Het onafhankelijk worden van Indonesië en de verdere dekolonisatie betekende het einde van vele A.N.V. afdelingen in deze gebieden en het Nederlands nationaal gevoel verliest zijn functie als bindmiddel met het ‘moederland’.
De apartheidspolitiek in Zuid-Afrika, die een scherpe kritiek uitlokte vanwege de internationale publieke opinie, stelde het A.N.V. voor de moeilijke taak de culturele verbindingslijnen te bewaren zonder in de apartheidsdiscussie verloren te lopen.
bindmiddel met het moederland. Alhoewel vele emigranten, eens teruggekeerd in Nederland, de oude principes hardnekkig bleven verdedigen, toch zou dit enkel maar een tegengesteld effect veroorzaken: en leiden tot een afkeer van jonge mensen voor het Verbond.
De apartheidspolitiek, in Zuid-Afrika, die een scherpe kritiek uitlokte vanwege de internationale publieke opinie, bracht het A.N.V. in een gevaarlijk vaarwater. Het wordt een delikate onderneming er de Nederlandse cultuur te steunen zonder impliciet de apartheidspolitiek goed te keuren. Het wordt geen totale breuk met het A.N.V. in Zuid-Afrika, maar de verhouding is heel wat koeler dan met Vlaanderen.
Met deze achteruitgang op alle fronten was het voor het A.N.V. erg verleidelijk in te gaan op een voorstel van bepaalde industriële en commerciële kringen om het Verbond om te bouwen tot een overkoepelend organisme van alle verenigingen op commercieel, industrieel en cultureel gebied, die te maken hebben met Nederlanders in het buitenland. Het A.N.V. weigerde omdat het opteerde voor een zuiver culturele werking en in dit verband wel bereid was samen te werken met verenigingen die een gelijkaardig doel nastreefden.
Tegenover deze uitnodiging der industriële kringen, die voor het Verbond zoiets als een deus ex machina kon betekenen, stonden twee andere belangrijke feiten: de heropleving van de Vlaamse Beweging in de vijftiger jaren en de groeiende internationale integratie in Benelux- en Europees verband.
Vooreerst was er de sterke heropleving van de Vlaamse Beweging omstreeks 1955. We mogen niet vergeten dat in deze periode de gevolgen van de taalwetten van 1932 het duidelijkst voelbaar zijn. In deze jaren immers bereikten de eerste volledig in het Nederlands onderwezen generaties intellectuelen de verantwoordelijke posities op de maatschappelijke ladder (leeftijd van 40 tot 50 jaar). Zij voelden zich meer ‘Nederlander’ dan om het even welke generatie Vlamingen vóór hen. Het A.N.V. was voor hen dan ook een aantrekkelijk organisme, temeer daar het Verbond ook een strijdende vereniging wenste te zijn en de Vlamingen aanvoelden dat ze nog ruggesteun behoefden om verschillende politieke revendikaties van de Vlaamse Beweging, zo o.m. culturele autonomie, in de werkelijkheid om te zetten. Ook hier meende men, dat het A.N.V. een overkoepelende rol zou kunnen spelen, tussen linksen, vrijzinnigen en katholieken, net zoals in de eerste jaren van zijn bestaan. De gematigde en verdraagzame sfeer, die in het verbond heerste, kon een weldoende balsem van verzoening zijn voor de levensbeschouwelijk vaak fanatiek ingestelde Vlamingen. Zoals de onderlinge eenheid van de Vlamingen een essentiële vereiste was voor een succesrijke politieke actie, zo was ze ook een eerste voorwaarde voor samenwerking met het A.N.V. Om niet betrokken te worden in de politieke kibbelarijen zou het Verbond enkel maar die eisen van de Vlamingen onderschrijven, waarover er in Vlaanderen een algemene concensus bestond.
Maakte het verbond een voorbehoud ten aanzien van de verdeeldheid der Vlamingen, even huiverig stond het tegenover de agitatorische werking die steeds een essentieel aspect is geweest van de Vlaamse ontvoogding. Om aan deze gevaarlijke draaikolk te ontsnappen weigerde het Verbond de rol van politieke dakorganisatie te spelen. De herinnering aan de funeste gevolgen van zulke functie, zoals het verbond dat vervuld had vóór 1914, moest een duidelijke waarschuwing zijn. Deze rol werd trouwens vervuld door de Vlaamse Volksbeweging.
Enkel van de gematigde culturele verenigingen wenste het Verbond het overkoepelend organisme te zijn, het distancieerde zich van de z.g. ‘dietse’ groepen, die tabula rasa wilden maken met het bestaande sociaal-politieke bestel.
De evolutie tenslotte van de internationale politiek in Europa zou de definitieve doorbraak van de integratiegedachte ten gevolge hebben. Reeds vóór de verdragen van Rome van 25 maart 1957 had de Beneluxgedachte heel wat enthousiasme verwekt en onder de aanhangers waren er velen die de economische samenwerking wensten te zien uitbreiden tot het culturele gebied. Hun wensen werden door het A.N.V. vertolkt, dat twee fundamentele gebreken aan het Beneluxverdrag onderkende: vooreerst hield de Benelux meer rekening met België dan met Vlaanderen en ten tweede hechtte Benelux meer belang aan het zakelijke dan aan het culturele. M.a.w. in de Benelux kwam meer invloed toe aan die elementen,