Het Britse model
De revolutionaire idee van een ‘Open Universiteit’, d.w.z. een vorm van hoger onderwijs, waarin wordt gebroken met alle bestaande normen en vormen inzake toelatingsvoorwaarden en studiemethodes, werd - onder sociale druk - het eerst verwezenlijkt in Engeland. Niettegenstaande het feit dat een betrekkelijk groot aantal arbeiderskinderen in Engeland hoger onderwijs genieten, is het toch zo dat de wereldberoemde ‘colleges’ nog niets van hun oude luister als exclusieve standingschool hebben ingeboet. In die secundaire onderwijsinrichtingen bereiden meestal bevoorrechte kinderen uit de adel en de hoge burgerij zich voor om morgen het land te besturen: toekomstige ministers, parlementsleden, diplomaten, hogere officieren, hogere geestelijkheid, opperambtenaren, beheerders en topfunctionarissen in de handels- en nijverheidsondernemingen, de financiële en de verzekeringswereld. Tot het eerste jaar van de ‘Open Universiteit’, die startte op 1 januari 1971, werden 24.300 studenten toegelaten (er waren ruim 43.000 aanvragen). Wel staat vast dat de ingeschreven studenten niet in de verwachte proporties herkomstig zijn uit de minder gegoede milieus, maar dat het vooral beoefenaars zijn van vrije beroepen (10%), leerkrachten (34,3%), ingenieurs en vorsers (9,3%), bedienden en leden van kaderpersoneel (8,1%). Verder zijn er nog 9,8% thuiswerkende, gehuwde vrouwen en slechts 5,4% ongeschoolde en half-geschoolde arbeiders. De overgrote meerderheid van de studenten trachten blijkbaar een hoger diploma te verwerven in het uitgeoefende beroep, of hebben de bedoeling naar een ander beroep over te schakelen.
Voor de tot dusver in andere landen in de richting van een open universiteit genomen initiatieven kan een onderscheid gemaakt worden tussen ‘offensieve’ en ‘aanvullende’ pedagogische radio- en televisie-uitzendingen.
De offensieve uitzendingen zijn erop gericht, zoals het in de ‘Open Universiteit’ op algemeen universitair niveau het geval is, met behulp van schriftelijke lessen en diverse audio-visuële middelen, bepaalde schoolse opleidingsvormen volledig te vervangen, met inbegrip van het afnemen van examens en het uitreiken van officiële diploma's. Tot deze categorie kunnen worden gerekend het Duitse ‘Telekolleg’ voor lager secundair technisch onderwijs en het Franse ‘C.N.A.M.’ (‘Centre national des Arts et Métiers’) voor ingenieursstudiën.
De aanvullende of defensieve uitzendingen, die praktisch bij alle radio- en televisie-stations op het programma staan (‘B.R.T.’, ‘R.T.B.’, ‘N.O.S.’, ‘Teleac’, ‘O.R.T.F.’, ‘R.A.I.’, De Westduitse, de Noord-duitse, de Zuidwest en de Beierse Omroep, enz.), hebben vooral tot doel bijscholings- en schoolprogramma's, taalcursussen en programma's in het kader van volwassenenvorming en permanente opvoeding uit te zenden.