Welzijnswetgeving
Het verdient aanbeveling tot een welzijnswetgeving te geraken. Tijdens de aan de wetgeving voorafgaande interim-periode dient de financiële grondslag van het huidige welzijnswerk te worden veiliggesteld. Zolang zich geen wettelijke mogelijkheden voordoen, kan een en ander door harmonisatie van subsidieregelingen en door opheffing van bestaande discriminatie in juiste banen worden geleid. In het bijzonder zwakkere sectoren dienen hierbij de aandacht te krijgen.
Voorop dient te staan dat het werken aan harmonisatie, gericht op het opheffen van verschillen tussen deelgebieden slechts als aanzet tot een dringend noodzakelijke raamwetgeving kan worden beschouwd. Daar waar een keuze moet worden gemaakt tussen raamwetgeving en deelwetgeving, wordt een uitgesproken voorkeur voor raamwetgeving aan de dag gelegd.
Met name de verhouding tussen gecentraliseerde en gedecentraliseerde vormen van cultureel welzijnswerk dient goed te worden vastgelegd.
Het bestaan van een langs twee kanalen georganiseerd werkpatroon maakt optimale inspraak en medezeggenschap mogelijk en bevordert daarmee het democratisch functioneren van het culturele veld:
enerzijds wordt dit gevormd door de samenbundeling van geïnteresseerde en actieve burgers, landelijke instellingen, instituten en participantenorganisaties; anderzijds de in algemene zin werkzame lichamen zoals culturele raden, jeugd- en sportraden, publiekrechtelijke organen voor samenlevingsopbouw.
In samenspel en onderscheid vertegenwoordigen beide patronen het culturele veld in ons land.
Het is van belang dat de noodzaak van een taakverdeling tussen beide patronen door de overheid wordt onderkend, dat er een welomschreven afbakening van werk- en invloedsterreinen tot stand komt en dat de overheid deze in overleg te realiseren taakverdeling ook respecteert.