‘Commissie duidelijke taal’ wendt zich tot Nederlandse minister-president
De ‘Commissie Duidelijke Taal’ in Nederland, waarin ook het ANV is vertegenwoordigd heeft over het taalgebruik van de overheid een memorandum gezonden aan minister-president drs. J. den Uyl. Voorzitter van de commissie is de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dr. A. Vondeling.
De tekst luidt:
‘De taal van de overheid is lang niet altijd duidelijke taal. Ambtelijke stukken blinken zelden uit door heldere stijl en eenvoudig woordgebruik. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld verslagen van kamercommissies. Onlangs nog hebben twee kamerleden kritische vragen gesteld over bewindslieden die hun beleid in de Kamer verdedigden ‘met gebruikmaking van vreemde talen of met het gebruik van vaktermen’ (Aanhangsel tot het Verslag van de Handelingen der Tweede Kamer, zitting 1973-1974, blz. 1119). Klachten over het ambtelijk taalgebruik bereiken ook de voorzitter van de Tweede Kamer, tot wiens taak het behoort leiding te geven aan de gedachtenwisseling tussen regering en Kamer en de tekst van schriftelijke vragen te beoordelen naar vorm en inhoud.
Ruim een jaar geleden wendde de heer H.J.A.M. Vrouwenvelder, lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, zich tot dr. A. Vondeling. De heer Vrouwenvelder had al eerder bij de algemene beschouwingen over de provinciale begroting zijn misnoegen uitgesproken over het dikwijls onnodig gebruiken van vreemde woorden en ingewikkelde zinswendingen in officiële stukken.
De heren Vondeling en Vrouwenvelder besloten het oordeel van anderen in te winnen over het taalgebruik van de overheid en de mogelijkheden tot verbetering daarvan. Aan hun uitnodiging werd gehoor gegeven door vertegenwoordigers van enkele departementen (Algemene Zaken, Justitie, Onderwijs en Wetenschappen), de Raad van State, de Staten-Generaal, de Rijksvoorlichtingsdienst, het Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Algemeen Nederlands Verbond, het Genootschap ‘Onze Taal’ en de parlementaire pers. Aldus ontstond een gespreksgroep.
Deze groep, die zichzelf de Commissie Duidelijke Taal ging noemen, ontdekte al gauw dat er vrij veel gedacht en geschreven was over taalgebruik van de overheid. Onder het materiaal waarover zij kon beschikken bevonden zich niet alleen adviezen, aan bevelingen en richtlijnen van particuliere zijde, maar ook ‘Aanwijzingen inzake indeling en stijl van ambtelijke stukken’. Van deze op 4 september 1970 door de ministerpresident vastgestelde ‘Aanwijzingen’ moet de commissie veronderstellen dat zij in ambtelijke kring weinig bekend zijn.
De commissie ondervond bij haar werk-zaamheden de gewaardeerde steun van de oud-hoogleraar dr. G. Stuiveling. Op verzoek van de voorzitter van de commissie toetste hij enkele gedeelten van de memories van toelichting op hoofdstukken van de rijksbegroting 1974 op taalgebruik. Na bestudering van de bevindingen van dr. Stuiveling, alsmede op grond van eigen ervaringen, werd binnen de commissie de overtuiging versterkt dat de taal van veel ambtelijke stukken voor verbetering vatbaar is.
Het vermijden van vreemde woorden staat daarbij niet voorop, aldus de commissie. Hoofdzaak is dat in het schriftelijk verkeer tussen de overheid en de burgers naar verstaanbaarheid wordt gestreefd. De overheid en de volksvertegenwoordiging zullen daarbij het voorbeeld moeten geven.
De commissie denkt daarbij aan verschillende mogelijkheden, zoals:
- | het geven van grotere bekendheid aan de ‘Aanwijzingen inzake indeling en stijl van ambtelijke stukken’; |
| |
- | een verzoek aan de secretarissen-generaal van de departementen en met hen vergelijkbare ambtenaren van centrale diensten om het belang van de ‘Aanwijzingen’ onder de aandacht te brengen van ambtenaren die met het opstellen van stukken zijn belast; |
| |
- | het bestuderen van de vraag of rapporten, adviezen en aanwijzingen over het onderwerp taalgebruik in overheidsstukken op elkaar kunnen worden afgestemd of tot één geheel verwerkt; |
| |
- | een onderzoek naar de behoefte aan aanvulling van het bestaande materiaal; |
| |
- | een aanbeveling om bij elke overheidsinstelling en vertegenwoordigend orgaan althans één ambtenaar in het bijzonder met het toezicht op het taalgebruik te belasten. |
De commissie meent dat er behoefte bestaat aan een taalkundige handleiding voor schrijvende ambtenaren. Zij denkt hierbij aan een boekje, dat zich niet beperkt tot min of meer abstracte aanwijzingen en raadgevingen. De lezer, of liever: de gebruiker moet er ook een groot aantal voorbeelden in vinden, die hem kunnen steunen in zijn streven om zijn geschriften beter leesbaar te maken. De redactie van dit boekje zou moeten worden opgedragen aan een deskundige werkgroep. Het Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf kan vanuit zijn ervaring hierbij zeker een waardevolle bijdrage leveren. Zijn medewerking heeft dit bedrijf nu reeds toegezegd. De centrale overheid zou moeten zorg dragen voor een ruime verspreiding.
Stellig kan ‘De spelling van de Nederlandse taal’, een uitgave van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en de Staatsuitgeverij, mede de basis leggen voor een dergelijke handleiding.
Op verzoek van de commissie zette mr. J. Klaasesz, voorzitter van het Genootschap ‘Onze Taal’, zijn gedachten op papier over het instellen van een prijs (of eervolle vermelding) voor ambtelijke stukken die uitblinken door heldere stijl en eenvoudig woordgebruik. Met zijn ideeën daaromtrent kon de commissie zich van harte verenigen.
De Commissie Duidelijke Taal zou graag zien dat de door haar voorgestane gedachten een ruime verspreiding vinden. Zij zou haar doel bereikt achten, wanneer de bevoegde overheden haar aanbevelingen ernstig in overweging zouden nemen. Voor een begeleidende taak bij de uitvoering houdt de commissie zich - desgewenst in een wat andere samenstelling - graag beschikbaar’.