De landen van Overmaas
De Voerstreek behoort historisch tot het oude Hertogdom Limburg, dat reikte van Valkenburg tot Verviers en van Maastricht tot Aken. Dit hertogdom was in die tijd belangrijk omdat het de handelswegen tussen Noordzee en Rijn beheerste alsook de handelsscheepvaart op de Maas en de Rijn.
De Hertogen van Brabant zullen dan ook in de 13e eeuw alle pogingen in het werk stellen om dit gebied te veroveren. Jan I zal er in 1288 in gelukken ook Hertog van Limburg te worden. Voor hem liggen vanuit Brabant deze bezittingen ‘over de Maas’ en hij zal ze dan ook dikwijls betitelen als ‘De landen van Overmaas’. Brabant en Overmaas zullen verenigd blijven tot in 1795; de Franse bezetters lijfden het toen in bij Frankrijk.
De Franse overheerser verdeelde het zonder rekening te houden met de taalgrens die er doorheen liep, noch met énig inzicht in zijn historische eenheid.
Het Zuiden van Overmaas werd bij het Franse Département de l'Ourthe (de latere provincie Luik), en het Noorden van Overmaas bij het Franse Département de la Meuse gevoegd (de latere provincie Nederlands Limburg).
Dit alles moet men zien in de Franse opvatting om Frankrijk zijn ‘natuurlijke grenzen’ te schenken; vandaar de drang naar de Rijn.
Na de nederlaag van Napoleon (1815 - Waterlo) ging het Oosten van Overmaas naar Pruisen over (het latere Eupen).
De Belgische staat in 1830 bestendigde deze splitsing. Het Noorden werd Nederland en de volkstaal vond er aansluiting bij het Nederlands; het Oosten bleef bij Duitsland en de volkstaal sloot aan bij het Duits; het Zuiden echter (met de Voerstreek!) werd opgenomen in het jonge, franstalige België én ingedeeld in de Waalse provincie Luik. De volkstaal kon er - als Germaans dialekt - géén aansluiting vinden bij het Frans en bleef tot op heden op haar dialektpeil. De bestuurstaal, de gerechtstaal, enz... werd het volksvreemde Frans; in de kerk echter werd het Nederlands behouden. Zo werden 16 Germaanse gemeenten - waaronder de 6 van de Voerstreek - opengesteld voor de verfransing.
*
Taalkundig stond het oude Hertogdom Limburg onder de Nederlandse en Duitse taal- en kultuurinvloed. (Enkele gemeenten in het Zuidwesten onder de Franse). De taalgrens loopt er doorheen. Deze grens is een Europese scheidingslijn tussen de Germaanse en Romaanse talen en kulturen. Van oudsher bestaat er een drang van het Romaanse gebied naar het Noordoosten.
Daarom tref je langsheen de taalgrens heden ten dage deze probleemgebieden aan; Frans-Vlaanderen, Komen-Moeskroen, Edingen, Brussel, de Voer- en Geulstreek, Eupen en Sankt-Vith, Aarlen, Luxemburg, Lotharingen, Elzas, Zwitserland, Zuid-Tirool en Trieste.
*
Tengevolge van het Verdrag van Versailles in 1919 ter beslechting van W.O. I werden langsheen de taalgrens Eupen, Sankt-Vith en Malmédy aan België, Elzas en Lotharingen aan Frankrijk (Rijngrens), en Zuid-Tirool aan Italië (Brennergrens-Alpen) gegeven. Tijdens de 2e W.O. voegden de Duitse bezetters het afgenomen grondgebied terug bij hun land, alsook 9 gemeenten (van de 10) uit de Geulstreek (Platdietse streek) omdat uit Belgische talentellingen (tot de 1e W.O.) bleek dat deze dorpen als duitstalig konden beschouwd worden.
Na 1944 wordt de toestand van 1919 hersteld. Heel Overmaas staat onder een sterke verfransingsdruk. Niemand durft zich nog als Duitstalige bevestigen...
De eerste na-oorlogse talentelling in België (1947) levert daarom heel betwistbare cijfers over de ‘gesproken talen’ langsheen de taalgrens. De uitslag is zo onwetenschappelijk dat men eerst in 1954 de publikatie durft bevestigen.
Onder invloed van de Vlaamse Beweging wilde men eens en voor goed de taalgrens vastleggen zodat men geen talentelling meer diende te houden en men ééntalige provincies zou krijgen. Hiertoe werd het Centrum Harmel opgericht in 1948 om het wetenschappelijk werk te leveren. Pas na de verkiezingen van 26 maart 1961 beloofde de B.S.P.-C.V.P. regering Lefèvre de definitieve vastlegging van de taalgrens. Als gevolg hiervan ‘verhuizen’: 87.449 inw. en 20.283 ha. van Vlaanderen naar Wallonië en 23.263 inw. en 14.977 ha. van Wallonië naar Vlaanderen.
Zo verliest Vlaanderen: Komen, Moeskroen, Edingen, Sluizen, enz... en wint in Overmaas: de 6 Voerdorpen. De Geulstreek (Platdietse streek) en de Duitstalige Oostkantons blijven bij Wallonië.
Ekonomisch zijn de werknemers sterk afhankelijk van de nijverheidscentra Luik, Verviers en Visé (Wezet); de landbouwers van de grootgrondbezitters. Dus: ‘wiens brood men eet...’! De verbrokkeling van de Voerdorpjes verstevigt de greep van de verfransers op de bewoners. Er is geen werk in eigen streek; diploma-mensen wijken uit - de meest-behoudsgezinden blijven. Uit Frankrijk en Wallonië (onder vorm van bibliotheek, scholen, toneelopvoeringen, eetmalen, gratis franstalige kranten, toelagen van de Belgisch-Franse kultuurraad) komt steun.