Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Neerlandia. Jaargang 78 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Neerlandia. Jaargang 78
Afbeelding van Neerlandia. Jaargang 78Toon afbeelding van titelpagina van Neerlandia. Jaargang 78

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.87 MB)

Scans (48.90 MB)

ebook (9.97 MB)

XML (0.92 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Neerlandia. Jaargang 78

(1974)– [tijdschrift] Neerlandia–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

Het Algemeen-Nederlands Verbond sedert 1945

Het A.N.V. onderging na de oorlog een grondige wijziging. In de hiernavolgende analyse zullen we trachten de krachtlijnen van deze recente ontwikkeling in het daglicht te stellen. We zullen achtereenvolgens nagaan of er zich een integratie voordeed in de organisatie zelf van het Verbond en in hoever de doelstellingen aangepast werden aan de nieuwe tijdsomstandigheden.

Integratie in het verbond zelf

Vermits het Verbond tussen de twee oorlogen in Vlaanderen eigenlijk nooit echt van de grond gekomen is en het in Nederland de neiging vertoonde een cultureel addendum te worden van de industriële en koloniale expansie, kan er bezwaarlijk van een integratiestreven gewaagd worden. Na 1945 lagen de verhoudingen wel enigszins anders; alhoewel het nog enige jaren zou duren alvorens de nieuwe tendensen ten volle konden doorbreken, toch lag de kern van de nieuwe ontwikkeling reeds in de eerste naoorlogse jaren. De oorlog had ditmaal ook het Nederlands maatschappelijk leven geteisterd en het vergde vanwege het bestuur heel wat moeilijk reorganisatiewerk om de uit de oorlog voortkomende ontwrichting te boven te komen. Vlaanderen stond voor dezelfde problemen, maar met de bijkomende moeilijkheid van een duidelijk anti-Vlaamse repressie. Ze woog echter niet op het A.N.V. ditmaal, zodat zijn kansen veel beter lagen dan in 1918. Het gedeelde leed vroeg om een gemeenschappelijke heropbouw.

 

Daarbij komt dat het eng-nationalistisch standpunt van het vooroorlogse verbond eigenlijk aanleunde bij de ideeën van de verliezende partijen. Uit de oorlog was gebleken dat een internationale samenwerking veel sterker was en meer beloften inhield voor de toekomst dan een zelfgenoegzaam nationaal burgerdom. De herverdeling van de politieke invloedssferen en de schaalvergroting der belangen brachten Nederland en België dichter bij mekaar. Beide landen waren er zich ten volle van bewust dat ze zich maar konden doen gelden binnen de schaalvergroting mits een intense samenwerking.

 

Deze samenwerking kon Vlaanderen enkel maar ten goede komen: ‘Een innige verbinding met en een werkelijke vriendschap voor Nederland liggen op de weg van België. Doch die verbinding en die vriendschap kunnen niet lopen over een verwaarloosd en in zijn ontwikkeling door het centrale gezag van België geremd Vlaanderen... Wij hopen dat België in zijn eigen staatsbelang zal inzien dat het spoedig ten opzichte van Vlaanderen een andere en betere weg moet bewandelen, dan het, heel langzaam en moeizaam gedurende de honderd en vijftien verloopen jaren gedaan heeft. Eerst dàn zou er sprake kunnen zijn van een oprechte samenwerking tussen Nederland en België, die dringend nodig is in 't belang van beide landen, uiteindelijk ook in 't belang van West Europa’. Zo vertolkte een redaktioneel artikel van Neerlandia in 1945 de toenmalige sfeer.

 

In 1946 werd het cultureel akkoord tussen België en Nederland afgesloten, met o.m. de bedoeling tot een gemeenschappelijk officieel standpunt te komen aangaande de spelling der Nederlandse taal. De draagkracht van dit cultureel akkoord zou geleidelijk veel verder reiken dan de gewone bepalingen van een doorsnee kultureel akkoord. Een intense uitwisseling van wetenschappelijk personeel, de inrichting van talloze culturele manifestaties, de gelijkschakeling van universitaire diploma's waren deelaspecten van een planmatige integratie. In dit gunstiger klimaat kreeg het A.N.V. nieuwe kansen. En inderdaad, terwijl in Nederland de reorganisatie wordt aangevat, ontstaat er in België een nieuwe belangstelling voor samenwerking met Nederland.

 

Op de hoofdbestuursvergadering van 13 december 1946, met de heer E.K. Oudendijk als waarnemend directeur, is er voor het eerst sprake van Vlaanderen. Het verslag maakt melding van een herlevende afdeling in Brussel. Ze bleef aanvankelijk beperkt tot een kleine kring, wat blijkt uit het feit dat de verschillende bestuurstaken door dezelfde persoon werden waargenomen. Het was de heer Van Gijsegem uit Kortenberg. Tijdens dezelfde vergadering pleitte de heer H. Baeckelmans uit Antwerpen voor de aanstelling van hoofdbestuursleden voor Brussel en Antwerpen en voor de aanwerving van nieuwe leden in Vlaanderen.

 

Hierbij valt op te merken dat het initiatief niet van het A.N.V.-hoofdbestuur uitging. De afwachtende houding is allicht te verklaren door de vrees zich te mengen in de onzekere repressiesfeer in Vlaanderen, en gedeeltelijk ook door de reorganisatiemoeilijkheden in Nederland zelf. In Nederland sloot men aanvankelijk nog aan bij de vooroorlogse mentaliteit. Alhoewel het hoofdbestuur bestond uit vertegenwoordigers der groepen, toch had geen enkele Vlaming zitting op de vergadering van 9 april 1947. Vlaanderen werd niet eens vernoemd. Het eerste feit verwondert ons niet als we voor ogen houden dat er van de 22 afdelingen, slechts één Vlaamse was, met name die van Brussel, tegenover 18 in Nederland en 3 in Zuid-Afrika. Het feit dat er over Vlaanderen met geen woord gerept werd, is erg verwonderlijk: het A.N.V. was een culturele vereniging voor alle nederlandstaligen maar liet een bevolking van 5 miljoen mensen onbesproken.

 

Op de algemene vergadering van februari 1948 brachten de heren Bos en Quanjer verslag uit over hun reis naar Brussel en Antwerpen, waar met enkele bestuursleden besprekingen waren gevoerd, die moesten leiden tot de samenstelling van nieuwe ledenlijsten van de vroeger in Vlaanderen bestaande afdelingen en tot de hervatting van de boekverspreiding vanuit Antwerpen, in samenwerking met de plaatselijke afdeling van de Vlaamse Toeristenbond. De heer Kroon wees ook op de wenselijkheid aanknopingspunten te zoeken in Gent en Leuven. En zo ging de wagen aan het rollen. Tijdens het voorzitterschap van de heer Bos, die de heer Oudendijk opvolgde in februari 1948, werd de belangstelling voor Vlaanderen groter. Onder het impuls van de heer Van Gijsegem, secretaris van de afdeling Brussel, had een groep Vlaamse intellectuelen: advocaten, dokters en licentiaten deelgenomen aan een herdenking van de vrede van Münster in Nederland. Ze hadden zich bereid verklaard hun medewerking te verlenen aan de organisatie van de plechtigheden.

 

Een belangstelling in de andere richting, van Nederland naar Vlaanderen, kwam tot uiting in het rapport van de A.N.V.-studentenafdeling Utrecht over een Grootnederlands studentencongres. De tekst luidde als volgt: ‘We zijn er in geslaagd tal van betrekkingen met andere universiteiten aan te knopen. Van bizonder belang is vooral het contact met Vlaanderen, dat we hier nog hebben kunnen verbeteren. In Gent en Leuven staan op 't ogenblik studentenafdelingen van het A.N.V. op stapel’.

 

De afdeling Brussel is zeer actief: vanaf 1949 legt ze heel wat dynamisme aan de

[pagina 74]
[p. 74]

dag: ze organiseert autotochten, lezingen, en publiceert vaak in Neerlandia, meestal over de politieke en taalkundige wensen van de Vlaamse Beweging. Een belangrijk initiatief was de organisatie van een reeks voordrachten over cultuurhistorische onderwerpen. De sprekers zijn echter allen Belgen: prof. Dr, Floris van der Mueren, hoogleraar aan de universiteit te Gent, sprak over ‘De Nederlandse polyfonisten uit de XVde en XVIde eeuw, en prof. Max Lamberty had het over ‘De Nederlanden en de democratie’. Met initiatieven van dit cultureel gehalte bewees de Brusselse afdeling dat ze boven de ‘gezellig-onder-onsjes-mentaliteit’ was uitgegroeid. De verhoging van het cultureel en intellectueel peil van de Vlaamse verenigingen weerhield de belangstelling van sommige Nederlanders, zodat de Vlamingen geleidelijk zouden betrokken worden in de organisatie van het A.N.V. Een eerste stap in die richting vond plaats in de volkshogeschool ‘De drakenburg’ te Baarn op 7 en 8 februari 1950, waar een bijeenkomst georganiseerd werd van 60 leidinggevende jongeren uit de verschillende groepen in Nederland en België, ‘...teneinde de toekomst der Lage Landen te bespreken’. Als resultaat werd een aantal moties gestemd, waarvan één uitdrukkelijk onze belangstelling verdient: ‘met name dat het verdedigen van gemeenschappelijke belangen, moet leiden naar een integratie in de vereniging’. Dit thema zou enkele jaren later het leidmotief worden van bijna alle particuliere initiatieven van verenigingen die zich afstemmen op een culturele integratie.



illustratie
Bij de herdenking van de vrede van Munster in 1948 verleende de afdeling Brussel, onder het impuls van de heer van Gijsegem, medewerking aan de organisatie van de plechtigheden in Nederland. Een groep Vlaamse intellectuelen trok naar het Noorden om de grondslag te leggen voor een nieuwe Noord-Zuid verbinding.


[pagina 75]
[p. 75]

De mogelijkheid van een deelname in de verantwoordelijkheid van het verbond werkte stimulerend op de Vlamingen. Op aanvraag van 25 leden begon een comité in nauwe samenwerking met de afdeling Brussel in maart 1950 aan de organisatie van een A.N.V.-afdeling West-Vlaanderen. Op de bestuursvergadering van 25 maart 1950 kreeg W. van Thelen, afgevaardigde van groep Vlaanderen, een belangrijke plaats toegewezen, naast de heer F. Kroon, algemeen voorzitter van groep Nederland.

De reorganisatie van het verbondsbestuur

Om een betere doorstroming van de dagelijkse werking naar het hoofdbestuur te verkrijgen, werd in 1951 een reorganisatie van het hoofdbestuur doorgevoerd, die onrechtstreeks een mogelijke integratie binnen het Verbond tussen Vlaanderen en Nederland in de hand zou werken. Van de strakke centraliserende vereniging werd het een bestuur van afdelingen. Waren voorheen de groepen, die door de afdelingen waren gevormd in het hoofdbestuur vertegenwoordigd, sinds 1951 was elke afdeling, die meer dan 100 leden telde, gerechtigd een afgevaardigde in het Verbondsbestuur aan te wijzen. Deze wijziging had voor gevolg dat op 31 december 1951 de volgende afdelingen in het Verbondsbestuur vertegenwoordigd waren: 's-Gravenhage, Rotterdam, Utrecht, Amsterdam, West-Vlaanderen, Brussel, Kaapstad, Aruba, Curaçao en Indonesië. Dit betekende voor Vlaanderen op zichzelf nog geen grote vooruitgang, temeer omdat er naast de vertegenwoordigers der afdelingen, nog afgevaardigden zetelden van 3 bevriende, Noordnederlandse verenigingen en de aanwezigheid van 5 centrale bestuursleden, toen nog allen Nederlanders, de totale verhouding bracht op 2 op 18.

 

Deze hervorming in het bestuur schiep echter wel de mogelijkheid tot ruimere inspraak van Vlaanderen indien het ledenaantal er zou toenemen. En dit zou in feite ook gebeuren. Terwijl Nederland stagneert, en sommige jaren zelfs afneemt (bv. 1953), boekt Vlaanderen recordcijfers: ter illustratie de cijfers van 1959: aantal nieuwe leden in Vlaanderen bedraagt 330, in Nederland 5, in de Nederlandse Antillen 9 en in Zuid-Afrika 1. Rond de jaren '60 zal het contrast aan scherpte verliezen: 1962 kende 68 toetredingen in Vlaanderen en 18 in Nederland. Deze evolutie bracht het aantal vertegenwoordigers van Vlaamse groepen op 5: Antwerpen, Brussel, Gent (Oost-Vlaanderen), Lokeren (Land van Waas), Kortrijk en Brugge (West-Vlaanderen). Tevens werden een Vlaamse ondervoorzitter en een tweede secretaris verkozen. In 1960 alleen maakte Vlaanderen de oprichting mee van twee nieuwe afdelingen met name te Kortrijk en te Lokeren. Deze verhoogde dynamiek in het Zuiden stuwde het Verbond naar een feitelijke grootnederlandse vereniging. De oorzaken van deze plotse toename hopen we onder de volgende hoofding duidelijk in het licht te stellen.

De aanpassing der doelstellingen

Het redactioneel artikel van A. Brijs in Neerlandia van januari 1945 vertolkt duidelijk de doelstellingen van het naoorlogse A.N.V.: ‘De Vlamingen en de Zuid-Afrikanen zijn toch burgers van afzonderlijke staten en daarmee hebben wij ons niet te bemoeien. Neen met die staten hebben wij ons niet te bemoeien, maar de grootnederlandse gedachte, zoals die op het vormen en onderhouden van een zoo sterk mogelijke band die alle leden van de Nederlandschen of Dietschen stam tot een culturele eenheid samenbindt...’.

 

Bij een aandachtige lezing valt het op hoe Vlaanderen en Zuid-Afrika gelijkgesteld worden ten opzichte van Nederland. De gedachte die daaraan ten grondslag ligt is, dat Nederland alleen, en niet Vlaanderen én Nederland, de bakermat is van de Nederlandse cultuur. Deze ingesteldheid diende de Nederlandse belangen bij de herverdeling van het nationaal aanzien van de respectieve mogendheden na 1945.

 

Voor Nederland was het feit dat het Nederlands door miljoenen buiten zijn staatsgrenzen gesproken werd een belangrijke verhoging van het nationaal prestige. Het kon zich doen gelden als het moederland van een veel ruimer cultuurgebied. Deze visie vinden we uitgewerkt in de N.R.C. van 8 april 1946 en Neerlandia beaamde de stelling. Wanneer het verbond in een later stadium de integratie gaat nastreven zal het met opzet de term Vlaanderen vervangen door Zuid-Nederland.

 

In de geciteerde tekst van A. Brijs vinden we symptomen van een nationalistisch standpunt. Er is vooreerst het weinig tactisch gebruik van de term ‘grootnederlands’ en ‘diets’ op een ogenblik dat de repressie in België voor goed een einde wilde stellen aan alles wat maar enigzins te maken heeft met de Vlaamse of de Grootnederlandse beweging. Het artikel is alleszins niet door Vlaamse belangen geinspireerd.

 

De overbeklemtoning van de onaantastbaarheid der staatsgrenzen is een ander symptoom. De herinnering aan de schending der staatsgrenzen door de aanvallende legers in 1940 heeft deze formulering allicht geïnspireerd. Deze gestelde voorwaarde zal heel wat aan betekenis verliezen na de ontwikkeling van de Benelux en de Europese integratie. De slogan van het verbond en van andere op integratie aansturende verenigingen wordt: ‘één Nederlandstalig cultuurgebied aan weerszijden van een verdwijnende grens’.

 

Reeds sedert 1955 werd het duidelijk dat het eng Noord-Nederlands nationalisme een onhoudbare stelling was. Het A.N.V. moest andere wegen bewandelen indien het de nieuwe generaties wilde blijven aanspreken. Er deed zich inderdaad een opmerkelijke achteruitgang voor in het ledenaantal. Het Verbond vreest in 1953 zelfs voor zijn voortbestaan omdat er geen jonge kaders of leiders aanwezig zijn die de leiding van de ouder wordende generatie zouden overnemen. Die onverschilligheid bij de bevolking vindt gedeeltelijk zijn verklaring in het feit dat men de cultuurwerking als een logische uitbreiding van de overheidswerking op het gebied van arbeid en sociale voorzieningen gaat zien. Anderzijds komt er van die culturele werking niet veel terecht als gevolg van een algemeen cultuurpessimisme, dat zijn filosofische grondslag vindt in een existentialisme, met de gevoelens van vernietiging en machteloosheid uit de oorlogsjaren als voedingsbodem. In zulke sfeer kan het maatschappelijk leven maar beperkt blijven tot een sceptisch pragmatisme.

 

Maar er waren ook andere, meer rechtstreekse oorzaken van de achteruitgang van het A.N.V.: het onafhankelijk worden van Indonesië en van andere kolonies betekende het einde van vele A.N.V. afdelingen in deze gebieden en het Nederlands nationaal gevoel verliest zijn functie als

[pagina 76]
[p. 76]



illustratie

Het onafhankelijk worden van Indonesië en de verdere dekolonisatie betekende het einde van vele A.N.V. afdelingen in deze gebieden en het Nederlands nationaal gevoel verliest zijn functie als bindmiddel met het ‘moederland’.




illustratie
De apartheidspolitiek in Zuid-Afrika, die een scherpe kritiek uitlokte vanwege de internationale publieke opinie, stelde het A.N.V. voor de moeilijke taak de culturele verbindingslijnen te bewaren zonder in de apartheidsdiscussie verloren te lopen.


bindmiddel met het moederland. Alhoewel vele emigranten, eens teruggekeerd in Nederland, de oude principes hardnekkig bleven verdedigen, toch zou dit enkel maar een tegengesteld effect veroorzaken: en leiden tot een afkeer van jonge mensen voor het Verbond.

 

De apartheidspolitiek, in Zuid-Afrika, die een scherpe kritiek uitlokte vanwege de internationale publieke opinie, bracht het A.N.V. in een gevaarlijk vaarwater. Het wordt een delikate onderneming er de Nederlandse cultuur te steunen zonder impliciet de apartheidspolitiek goed te keuren. Het wordt geen totale breuk met het A.N.V. in Zuid-Afrika, maar de verhouding is heel wat koeler dan met Vlaanderen.

 

Met deze achteruitgang op alle fronten was het voor het A.N.V. erg verleidelijk in te gaan op een voorstel van bepaalde industriële en commerciële kringen om het Verbond om te bouwen tot een overkoepelend organisme van alle verenigingen op commercieel, industrieel en cultureel gebied, die te maken hebben met Nederlanders in het buitenland. Het A.N.V. weigerde omdat het opteerde voor een zuiver culturele werking en in dit verband wel bereid was samen te werken met verenigingen die een gelijkaardig doel nastreefden.

 

Tegenover deze uitnodiging der industriële kringen, die voor het Verbond zoiets als een deus ex machina kon betekenen, stonden twee andere belangrijke feiten: de heropleving van de Vlaamse Beweging in de vijftiger jaren en de groeiende internationale integratie in Benelux- en Europees verband.

 

Vooreerst was er de sterke heropleving van de Vlaamse Beweging omstreeks 1955. We mogen niet vergeten dat in deze periode de gevolgen van de taalwetten van 1932 het duidelijkst voelbaar zijn. In deze jaren immers bereikten de eerste volledig in het Nederlands onderwezen generaties intellectuelen de verantwoordelijke posities op de maatschappelijke ladder (leeftijd van 40 tot 50 jaar). Zij voelden zich meer ‘Nederlander’ dan om het even welke generatie Vlamingen vóór hen. Het A.N.V. was voor hen dan ook een aantrekkelijk organisme, temeer daar het Verbond ook een strijdende vereniging wenste te zijn en de Vlamingen aanvoelden dat ze nog ruggesteun behoefden om verschillende politieke revendikaties van de Vlaamse Beweging, zo o.m. culturele autonomie, in de werkelijkheid om te zetten. Ook hier meende men, dat het A.N.V. een overkoepelende rol zou kunnen spelen, tussen linksen, vrijzinnigen en katholieken, net zoals in de eerste jaren van zijn bestaan. De gematigde en verdraagzame sfeer, die in het verbond heerste, kon een weldoende balsem van verzoening zijn voor de levensbeschouwelijk vaak fanatiek ingestelde Vlamingen. Zoals de onderlinge eenheid van de Vlamingen een essentiële vereiste was voor een succesrijke politieke actie, zo was ze ook een eerste voorwaarde voor samenwerking met het A.N.V. Om niet betrokken te worden in de politieke kibbelarijen zou het Verbond enkel maar die eisen van de Vlamingen onderschrijven, waarover er in Vlaanderen een algemene concensus bestond.

 

Maakte het verbond een voorbehoud ten aanzien van de verdeeldheid der Vlamingen, even huiverig stond het tegenover de agitatorische werking die steeds een essentieel aspect is geweest van de Vlaamse ontvoogding. Om aan deze gevaarlijke draaikolk te ontsnappen weigerde het Verbond de rol van politieke dakorganisatie te spelen. De herinnering aan de funeste gevolgen van zulke functie, zoals het verbond dat vervuld had vóór 1914, moest een duidelijke waarschuwing zijn. Deze rol werd trouwens vervuld door de Vlaamse Volksbeweging.

 

Enkel van de gematigde culturele verenigingen wenste het Verbond het overkoepelend organisme te zijn, het distancieerde zich van de z.g. ‘dietse’ groepen, die tabula rasa wilden maken met het bestaande sociaal-politieke bestel.

 

De evolutie tenslotte van de internationale politiek in Europa zou de definitieve doorbraak van de integratiegedachte ten gevolge hebben. Reeds vóór de verdragen van Rome van 25 maart 1957 had de Beneluxgedachte heel wat enthousiasme verwekt en onder de aanhangers waren er velen die de economische samenwerking wensten te zien uitbreiden tot het culturele gebied. Hun wensen werden door het A.N.V. vertolkt, dat twee fundamentele gebreken aan het Beneluxverdrag onderkende: vooreerst hield de Benelux meer rekening met België dan met Vlaanderen en ten tweede hechtte Benelux meer belang aan het zakelijke dan aan het culturele. M.a.w. in de Benelux kwam meer invloed toe aan die elementen,

[pagina 77]
[p. 77]

die nooit enig begrip hadden getoond noch voor de Vlaamse beweging, noch voor een werkelijke Nederlandse beschaving. Het A.N.V. probeert de Benelux in een andere richting te stuwen maar zijn talloze pogingen in de vorm van brieven, verzoekschriften en polemische artikels, met als hoofdargument dat men via Benelux tot een culturele samenwerking kon komen zonder de creatie van nieuwe organen, bleken vruchteloos. De remmende werking van Franssprekend België is hier wel van doorslaggevende aard geweest. Er bleef het verbond dan niets anders over, dan zelf op te treden voor de belangen van de Nederlandse cultuur als eenheid.

Toen in 1957 de verdragen van Rome volgden, betekende dit een hart onder de riem voor het Verbond. Strevingen naar integratie bleken geen utopische wensen van een groepje idealisten, maar de motivering van de belangrijkste politieke gezagsdragers in Europa. De Nederlands-Vlaamse integratie werd voorgesteld als een voorloper, een soort pilot-project van de Europese integratie. Men hoopte in verbondskringen dat het enthousiasme, dat de jeugd aan de dag legde voor deze nieuwe Europese visie ook zou uitgaan naar de Nederlandse integratie. Men wees op de noodzaak van de verdediging van de kleine cultuurgebieden.

 

Uit de hierboven geschetste ontwikkelingen, is het vrij logisch dat het Verbond zich zal oriënteren naar een Vlaams-Nederlandse integratie op cultureel gebied, temeer omdat een intensieve samenwerking ook reeds vóór 1914 een hoofdbekommernis was van het Verbond en de wijziging der doelstellingen meteen ook een herbronning betekende. De uitvoering van het kultureel akkoord van 1946 werkte aanmoedigend.

 

In de jaren 1956-1958 zijn er vele ontmoetingen geweest tussen Noord-Nederlanders en Vlamingen, die tot het vooroorlogse A.N.V. hadden behoord of herhaaldelijk hadden deelgenomen aan de Dietse studentencongressen. Zij hebben toen voortdurend contact willen houden met de hoogste leiding van het A.N.V. Uit die nauwe samenwerking zijn toen enkele denkbeelden ontstaan die omstreeks 1960 geleidelijk in de openbaarheid kwamen, zo o.m. de wenselijkheid van een Algemeen Nederlands Congres, als eerste grootse manifestatie van een integratiestreven. Het werd opgevat als een terreinverkenning: een onderzoek naar middelen en de mogelijkheden voor de nieuwe richting.

 

Het ontbrak in die tijd niet aan geestdriftige verdedigers van de integratie: A. Willemsen wijdde een uitvoerig en breed gemotiveerd artikel aan deze strekking in Neerlandia 1960 (p. 62-65). Een artikel met gelijkaardige strekking van de hand van F.G.A. Huber treffen we aan in Neerlandia 1961 onder de titel ‘De taak van het A.N.V.’ (p. 135), om er maar enkele te noemen. Het standpunt der integratie werd ook verdedigd door de heer Melis in zijn openingstoespraak voor de conferentie van het genootschap ‘De Nederlanden in Europa’ van 29 en 30 april 1961. Deze evolutie vond haar beslag in de aanvaarding door het verbondsbestuur van een voorstel tot statutenwijziging op 12 mei 1962, dat in algemene zin ook de instemming verwierf van de op 2 juni 1962 te Goes gehouden algemene ver bondsvergadering.

 

De nieuwe doelstelling luidde: (art. 2): ‘Het Algemeen Nederlands Verbond beoogt bij alle Nederlandssprekenden en hun stamverwanten het bewustzijn van saamhorigheid te verlevendigen en hun gemeenschappelijke belangen te bevorderen’. (Zie: Neerlandia 1963, p. 70). Deze formulering werd zeer vaag gehouden om eventueel latere aanpassingsprocedures niet al té omslachtig te maken. Het huishoudelijk reglement, dat gemakkelijker kon gewijzigd worden, zorgde voor een duidelijke inhoudsbepaling van artikel 2 van de statuten. ‘Het A.N.V. beoogt:

 

a.het bevorderen van de integratie van de Nederlandse cultuurgemeenschap binnen Europa.
b.de samenwerking tussen de verwante Nederlandse en Zuidafrikaanse cultuurgemeenschappen, ter verrijking van beider beschaving en ter beveiliging van hun gemeenschappelijk erfgoed.
c.het bewaren van het Nederlands bewustzijn bij de leden van de Nederlandse cultuurgemeenschap, die elders ter wereld zijn gevestigd, en aldus de Nederlandse cultuur in den vreemde verbreiden’.


illustratie
Onder dit teken en onder het impuls van het A.N.V. ging een nieuwe reeks Nederlandse Congressen van start. In 1949 had Dr. Jef Goossenaerts te Gent een herdenkingscongres georganiseerd. Naderhand zou het A.N.V., met de krachtige steun van het pas toegetreden Erasmusgenootschap er in slagen belangstelling te wekken voor een Algemeen Nederlands Congres te Gent (1360).
De daaropvolgende congressen te Viaardingen (1961), Antwerpen (1963) en Rotterdam (1967) werden ingericht door een ‘Bestendige Commissie voor de Nederlandse Congressen’ en kenden een groeiend succes.




illustratie

[pagina 78]
[p. 78]

Verhouding met andere verenigingen

Reeds voor de statutenwijziging ontwikkelde zich het ANV tot een overkoepelend organisme van bestaande verenigingen die hun actie wilden zien in het kader van een Noord-Zuid integratie. Die overkoepeling of steunverlening kon allerlei vormen aannemen. Gaande van volledige fusie, via samenwerking tot financiële steunverlening.

Soms werd een vereniging collectief lid en ging praktisch volledig op in het A.N.V. Dit was het geval met het Erasmusgenootschap te Gent, dat op 1 januari 1960 toetrad en meteen drie nieuwe afdelingen en enkele honderden nieuwe leden opleverde. Hetzelfde jaar traden ook de Rodenbach- en de Lutgartkring uit Leuven toe. In 1962 volgde het genootschap ‘De Nederlanden in Europa’, dat zich als doel stelt ‘...het in studie nemen van concrete problemen op allerlei maatschappelijke terreinen en op het tot samenwerking brengen van personen en instellingen in Noord en Zuid, teneinde de bestaande barrières te doorbreken’. Het bestuur van het genootschap werd als studiegroep in het A.N.V.-hoofdbestuur geïntegreerd.

 

Het A.N.V. werkte ook innig samen met andere verenigingen, waarvan, om de coördinatie doeltreffend te maken, vaak vaste

illustratie

Dr Roger Gheyselinck († 1971), een uitgeweken Vlaming, leverde als ondervoorzitter van het ANV een belangrijke bijdrage tot de toenadering met het Erasmusgenootschap en het genootschap ‘De Nederlanden in Europa’.


vertegenwoordigers in het A.N.V.-hoofdbestuur zetelden. Deze procedure werd aangewend in de samenwerking met de ‘Werkcommissie van Hoogleraren en Lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten’, waarvan de toenmalige voorzitter, de heer Jalink zelf hoofdbestuurslid was van het A.N.V. Zijn specifieke opdracht bestond erin zorg te dragen voor de culturele betrekkingen van het A.N.V. met West-Europa, exclusief Frans Vlaanderen. Een bizonder hoofdbestuurslid, de heer J. Lehembre, legde sinds 1965 de schakel tussen de organisatie ‘Jongerencontacten Noord-Zuid’ met het A.N.V. Er werden contacten onderhouden met de vereniging ‘Band’ in Namen en met ‘België in de wereld’, dat als verbindingsorganisme tussen de Belgen in het buitenland met het moederland in 1965 een vaste vertegenwoordiger kreeg in het A.N.V.-hoofdbestuur. Een zeer nauwe samenwerking kwam eveneens tot stand met de Kultuurraad voor Vlaanderen. De voormalige eerste secretaris van de Kultuurraad, de heer J. Fleerackers, thans kabinetschef van het Belgisch ministerie van Nederlandse cultuur, was lange tijd tweede secretaris van het verbondsbestuur. Dezelfde combinatie wordt thans gemaakt door de heer M. Cantrijn.

 

In 1963 werden stappen ondernomen om mee te werken met ‘Band en Zuiderkruis’, waarvan de heer O.V. Spitaels toen voorzitter was.

In 1962 sloot het A.N.V. een associatieovereenkomst met het Verbond der Vlaamse academici.

Financieel steunde het verbond initiatieven zoals de stichting ‘Vlaams Festival te Eindhoven’, later omgedoopt tot stichting ‘Zuidnederlandse ontmoetingen’. Naast het ‘Tournooi der Maasgouwen’, dat bestond in een jaarlijks te Elsloo gehouden Belgisch-Nederlandse toneelwedstrijd, genoten de volgende initiatieven van financiële steun vanwege het A.N.V.:

 

het ‘Comité voor Frans-Vlaanderen’
de ‘Groot-Limburgse Cultuurdagen’
de ‘Groot-Kempische cultuurdagen’ te Hilvarenbeek
de ‘Stichting culturele integratie Noord-Zuid’
de ‘Jongerencontacten Noord-Zuid’
de werkgroep ‘De Nederlanden’ in Brugge
het Nederlands Cultureel Centrum te Brussel
het ‘Vlaams actiecomitee Brussel en Taalgrens’
Bachten de Kupe
het tijdschrift ‘Ons erfdeel’.

 



illustratie
Het ‘Comité voor Frans-Vlaanderen’ werd in het verbondsbestuur vertegenwoordigd door André Demedts, later door senator Leo Vanachere. Initiatieven ten bate van Frans-Vlaanderen werden door het A.N.V. gesteund uit het ‘Taalfonds’ en met Visser-Neerlandia prijzen.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken