Er is meer dat ons bindt, dan wat ons scheidt
De ‘Orde van den Prince’ is in België een hecht gevestigde instelling, terwijl in Nederland nog slechts enkele afdelingen bestaan. Of de Keure: ‘de Prince is een orde die tot doel heeft de studie, de beleving en de uitbouw van de Nederlandse aard in het persoons-, gezins- en gemeenschapsleven’ grote bekendheid geniet is de vraag.
Het lot van kringen als deze is vaak, uitgaande van een hooggestemd beginsel niet veel verder te komen dan de genoeglijke ontmoeting, bevordering van veelal oppervlakkige vriendschappen en - een loffelijke zaak overigens - het scheppen van mogelijkheden om er eens uit te zijn en om eens anderen te zien dan gewoonlijk in ons dagelijkse doen het geval is.
Meer nog: de Stijl der Orde is, ik moge dat aanhalen: ‘geloof in de eenheid en de zending van de cultuur der Nederlanden. Voornaam optreden en bewuste verbondenheid met de gemeenschap. Hechte kameraadschap die geeft en die eist. Trouw en tolerantie naar Oranje's geest’.
In het devies van de Orde vindt men die begrippen terug: ‘Amicitia et Tolerantia’, vriendschap en verdraagzaamheid, inderdaad de beste uitgangspunten om elkaar te ontmoeten, niet alleen, maar om die ontmoeting te laten uitgroeien tot een onderling begrip, dat wonderen zou moeten kunnen doen.
Wanneer ik dit alles in herinnering roep, dan geschiedt dit om daaraan te toetsen datgene wat wij doen en datgene wat wij zouden moeten doen, dat wil dus eigenlijk zeggen datgene wat wij nalaten.
De vraag is in hoeverre onze nalatigheid schuldig is, en indien zij dat is, in hoeverre zij ons stemt tot enig schuldbewustzijn.
In de Belgische afdelingen zal men zich, mij dunkt veel meer vanzelfsprekend, metterdaad bezig houden met de zending van de cultuur der Nederlanden, omdat deze zo duidelijk waar gemaakt moet worden - al was het slechts uit puur zelfbehoud - in een land, waar gebruik van twee talen tot verdrukking van één bepaalde cultuur kan leiden.
Ons Nederlanders, niet steeds tot ons genoegen doorgaans ‘Hollanders’ genoemd, ligt de zending van de cultuur der Nederlanden minder na aan het hart; wij kennen geen conflictsituatie te dien aanzien, wij zien die zending niet scherp afgetekend en in het algemeen wekt het Nederlandse volk de indruk dat de eenheid en de zending der Nederlandse cultuur geen zorgen baart.
Het gelukkig verdwijnende verschijnsel van de wederzijdse moppentapperij is een symptoon van wederzijds onbehagen tussen onze beide volkeren, zelfs daar waar wij voorgeven dezelfde taal te spreken, bestaan meer verschillen en wrijfpunten dan wij in het algemeen bereid zijn te erkennen. Zij komen voort uit een verschillende leefwijze, uit uiteenlopend handelen op verscheidene gebieden, uit afwijkende gedragspatronen.
De werkelijkheidszin vergt te wijzen op punten waarin het verkeer tussen Belgen en Nederlanders gebrekkig is om te kunnen bezien wat de Prince daaraan kan doen.
Dat gebrekkige verkeer valt gedeeltelijk te wijten aan karakter en optreden van de Nederlanders, die de kenmerken van de Nederlandse aard in pacht denken te hebben.
Wat doen wij, Nederlanders aan deze zijde van de grens, die ons - in zo menig opzicht helaas - scheidt? Wat afwijkt van onze manier van leven vinden wij maar al te gauw niet van voldoende belang om het objectief naar eigenwaarde te schatten; wij achten het afwijkend gedragspatroon dikwijls bij voorbaat minder dan het onze. Vandaar ook onze merkwaardige neiging bij voorkomende gelegenheden evangeliserend op te treden tegenover de handel en wandel van anderen.
Ook de in onze maatschappij toenemende onverschilligheid ten opzichte van de evenmens naast de verharding van de verhoudingen, waarin begrip voor afwijkend gedrag en voor afwijkende opvattingen op levensbeschouwelijk en politiek gebied hoe langer hoe minder voorkomt, kunnen dit gebrek aan interesse over en weer teweeg brengen.
Ook talrijke Belgen boezemt het niet zo bijster veel belang in wat wij Nederlanders doen en wat ons wel en wat ons niet ter harte gaat en al helemaal niet wat wij nu precies van de Belgen vinden.
Er zijn bovendien in deze chaotische wereld werkelijk wel andere vraagstukken aan de orde dan die van het onderlinge contact tussen deze twee dichtbevolkte, doch kleine, lage landen aan de zee. Toch moeten we ervoor waken, dat wij niet vanwege de vraagstukken die zo omvangrijk zijn, dat we ons daartegenover vrijwel machteloos gevoelen, aan die