De Visser-Neerlandiaprijzen
De ontwikkeling van de Visser-Neerlandiaprijzen, die op zichzelf een prestigieuze vorm van Vlaams-Nederlandse culturele integratie betekenen, weerspiegelt zeer duidelijk de evolutie die de A.N.V. doeleinden doormaakten.
Op 12 juni 1942 had de heer Visser ten overstaan van notaris A.M. Vroom te Amsterdam bij testament zijn laatste wil kenbaar gemaakt. In een brief van 22 juli 1942 werd aan het bestuur van het A.N.V. meegedeeld dat de heer Visser een deel van zijn vermogen aan het verbond had nagelaten. Wegens de Duitse bezetting kon het testament pas op 11 december 1945 in het hoofdbestuur besproken worden. Aan het aanvaarden van de nalatenschap waren verplichtingen verbonden, waaronder het beschikbaar stellen van gelden, in de vorm van prijzen ten behoeve van vier doeleinden als volgt te omschrijven:
Doeleinde I:
karakterprijzen: steunverlening in de vorm van beloning van personen die zich voor hun medemens of voor de gemeenschap verdienstelijk hebben gemaakt.
Doeleinde II: Prijzen als steunverlening aan praktische werkzaamheden ten bate van het lichamelijk en geestelijk welzijn, alsmede steunverlening voor algemeen cultureel werk.
Doeleinde III: Prijzen als steunverlening aan personen en instellingen die werkzaam zijn op het gebied van de geestelijke weerbaarheid en de bescherming van de jeugd.
Doeleinde IV: Prijzen voor toneelspelen (televisiespelen, hoorspelen) en muzikale werken.
Ter uitvoering van het testament werd het hoofdbestuur voorgelicht door een aantal commissies van deskundigen. Aanvankelijk bestond elk van deze commissies uit een voorzitter en twee leden, allen Noordnederlanders; sedert 1965 zetelen in iedere commissie een voorzitter en vier leden, waarvan twee uit Nederland en twee uit Vlaanderen. In 1955 werden de eerste prijzen te 's-Gravenhage toegekend, eerst in verbondskantoor en sedert 1959 in de statige Rolzaal. Tussen 1955 en 1968 werden er 260 prijzen uitgereikt voor een totaalbedrag van 616.700 gulden. Van 1955 tot maart 1959 werd geen enkele van de 31 uitgereikte prijzen toegekend aan een Vlaming.
Het is geen toeval dat vanaf 1959 de eerste Belgen de Visser-Neerlandiaprijs in ontvangst nemen. Rond die tijd begon immers de kentering in de kringen van het Verbond. De heer A. Verlie uit Eigenbrakel was de gelukkige winnaar met zijn beiaardcompositie ‘Sonatine’ op 15 april 1959. Tot 1962 zou het aantal Vlaamse winnaars vrij gering blijven in verhouding tot de Nederlanders: slechts 5 op de 70 prijswinnaars. Nadat de ontwikkeling binnen het verbond haar definitief beslag had gekregen in de statutenwijziging van 1962, kreeg ook de instelling van de Visser-Neerlandiaprijzen geleidelijk het uitzicht van een geïntegreerd initiatief. De jaren 1962-'63 alleen reeds gingen 7 van de 29 uitgereikte prijzen naar Vlaanderen. Tot de begunstigde instellingen behoren de ‘Stichting Lodewijk de Raet’, die een prijs kreeg voor haar verdienstelijk volkshogeschoolwerk, de stichting Ivo Cornelis te Mechelen voor de jeugdzorg en de vereniging ‘Band en Zuiderkruis’ te Brussel voor de contacten die deze organisatie in stand hield tussen de Belgen in den vreemde met België.
Na 1963 sluit de Visser-Neerlandiaprijs nog nauwer aan bij de doelstellingen van het Verbond door initiatieven te belonen die de Noord-Zuid integratie bevorderen, deze interpreterend als een volwaardige culturele bijdrage voor de gemeenschap. Vaak ging het hierbij om vrij hoge sommen, als compensatie voor een tekort aan staatssubsidies. De Groot-Kempische kultuurdagen ontvingen op 15 augustus 1964 een bedrag van 4.000 gulden. Een gelijkaardige som werd overgemaakt aan het ‘Comitee tournooi der Maasgouwen’, te Elsloo op 26 februari 1966. De Bestendige Commissie voor de Nederlandse Congressen kreeg 5.000 gulden voor de organisatie van het 37ste Nederlands congres te Rotterdam. Het Nederlands Cultuur- en Contactcentrum kreeg op 11 februari 1967 5.000 gulden om de onkosten te helpen dekken bij de opbouw van een Nederlands Cultuurcentrum te Brussel. Eenzelfde bedrag werd overgemaakt aan de stichting Culturele Integratie Noord en Zuid voor de inrichting van haar bureau te Brussel. Het maandblad Neerlandia ontving 5.000 gulden op 11 maart 1967. Om de reeks volledig te maken dienen we hier ook de uitreiking te vermelden van 4.000 gulden aan het Kunsten Cultuurverbond v.z.w. te Brussel op 17 februari 1967 voor het houden van de Nederlandse dagen in het paleis voor Schone Kunsten te Brussel van 15 mei tot 10 juni 1968.
HERMAN LODEWIJK ALEXANDER VISSER werd op 24 april 1872 te Amersfoort geboren. Toen hij 5 jaar oud was trok zijn moeder, die enkele dagen vóór zijn geboorte weduwe was geworden, met hem naar Dordrecht, waar ze hertrouwde met de bankier Zadoks. Het gezin trok een paar jaar later naar Amsterdam, Keizersgracht, 528. Herman studeerde na zijn eindexamen gymnasium (Amersfoort) rechtswetenschappen, eerst in Leiden en later in Amsterdam. In 1896 promoveerde hij er op een proefschrift ‘Psychiatrisch toezicht in gevangenissen’. In 1897 vestigde hij zich als beëdigd advokaat in Amsterdam. Na enkele jaren praktijk trok hij zich terug in Voorst, ten westen van Zutphen, om er zich te wijden aan de studie van maatschappelijke en psychologische problemen. Hij stierf er in 1943. Het hoofdthema in de meeste van zijn artikels had betrekking op de ‘versterking van de kracht der individualiteit in het belang der gemeenschap en gekeerd tegen gemeenschapsuitwassen’. Met dit laatste had hij vooral de massasugestie op het oog, die een belangrijke oorzaak is van tal van revoluties, die meestal de teloorgang van vele individuele levens en de vernietiging van huishoudelijke en administratieve systemen met zich meebrengen. Hij publiceerde o.m. in het ‘Tijdschrift voor strafrecht’, ‘De Gids’ en ‘Tijdschrift voor wijsbegeerte’.