Vlaanderen, waar men een talrijk tekstielproletariaat aantrok, de Beeldenstorm uit. Als een laaiend vuur liep deze beweging doorheen de hele Nederlanden, een spoor van vernieling achter zich latend.
Dit gebeuren ontstemde natuurlijk de katolieken en ook de politieke opposanten en dit stelde Margareta van Parma in staat de orde te herstellen.
De landvoogdes eiste nu een nieuwe eed van trouw vanwege de hoge edellieden: Egmont en Hoorn legden hem af, Oranje weigerde en vluchtte naar zijn slot te Dillenburg in Nassau.
Er bestond overigens wel reden voor de vlucht van de Zwijger want Filips II had, aanstonds na het vernemen van het nieuws over de gebeurtenissen in de Nederlanden, de hertog van Alva aangesteld tot leider van een strafexpeditie. Deze installeerde na zijn aankomst in 1567 een Raad van Beroerten die o.a.; Egmont en Hoorn ter dood veroordeelde. De exekutie werd op de Grote Markt te Brussel voltrokken.
Willem van Oranje was intussen niet bij de pakken blijven zitten. Vanuit Dillenburg organiseerde hij het verzet tegen Alva en na een mislukte expeditie van zijn broer Lodewijk viel hij in 1568 de Nederlanden binnen. Ook deze veldtocht liep op een sisser uit maar men beschouwt hem niettemin als het begin van de tachtigjarige oorlog.
Op 1 april 1572 maakten de watergeuzen zich meester van het stadje Den Briel in Holland en enige dagen later ook van Vlissingen en Enkhuizen. Dit betekende het begin van de verovering van de provincies Holland en Zeeland. De staten of standenvertegenwoordigingen van deze gewesten duidden Willem van Oranje weldra als hun stadhouder of gouverneur aan. Het tegenoffensief van Alva liep vast voor Alkmaar. Filips II had intussen besloten het over een andere boeg te gooien.
Toen Alva na zijn mislukking ontslag vroeg stelde de vorst in 1573 Don Luis Requesens aan tot nieuwe gouverneur-generaal. Deze moest een algemeen pardon uitvaardigen behalve voor de ketters. Dit beleid kwam echter in de gegeven omstandigheden te laat. Holland en Zeeland hadden Willem van Oranje wederrechterlijk tot stadhouder benoemd en de calvinisten hadden er hun leer als enige godsdienst opgelegd. Oranje ging trouwens naar de hervormde religie over. Requesens nodigde de opstandige gewesten te Breda uit tot onderhandelingen maar toen deze het vertrek eisten van de Spaanse troepen meende Requesens hierop niet te kunnen ingaan. De 80 jarige oorlog werd dus voortgezet. Lodewijk van Nassau werd in 1574 op de Mokerheide verslagen en gedood maar de landvoogdes slaagde er niet in Leiden tot overgave te dwingen.
De opstandelingen werden echter door het toeval gediend toen Requesens op 4 maart 1576 plotseling overleed.
Na de onverwachte dood van de landvoogd nam de Raad van State de leiding over de Nederlanden in handen. De leden van dit organisme gaven vrijwel unaniem aan Filips II de raad de Staten-Generaal bijeen te roepen en opnieuw onderhandelingen aan te knopen met de opstandige gewesten. De koning weigerde evenwel op beide suggesties in te gaan en liet weten dat in augustus een nieuwe gouverneur zou aankomen met alle remedies.
Ondertussen begonnen de niet betaalde Spaanse soldaten, na de inname van Zierikzee op 29 juni 1576, in grote benden onze gewesten af te stropen. Zo overvielen ze achtereenvolgens Maastricht en Aalst en op 4 november 1576 zullen ze te Antwerpen de beruchte Spaanse Furie ontketenen. De Raad van State proklameerde deze muiters tot vijanden van de Nederlanden.
Op 4 september van hetzelfde jaar werden de leden van de Raad van State die op de vergadering van die dag, op aanstoken van Willem van Oranje, aanwezig waren, gevangen genomen. De afwezigen kregen huisarrest. De bedoeling hiervan was de bijeenroeping van de Staten-Generaal, waartoe Filips II geen toelating wilde geven en waartoe de Raad van State niet durfde overgaan, door te zetten.
De Staten van Brabant namen daartoe inderdaad het initiatief en Vlaanderen en Henegouwen sloten er zich bij aan.
De leden van de Raad van State werden weer vrijgelaten en zodoende werd dit organisme in schijn hersteld. Het moest evenwel slechts de bevelen uitvoeren die het van de vergadering van de Staten van Brabant, Vlaanderen en Henegouwen ontving. Deze nodigden ook de anderen uit met de bedoeling een zo groot mogelijk kollege van de Nederlanden te vormen. Zij zochten kontakt met Holland en Zeeland die voorlopig nog niet wilden meedoen. Door bemiddeling van Oranje kwamen de afgevaardigden van Utrecht, Gelderland, Friesland, Groningen en Overijsel zich echter bij de 3 initiatiefnemers voegen.
De Staten stelden zich nu in de plaats van de vorst en in naam van de Nederlanden zouden zij zich gelasten met de pacificatie van het land, het verdrijven van de Spanjaarden en het herstellen van de privilegies.
Zij sturen een brief aan Filips II waarin zij de koning vragen een einde te stellen aan de troebelen die sinds de komst van de hertog van Alva woeden. Zij verklaren in dit schrijven tevens dat zij ‘tot in de dood’ het katoliek geloof trouw zullen blijven en zij belijden daarenboven dat zij hem, Filips II, blijven beschouwen als hun vorst, hun heer en natuurlijke prins. Zij melden hem tevens terzelfdertijd dat zij be-