten van het Amerikaanse Midden en Verre Westen. Zo illustreert de sage van de verovering van het Westen waarom het noodzakelijk was iedere burger het dragen van wapenen grondwettelijk te waarborgen! Vooral na de eerste wereldoorlog versnelde zich het tempo van de verstedelijking en balde zich de bevolking steeds meer samen in de gigantische asfalt-, staal-, glas- en betonwoestenijen van miljoenensteden zoals New York, Chicago en Los Angeles. Het was een ontwikkeling, die gedragen werd door de eveneens explosieve vlucht van natuurwetenschap, techniek, industrie en gemechaniseerde landbouw. Voor een beter begrip van het Amerikaanse heden zullen wij dus allereerst in overweqing moeten nemen het bijzonder korte tijdsbestek waarin de titanenarbeid is verricht die de wildernis in dit werelddeel heeft bedwongen en leefbaar heeft gemaakt. Het wordt dan ook duidelijker, dat de veroverde tijd en ruimte van dit uitgestrekte continent op hun beurt onuitwisbare merktekens op het Amerikaanse volkskarakter en de cultuur gedrukt hebben. Men vergeet graag, dat iedere menselijke verovering op de natuur omgekeerd eveneens een beslaglegging van de natuur op de mens betekent. Wie veel bezit, wordt veel bezeten! Tijd en ruimte hebben aldus hun sporen achtergelaten in de vorm van een zekere vervlakking, een gebrek aan diepgang van het leven, dat in een adembenemend tempo geleefd wordt. Deze dynamiek heeft tot nu toe de cultuur voornamelijk in een horizontaal vlak voortgestuwd en de verticale coördinaat van het geestelijk welzijn minder tot zijn recht doen komen.
Er zit dus wel een zekere kern van waarheid in het Europese clichématige oordeel dat de Amerikaan als
| |
| |
oppervlakkig, kinderlijk-optimistisch en bovenal materialistisch voorstelt. Toch blijft dit een eenzijdig oordeel, want de Amerikaan maakt veel goed door een ruimheid en plooibaarheid van geest, die zich uit in zijn doorgaans gastvrij, vriendelijk, tegemoetkomend, hulpvaardig, onbevangen, royaal en idealistisch-sociaal-voelend karakter. Kortom, het zou moeilijk zijn, zich een land voor te stellen, waar de schoonste vrucht van de Europese Verlichting: de verdraagzaamheid, zegenrijker gewerkt heeft dan in Amerika.
Juist dank zij het ‘leven en laten leven’-principe van de Amerikaanse democratie ontstond een uiterst complex geheel dat letterlijk van tegenstellingen aan elkaar hangt. Talloze buitenlandse, zowel als hier geboren en getogen waarnemers hebben getracht dit geheel te reduceren tot een karakteristiek gedragspatroon, waarin de Amerikaanse mens zijn eigen levenswerkelijkheid zou kunnen herkennen. Slechts weinigen zijn hierin, en dan nog maar bij benadering, geslaagd. Het culturele pluralisme, dat deze samenleving in zo hoge mate kenmerkt, heeft er telkens weer toe geleid, dat men over deze pogingen het oordeel heeft moeten vellen, dat Huizinga een gefingeerde spreker over een eveneens pluralistisch tijdperk in de mond legde: ‘Uw Renaissance is een Proteus’. De verpersoonlijking van Amerika in deze zeegod, die de toekomst voorspellen kon, doch bijna niet te vangen was, daar hij steeds verschillende gedaanten aannam, schijnt dan ook een zeer toepasselijk zinnebeeld te zijn voor dit jonge land en dit nog jeugdige volk, dat in zijn naïef idealisme de grootste contrasten in zich verenigt, neem bv. Carnegie met zijn Vredespaleis en Wilson met zijn na-oorlogse vredesplan.
| |
Amerika als proteus: ideaal en werkelijkheid
Tot het Proteus-achtige wezen van Amerika behoort stellig ook de hartstocht voor verandering. Progressie is noodzaak, bovenal ter wille van een zo volmaakt mogelijke beleving van de ‘onvervreemdbare rechten’, waarmee volgens de Onafhankelijkheidsverklaring ‘de Schepper’ de mens begiftigd heeft: ‘het leven, de vrijheid en het streven naar geluk’. In plaats van een vast omschreven ideologie is het Amerikaanse experiment dus gebaseerd op zeer algemeen geformuleerde ideeën die, aan de praktijk van een pluralistische samenleving getoetst, het kader vormen waarbinnen de werkelijkheid zich afspeelt. Als men de vraag stelt naar de principes waarop die Amerikaanse werkelijkheid zich van het begin af aan baseert, dan komt men terecht bij de Westerse Christelijke moraal, verbonden met de nog algemeen erkende natuurwet. Dit waren de bindende voorschriften, waarnaar het steeds veranderende Amerikaanse experiment zich, bewust of onbewust, altijd weer richtte en de kerken hebben hierbij een moeilijk te overschatten sociale rol gespeeld.
Tot in de 20e eeuw bleef de ongeschreven natuurwet van kracht. Als de Tien Geboden van God was hij immers in de harten der mensen gegrift en bleef hij de Amerikaanse levenswerkelijkheid vorm en richting geven. Ofschoon de grondwet een absolute scheiding van kerk en staat voorschrijft, zijn de meeste historici het erover eens dat Amerika, zelfs nog in het begin van de 20e eeuw, een uitgesproken Christelijk land was. Een eeuw tevoren al had de scherpzinnige de Tocqueville geschreven, dat er in de hele wereld geen land bestond, waar de Christelijke religie een diepere invloed uitoefende op de zielen van de mensen dan in Amerika.
Enkele tientallen jaren eerder (1796) had de Vader des Vaderlands, George Washington, in zijn afscheidsrede als President, geschreven: ‘Godsdienst en goede zeden zijn de onmisbare steunpilaren van al die menselijke talenten en eigenschappen, waaruit het maatschappelijk welzijn voortvloeit. Beide vormen het hechtste fundament van de plichten van de mens en van de burger. Hij, die deze machtige steunpilaren van het menselijk geluk zou willen ondermijnen, is niet waardig een echte vaderlander genoemd te worden. De gewone politicus, zowel als elke vrome mens, behoren de religie en de zedelijkheid te eerbiedigen en hoog te waarderen. De betekenis van deze waarden voor het persoonlijke en openbare welzijn is met geen pen te beschrijven. Laten wij ons de fundamentele vraag stellen:’ - aldus George Washington - ‘wat waarborgt ons het eigendomsrecht, onze goede naam en ons leven, als de zin voor godsdienst de mens niet langer verplicht tot het spreken van de volle waarheid bij het afleggen van de eed, die zijn onmisbare diensten bewijst voor het gerechtelijk onderzoek? En laat ons zeer voorzichtig omgaan met de veronderstelling, dat de zedelijkheid zonder de religie gehandhaafd kan blijven. Hoe gunstig het hoger onderwijs bepaalde bijzonder ontvankelijke geesten ook kan beinvloeden, zowel het menselijk verstand als de ervaring verbieden ons te verwachten, dat de publieke zedelijkheid zonder godsdienstige grondslag zou kunnen blijven voortbestaan’.
Hoe meer men de cultuurgeschiedenis van Amerika bestudeert in zijn gigantische metamorfosen, die het met adembenemende snelheid heeft doorlopen, des te
| |
| |
dieper wordt men zich bewust van de sociale rol der religie als het fundament van de natuurwet, als de enige stabiliserende constante in de maalstroom der geschiedenis. De eerste eeuwen werd deze rol voornamelijk gespeeld door het Puritanisme met zijn eerbied voor het Bijbels Woord, maar tevens zijn zin voor de rede, de waardigheid van de persoon en de gelijkheid van allen voor God; zijn principiële instelling ten aanzien van de werkelijkheid; zijn sterk ontwikkelde werkethiek en soberheid; en vooral zijn zin voor gerechtigheid in een op zedelijke grondslag gevestigde samenleving. Weliswaar ging deze religieuze erfenis een verwereldlijkende symbiose aan met het liberale humanisme van de Verlichting en het latere pragmatisme, maar in de 19e eeuw werd die erfenis opnieuw verlevendigd door het immigrerende Ierse Katholicisme, dat eveneens sterk door het Engelse Puritanisme beïnvloed was. Om het culturele klimaat van die eerste tijden nader te leren kennen, laten wij nog even een blik werpen op de geest, die de eerste kolonisten bezielde.
Terwijl in 1630 het scheepje, de ‘Arbella’, de golven van de Atlantische oceaan doorkliefde op weg naar de kust van het verre Massachusetts, hield de vrome leider van de Puriteinse landverhuizers, de latere Gouverneur van de Massachusetts Bay Company, John Winthrop, een toespraak, waarin hij het toekomstige ideaal van Amerika aan de komende generaties ten voorbeeld stelde. Zijn toekomstverwachting klinkt als een echo op de Bergrede van Christus:
‘Wij zullen zijn als de stad, die boven op de berg gelegen is, de ogen van de gehele wereld zullen op ons gevestigd zijn. En mochten wij bij de uitvoering van dit werk, dat wij op ons genomen hebben, onze plichten ten opzichte van God verzaken, zodat Hij ons zijn tegenwoordige steun zou onthouden, dan zullen wij in de ogen van de gehele wereld gelogenstraft en te schande worden gemaakt’.
| |
De gewetenscrisis van onze tijd
Wat de hierboven aangehaalde woorden van Winthrop en Washington met elkaar gemeen hebben is een onwrikbaar geloof in hun beider idealen: de geest van het Christendom en de nog sterk uit dit geloof levende humanistische ethiek van de Verlichting. Bovendien laten beiden een ernstige waarschuwing horen aan het nageslacht, mocht dit eenmaal verraad plegen aan die idealen. De heersende gewetenscrisis heeft intussen bewezen, dat het verzaken van deze fundamentele geestelijke waarden de bijl aan de wortel van de maatschappelijke levensboom heeft gelegd. Ook de Tocqueville besloot zijn grote Amerika-analyse ‘vol bezorgdheid en vol hoop’ en met de open vraag of de Amerikaanse democratie de mens ‘zal leiden tot slavernij of vrijheid, wijsheid of barbarisme, welzijn of ellende’.
Wat is er intussen van dat profetische visioen van de schitterende stad boven op de berg terecht gekomen? De tekenen schijnen zich te vermeerderen, dat de waarschuwing i.p.v. het ideaal werkelijkheid dreigt te worden; het licht van de stad schijnt niet meer als een baken in de duisternis. Vanuit onze landbouwstaat Iowa, een echt stuk Midden-Amerika, wil ik nu trachten enkele graden van onze culturele koortsthermometer af te lezen.
In stijgende mate worden wij slaven van de tijd, voortgejaagd door het waanzinnige tempo van het moderne leven. Als gevolg hiervan hebben wij steeds minder tijd voor onze medemens; vandaar de ongekende contactarmoede en vereenzaming van het langs-elkaar-heenleven. Zelfs het familieverband, de grondslag van de maatschappij, is door dit euvel in verregaande staat van ontbinding komen te verkeren.
Daar meer dan 50% van alle moeders werkt en zij dus niet meer in staat zijn hun plichten jegens de kinderen op normale wijze te vervullen, heeft de familie zo zeer haar opvoedende functie ingeboet, dat het aantal kinderen dat psychiatrische hulp nodig heeft, met ettelijke miljoenen gestegen is. Het leven van de vaders wordt veelal door de meedogenloze concurrentiestrijd in beslag genomen. Er bestaat dus een stijgende tendens de ouderlijke verplichtingen op de scholen en betaalde hulp af te schuiven. Het televisietoestel is tot onvermoeibare ‘oppas’ gepromoveerd en de verheerlijking van de gewelddadigheid door het gros van de programma's draagt weer zijn steen bij tot een alreeds heersende mate van misdadigheid, die men terecht als een nationaal schandaal uitgekreten heeft.
Een mensonterende vloedgolf van geestelijke vervuiling spoelt over het land, getuige de niet te stuiten stroom van pornografie en de uit elk zedelijk verband geslagen seksualiteit, waarin geweld en uitspatting hand in hand gaan. De pers doet zijn uiterste best, om in deze dingen aan de publieke sensatielust tegemoet te komen. Steeds meer leven wij in een genotscultuur, die zich op geen enkel gebied meer iets weet te ontzeggen. Het behoeft nauwelijks nader betoog, dat een dergelijke ontketening van de menselijke onnatuur moet uitlopen op een toenemende
| |
| |
ontluistering van de mens, volgens het oorspronkelijk ideaal: ‘geschapen naar Gods beeld en gelijkenis’, Met het wegvallen van de bovenzinnelijke werkelijkheid is de natuurlijke werkelijkheid dan ook voor elk denkbaar gebruik en misbruik open komen te liggen. Zo kan men zich afvragen waartoe bv. de vogelvrijverklaring van het ongeboren kind uiteindelijk zal leiden. Tot nu toe had dit menselijk leven de bescherming genoten van 's lands wetten, die hun gezag afleidden van het bestaan van de ‘Schepper’.
Aan de legalisatie van de euthanasie wordt hard gewerkt. Tot dusverre is dit alles vrijwillig gebleven, maar zullen wij bij gebrek aan absolute normen niet binnen afzienbare tijd het stadium bereiken, waarin dit alles van hogerhand zal worden voorgeschreven? De vraag rijst: wie of wat redt de mens van zich zelf?
De natuur, de basis van het leven, is in nog mindere mate aan de worgende greep van de geestelijk onterfde mens ontsnapt. De verkwistende methoden, die gebruikt zijn en nog gebruikt worden om de natuur van haar rijkdommen te beroven, tarten alle beschrijving. In grote gedeelten van het land heeft de ontluistering van het zieleleven zijn parallel gevonden in een schrikbarende ontluistering van het landschap door schreeuwende reclameborden, teugelloze ontbossing, dito industrieel-commerciële bebouwing en door de dreigende verontreiniging van water en lucht. De laatste jaren is echter een begin gemaakt hieraan paal en perk te stellen.
Op economisch gebied is er een soort homo homini lupus-verhouding tussen werkgever en werknemer ontstaan, die praktisch alleen op het recht van de sterkste gebaseerd schijnt te zijn. Ook dit verschijnsel is grotendeels te wijten aan het verval van de christelijke werkethiek en de arbeidsvervreemding van miljoenen, ontstaan door het oncreatieve, machinale werk. Een ontmenselijkende invloed tekent zich ook hierin af, dat wat zich niet in groepsverband organiseert, om ter handhaving van zijn rechten pressie uit te oefenen, onherroepelijk achterop komt in het leven gezien als een naakte krachtmeting.
Het verkwijnen van de geestelijke waarden heeft bovendien een moreel vacuum geschapen, waardoor vooral de rechtspleging steeds meer op losse schroeven is komen te staan. Vrouwe Justitia schijnt veelal tot een technische, emotionele of politieke speelbal van rechters, advocaten en jury's ontaard te zijn. Er kan praktisch geen land ter wereld bestaan waar het politieke, zakelijke en persoonlijke leven meer met behulp van advocaten geleefd moet worden dan in Amerika. Het is dan ook typisch, dat het land er in de huidige politieke crisis op rekent, dat de rechterlijke macht het uit de nood zal redden. Maar dit raakt nauwelijks de wortel van het probleem!
| |
De machteloosheid van de intellectuelen
Door de Amerikaanse intellectuele wereld loopt een diepe, bijna onoverbrugbare kloof, die de ‘onnutte’ humaniora scheidt van de beoefenaars der natuurkundige en technische wetenschapoen, de ware hogepriesters en diakenen van de geweldigste technocratie ter wereld. Ook hier dus een ontwrichte en uit alle geestelijk verband gerukte verhouding. Enerzijds vindt men de meest fantastische prestaties van het Nieuwe Verbond der natuurwetenschap en de techniek, getuige de maanlandingen. Anderzijds weet men niet recht meer wat aan te vangen met de aanspraken op waarheid van het Oude tijdeloze Verbond der godgeleerdheid met de humanistische wetenschappen en kunsten. Zij zijn dan ook, wat de werkelijk grote stuwkracht van de Amerikaanse cultuur betreft, op een zijspoor, zo niet dood spoor, gerangeerd. Zodoende schuift zich overal waar men gaat of staat de rationalisering van het leven door de techniek tussen mens en mens, mens en natuur. De wanverhouding tussen exacte en humanistische wetenschappen wordt nog versterkt door het historische feit, dat dit land - in tegenstelling tot de aristocratische culturen van de Europese Middeleeuwen of het oude China - eigenlijk geen hiërarchische sociale structuur heeft gekend, waarin priester en geleerde een overheersende rol hebben gespeeld. Wie heeft in het Amerikaanse volksbewustzijn dit werelddeel getemd? Zeer zeker niet de humanistische intellectuelen! Er bestaat zelfs een sterke anti-intellectuele onderstroming, waaruit politici zoals George Wallace, gouverneur van Alabama, op grootscheepse wijze politieke munt geslagen hebben. Wij kunnen dus niet op een eeuwenoude, diepgewortelde intellectuele traditie teruggrijpen. Gelukkig heeft dit gemis ook weer een lichtzijde, want de Amerikaan laat zich niet gemakkelijk in het intellectuele dwangbuis van revolutionaire denksystemen, zoals die van een Hegel of Marx duwen. Zijn dynamisch conservatisme richt zich liever naar de normen die het alledaagse leven
voorschrijft. Praktijk en individualisme gaan boven theorie en ideologie! Zelfs in het onderwijs heerst een sterke afkeer van al intellectueel elitisme, zodat het schoolsysteem eveneens is opgebouwd op het democratisch principe: zo veel mogelijk voor zo vele als mogelijk.
| |
| |
Dat hierdoor de kwantiteit de kwaliteit vaak overvleugelt, is te begrijpen, ofschoon het systeem in individuele aanpassingsmogelijkheden en menselijkheid ook aanzienlijke voordelen te boeken heeft.
| |
De vragen op de tweesprong
Als men tot slot samenvattend de vraag zou willen stellen naar de hoofdoorzaak, tot welke al deze typisch moderne vervreemdingsverschijnselen kunnen worden herleid, dan dient zich haast vanzelf het beeld aan van Faust, het prototype van de hoogmoedig naar bovenmenselijke kennis en macht strevende Westerse mens. Door de eeuwen heen was Faust immers reisgenoot van het Europese mensdom geweest; waarom zou hij niet meegekomen ziin naar de Nieuwe Wereld? Het is typerend, dat Goethe zijn Faust ‘het Woord’, waarmee Johannes zijn evangelie inleidt, laat verwerpen ten gunste van: ‘In den Beginne was de Daad!’ Goethe kon echter voor de Daad nog een religieus-ethische erfenis als leidraad vooronderstellen. Als er iets is dat de moderne Amerikaanse uitgave van de Faustische mens ten voeten uit kentekent, dan is het dat hij die geestelijke erfenis grotendeels als nutteloze ballast overboord heeft gegooid. Hij heeft m.a.w. zijn onsterfelijke ziel verkocht aan de sterfelijkheid van het materialisme: het vergankelijke genot, en het gemak. Daarenboven is hij de slaaf geworden van zijn slaaf: de techniek. Met het verval van de religie als de heilige kern van de cultuur, waaruit de profane werkelijkheid zijn uiteindelijke zin en schoonheid put, lijken onze daden - en de cultuur die daaruit is voortgekomen - op een van zijn geestelijke ankers losgeslagen schip, dat door de woeste golven van een schrikbarende gewetenloosheid en algemene brutalisering van het leven stuurloos heen en weer geslingerd wordt. Men hoeft het morele bankroet slechts van de binnenlandse politiek, die gevoelige barometer van de cultuur, af te lezen. En de walgelijke onthullingen over het machtsmisbruik, de omkoopbaarheid, knoeierij, leugen en bedrog tot in de hoogste kringen vertonen slechts de top van de ijsberg! Dit alles is des te bedroevender, daar er zo veel natuurlijke goedgeefse, zelfopofferende hartelijkheid in de Amerikaanse mensheid leeft. Zo veel menselijke vrijheid
wordt positief gebruikt en er leeft in de harten van tallozen een oprechte toewijding aan het streven naar een betere toekomst. Er bestaat nog zo veel schoonheid in de natuur van dit wijdse land, waar afstanden de mens juist samenbrengen en samen doen werken. De oude frontier-geest van het ‘United we stand, divided we fall’ leeft nog in vele dagelijkse gebruiken als een zuurdesem voort.
Wij kunnen deze peiling van het huidige tijdsgewricht slechts besluiten met een open vraag aan de toekomst: Zal het aan deze positieve krachten van het Amerikaanse volk gegeven zijn het nog nooit zo diep gestoorde culturele evenwicht te herstellen? En zal het dan mogelijk blijken weer een betere samenleving op te bouwen, op grond van een herstel van die tijdeloze geestelijke idealen die in het verleden telkens weer bewezen hebben de grondslag te kunnen vormen van een echte beschaving, die de gehele mens als geestelijk-lichamelijk wezen aanspreekt? Mocht deze vraag in de toekomst negatief beantwoord worden, dan zou de voorspelling uit kunnen komen, die ons door Chroestjow in alle ernst is gedaan, nl. dat onze kleinkinderen onder een Communistisch regime zouden leven. Het is typerend dat deze opmerking in Californië, het meest ontwortelde gedeelte van Amerika, gemaakt werd! Mocht daarentegen de hoop, die in de vraag naar het herstel besloten ligt, inderdaad verwezenlijkt worden, dan zou het leven als pelgrimstocht wederom zijn diepere zin en luister herwinnen in het ‘Land where my fathers died, Land of the pilgrims' pride’ - woorden uit het nu zelden gezongen volkslied ‘America’. Dan zouden diezelfde kleinkinderen ook de vierde strofe van dit lied met diepe gevoelens van saamhorigheid en dankbaarheid kunnen aanheffen:
Our fathers' God, to Thee,
Long may our land be bright
With Freedom's holy Light;
(Samuel Francis Smith 1808-95)
The University of Iowa
Iowa City, Iowa, U.S.A.
Dr. John A.A. TER HAAR
|
|