De V.S. bleken bereid 233 miljoen dollar over te maken, Australië bleek genegen een steun van 35 miljoen dollar te geven, Nieuw-Zeeland kwam met 2,5 miljoen dollar over de brug en de Wereldbank zei 150 miljoen dollar toe. België, Canada, Frankrijk, de West-Duitse Bondsrepubliek, Italië, Japan, Zwitserland en Engeland konden nog geen concrete toezeggingen doen, maar in ieder geval zou de totale som van de bijdragen van genoemde landen niet lager zijn dan het bedrag dat in de periode 1973-1974 werd verschaft. In tegenstelling tot voorgaande jaren is er in de samenstelling van de benodigde buitenlandse hulp een wijziging gekomen. Meer dan de helft daarvan werd tot nog toe benut voor projecthulp, terwijl de rest werd aangewend voor de zgn. programmahulp, of anders gezegd: de deviezenhulp.
Het nieuwe bedrag van 850 miljoen dollar heeft thans betrekking op 550 miljoen aan projecthulp, zo lezen wij in ‘Internationale samenwerking’, d.i. een toename van ruim 40 procent. De programmahulp ondergaat een vermindering van 19 procent. De verklaring hiervoor, aldus dezelfde periodiek, ligt in de positie van de betalingsbalans van Indonesie, waarvan verwacht wordt, dat die zich momenteel zal verbeteren. De belangrijk hogere aanvraag om projecthulp kan worden verklaard door de nadruk, die de Indonesische regering wil leggen op het voorbereiden en ten uitvoer leggen van projecten, die voornamelijk in de sfeer van de sociale ontwikkeling liggen. In het kader van het Tweede-Vijfjarenplan zal op 1 april a.s. een begin worden gemaakt met het schenken van veel meer aandacht aan de sociale projecten dan in het verleden ooit het geval is geweest. Verschillende landen van de IGGI-groep verklaarden zich dan ook bereid om steun te verlenen aan projecten die in Indonesië de werkgelegenheid bevorderen.