Ontwikkeling van het A.N.V. ...tussen de twee wereldoorlogen
Na de eerste wereldoorlog deed zich een sterke accentverschuiving voor binnen het Verbond. In Nederland, dat de oorlog en zijn bittere naweeën niet had meegemaakt, kende de organisatie van het maatschappelijke leven geen noemenswaardige onderbreking.
In Vlaanderen stonden de zaken anders. Verschillende organisaties en verenigingen werden door het oorlogsgebeuren ontwricht, hetzij omdat ze het bestaansverbod tijdens de oorlog niet overleefden, hetzij omdat ze, meegesleept door de golf van het activisme, na de oorlog wegens rechtsvervolging tot verdwijnen gedoemd waren. Dit laatste lot was het A.N.V. beschoren.
Verschillende leiders van het ANV-Vlaanderen, waaronder de stichter Hippoliet Meert, werden veroordeeld, in hechtenis genomen en in sommige gevallen terechtgesteld. De bij verstek ter dood veroordeelde Meert kon net op tijd de wijk nemen naar Duitsland. Tenslotte zou hij in Middelburg belanden, waar het A.N.V. in zijn onderhoud voorzag tot aan zijn dood in 1924. In Vlaanderen kwam het Verbond na de oorlog eigenlijk nooit van de grond. In 1918 telde het nog maar een driehonderdtal leden, tegen 2.400 in 1914. Het groepsleven speelde zich af rond een kleine groep kunstminnende burgers te Brussel, verenigd in het kunstenaarsgenootschap ‘De Distel’. Ze organiseerden artistieke onderonsjes, discussieavonden en uitstappen. Erg expansief en invloedrijk was de groep niet. De leidende figuren waren o.m. de heren M.J. Liesenborghs, journalist, W. van Thelen, advokaat, Omer Wattez, rustend leraar en W. van Eeghem, leraar. De eerste drie zijn voorzitter geweest na 1918 van groep Vlaanderen. Vanaf 1922 begonnen zij enige activiteit naar buiten aan de dag te leggen. Te Lokeren ontstond een nieuwe afdeling, die haar vertegenwoordigers stuurde naar het verbondsbestuur. Na 1925 kwam er meer belangstelling, met de oprichting van een afdeling te Antwerpen (22 december 1925) en een te Mechelen (juli 1926). Wat later zou ook de provincie West-Vlaanderen haar afdelingen kennen te Kortrijk en te Ieper. Uit de tabel hiernaast moge de relatief grote teruggang van groep Vlaanderen blijken .
De relatief sterkere vermindering in Vlaanderen ten opzichte van Nederland wordt uitgedrukt door de verhouding van 1 tot 3 in 1914, gaande naar 1 tot 17 in 1926. In 1934 werd het verschil kleiner: 1 tot 4 en 1 tot 8 in 1939.
|
ledenaantal in |
Groepen: |
1914 |
1934 |
Nederland |
8.023 |
3.917 |
Vlaanderen |
2.400 |
906 |
Nederlandse Antillen |
228 |
513 |
Nederlands Indië |
1.200 |
871 |
Suriname |
187 |
243 |
Zelfstandige afdelingen |
1.763 |
1.030 |
Totaal |
13.774 |
7.480 |
De financiële inbreng van de Vlaamse groep bedroeg in 1926 75 gulden, op een totaal van 7.665. De vermindering van het aantal leden in Nederland is gedeeltelijk te wijten aan de afsplitsing van de radikaal groot-Nederlandsgezinden in zelfstandige organisaties. Het lijkt ons echter niet onwaarschijnlijk dat een diepere oorzaak dient gezocht in de uitbreiding van het sociale leven tussen de twee wereldoorlogen, zodat vele aspecten van de A.N.V. doeleinden ook elders tot hun recht kwamen. De oorzaken van de achteruitgang in Vlaanderen hangen nauw samen met de ontwikkeling van de Vlaamse beweging.
We wezen hierboven reeds op de belangrijkste oorzaak: de radikaal-flamingantische richting, die het aanzien gegeven heeft aan het activisme, werd in Vlaanderen door het A.N.V. vertolkt. De leiders waren uit het openbaar leven verdwenen, en wie gewoon lid was of enkel maar sympatiseerde met het Verbond hoedde zich ervoor na de oorlog zijn sympatieën met een gediscrediteerd Verbond publiek te maken.
De weerslag van de repressie drong door tot in Nederland. Ook daar zou het zwaartepunt van de groot-Nederlandse beweging, in een radikale politieke zin, buiten het Verbond gaan liggen. Zo scheidde omstreeks 1920 een groep radikalen zich af om de ‘Dietse Bond’ te stichten. Wat later, in 1922, richtten studenten het ‘Diets Studentenverbond’ op. Wat overbleef was een groep gematigde nationaal-voldoende burgers die zich als doel stelden ‘een band te vormen met Nederlanders en stamverwanten elders in de wereld’. En daarbij dacht men in de eerste plaats niet aan Vlaanderen, maar aan de overzeesche Nederlandse bevolkingen. Hieruit volgt dat, ook al hadden de radikale Vlamingen aansluiting willen zoeken met A.N.V.-Nederland in die tijd, zij op een afwijzende houding van Nederland zouden gestuit hebben, want Nederland voelde niets voor een soort irredentisme ten opzichte van Vlaanderen. Men vreesde immers de ‘hete hangijzers’ van de Belgische binnenlandse politiek. Het officiële België droeg in die tijd nog een bijna exclusief Franstalige stempel. Door de verscherpte Waals-Vlaamse tegenstellingen in de eerste jaren na de oorlog, moest een stellingname van het A.N.V. tengunste van de Vlamingen onvermijdelijk leiden tot een botsing met de officiële Belgische kaders.
Daarbij komt dat de diplomatieke- betrekkingen tussen de twee landen toen heel wat minder gunstig waren dan thans. Had Nederland trouwens geen asiel verleend aan heel wat activisten? Bovendien hadden de strevingen van het Belgische ‘comité de politique nationale’ en in het bijzonder zijn aanspraken op Zeeuws Vlaanderen heel wat kwaad bloed gezet in Nederland. Ook bij de herziening van het verdrag van 1839 betreffende het statuut der waterwegen, welke aansleepte van 1920 tot 1925, bleven de emotionele reacties niet uit. Ook het A.N.V. gaf uiting aan zijn verontwaardiging over de inhoud van enkele artikels (1): ‘Het hoofdbestuur van het A.N.V. is van oordeel, dat het verdrag tusschen Nederland en België van 3 April 1925 door zijn eenzijdigheid een zeer groot gevaar vormt voor de eenheid van den Nederlandschen Stam en acht het Verdrag daarom in zijn tegenwoordigen vorm onaannemelijk’, (zie Neerlandia, 1925 p. 66). Het verdrag zou door de tweede kamer nooit geratificeerd worden. Een nieuw verdrag werd gesloten in 1927 en sedertdien zouden de officiële betrekkingen heel wat milder worden, ook al bereikten ze nooit hetzelfde peil als na 1945. Weliswaar maakte het Verbond als dusdanig geen deel uit van het officiële politieke kader, maar door de toekenning van een voor die tijd zeer ruime staatssubsidie van om en bij de 10.000 gulden kreeg het een quasi officiële allure en was het informeel gebonden aan bepaalde normen. De boekzending van 1924-25 aan de universitaire bibliotheek van Leuven kan gelden als een duidelijke illustratie van de diplomatieke omzichtigheid waarmee het A.N.V. in die tijd Vlaanderen benaderde.
De boeken werden overgemaakt aan het Vlaams Hoogstudentenverbond met het verzoek deze te bezorgen aan de universitaire bibliotheek. Elke actie die verder reikte dan sympathiebetuigingen en hoopvolle wensen ‘...in een strijd, die deze volksdelen (bedoeld wordt Vlaanderen en Zuid Afri-