Laat ik het verleden laten rusten. Wij allen, jong en oud, in Noord en Zuid, zijn geroepen te leven in en met de werkelijkheid van vandaag, met de nieuwe ontwikkelingen en nieuwe strevingen, waarvan onze tijd zo vol is. En van daaruit bouwen aan de toekomst, kenspreuk van deze bedevaart.
Vele waarden worden in de smeltkroes geworpen en wij weten niet hoe de toekomst eruit zal zien. Zeker is wèl, dat, zoals ook op deze dag, de roep om vrede en om rechtvaardigheid steeds luider zal klinken. Zeker is ook dat een zelfgenoegzaam isolement niet meer past. Daarbij aansluitend spreek ik tot U onder het motto de Nederlanden in Europa - een woordenkeus die mij zeer lief is.
Gij Vlamingen en wij Noord-Nederlanders geloven in en willen werken voor de opbouw van het Europa der volken, waarvan wij een wezenlijk deel uitmaken. Over elke vooruitgang verheugen wij ons en elke tegenslag ondergaan wij als een teleurstelling. Wij zijn in staat bij die opbouw een eigen waardevolle bijdrage te leveren en wij zijn ook vastbesloten dit te doen.
De snelle ontwikkelingen van de laatste tijd - op economisch, sociaal, cultureel en politiek terrein - maken dat Vlaanderen deze toekomst onder gunstige omstandigheden tegemoet gaat en, evenals Noord-Nederland, een volwaardige plaats zal kunnen innemen.
Dat neemt niet weg dat gij Vlamingen een klein volk zijt, en wij Noord-Nederlanders zijn het ook. Wij leven temidden van grote, zeer invloedrijke, volken. Deze tijd gebiedt, dat wij, die, naar het woord van Van Aldegonde ‘in eenen stronck zijn geplant’ en die gezamenlijk de hoeders zijn van het Nederlandse beschavings- en cultuurpatroon, de eenheid daarvan en niet de verschillen, vooropstellen. Dat wij de verschillen zien als schakeringen, die mede de rijkdom ervan uitmaken.
Gij weet, dat er, gelukkig, na de laatste oorlog al op verschillend gebied een toenadering is tot stand gekomen. Maar hoe waardevol ook, het is teveel stukwerk en het gaat te langzaam. Wij moeten de banden - ook de Beneluxbanden - sterker aanhalen en de organen scheppen om de culturele samengroei te versnellen. Wij moeten afsteken naar dieper water.
De tijd is gunstiger dan ooit tevoren: de scheidende werking van de staatsgrenzen is sterk afgezwakt. De verschillen in godsdienst hebben hun scherpte verloren. En niet in de laatste plaats: door de groei en ontwikkeling van Vlaanderen is wezenlijk het evenwicht hersteld tussen de delen van de Nederlandse cultuurgemeenschap. Na overwicht in het verre verleden van Vlaanderen, en overwicht later van Noord-Nederland, kunnen zij elkaar thans als gelijkwaardige partners tegemoettreden. Ik sprak zoëven van de gelatenheid waarmede zeer vele Noord-Nederlanders Vlaamse vraagstukken bezien, maar laat daaruit niet het misverstand groeien dat zij een - vanzelfsprekend misplaatst - meerwaardigheidsgevoel zouden hebben. Ik ben gelukkig dit naar het rijk der fabelen te kunnen verwijzen en hoop dat, mocht die gedachte bij U leven, U die zult willen loslaten.
Maar dat is niet alles, ook niet het belangrijkste. Gunstige kansen moeten worden gegrepen. Beslissend zal zijn onze innerlijke bereidheid! Willen we wel, gij Vlamingen, wij Noord-Nederlanders? Willen we bewust de ingetreden vervreemding terugdringen, naar elkaar toegroeien en vele dingen samen doen? Zullen wij voortgaan onze verschillen breed uit te meten, terwijl zij gezien in de grotere verbanden van deze tijd, ver achterstaan bij wat ons gezamenlijk verbindt. Zijn wij groot genoea om niet voortdurend elkanders hebbelijkheden in het zoeklicht te zetten en voorbij te zien aan die waardevolle eigenschappen van de andere die wijzelf in mindere mate hebben? Zullen wij juist de bestaande remmingen blijven koesteren of zullen wij ze van ons afschudden?
Als wij, op zakelijke gronden en op gevoelsoverwegingen de goede keus doen - d.i. voor eenheid en verbondenheid - dan is er voor U in het Zuiden en voor ons in het Noorden nog zeer veel werk aan de winkel.
Ik heb mij tot U kunnen richten in mijn eigen taal, die ook de Uwe is. En wel op deze plaats, waar de IJzertoren staat, ik haal aan uit de 41ste IJzerbedevaart, de enige plaats vanwaar gij de toren van Aardenburg in Nederland en Sint-Winoksbergen in Frans-Vlaanderen ziet. De gevallenen hadden een droom. Ook Prof. Geijl, die als groot vriend van Vlaanderen hier eerder tot U sprak had een droom. Men kan vele dromen dromen. Een van Uw dromen is Vlaanderen. Droom ook eens de oude droom van de innerlijke verbondenheid van de Nederlandse gewesten. Degenen die ik U noemde hebben afdoend bewezen dat een droom niet afhoudt van daden. Integendeel de kracht en de bezieling geeft om gestaag te arbeiden, van dag tot dag.
Gij voor Vlaanderen en zijn plaats in het geheel.
Dr. W.H. VAN DEN BERGE