| |
| |
| |
Milieuproblemen in de Lage Landen
Milieuproblemen in Benelux-verband bespreken is vrijwel uitgesloten. Inderdaad, tussen de drie lidstaten, Nederland, België en het Groothertogdom Luxemburg bestaat geen enkele overeenkomst in verband met leefmilieuproblemen.
Het ware dan ook wenselijk dat dergelijke overeenkomst tot stand kwam in de zin zoals een door ons ingediend parlementair voorstel dat voorziet in de oprichting van een Permanente Internationale Commissie voor het leefmilieu.
Intussen heeft Nederland - zeer terecht trouwens - bezwaren geopperd bij de verontreiniging van het Kanaal Gent-Terneuzen, de verontreiniging van de Zeeschelde, toe te schrijven aan de Belgische Industrie, en de inplanting van een petroleumraffinaderij te Ternaaien, juist beneden de Belgisch-Nederlandse grens. Wij zullen dan ook de toestanden in de landen afzonderlijk bespreken.
| |
Milieuproblemen in België
Water
België beschikt over een wet van 11 maart 1950 op de bescherming van de oppervlaktewateren. Wij stonden, na Groot-Brittannië, toen aan de spits in de strijd tegen de oppervlaktewaterverontreiniging.
Nochtans heeft deze wet niet kunnen verhelpen dat de meeste Belgische waterlopen veranderd zijn in open, dode, stinkende riolen.
Dit is toe te schrijven aan twee factoren: het falen van de wet en het ontbreken van financiële middelen. Het gaat hier inderdaad om een kader- of raamwet, die alleen toegepast kan worden wanneer de noodzakelijke
uitvoeringsbesluiten, hetzij koninklijke, hetzij ministeriële, verschijnen. Welnu, deze uitvoeringsbesluiten, door de regering te nemen, en meer bepaald door de minister van Volksgezondheid, zijn niet op tijd genomen en niet in voldoende aantal.
Een enkel voorbeeld: in december 1953, bijna vier jaar na de publikatie van deze wet, verscheen het eerste uitvoeringsbesluit, waarin de waterlopen ingedeeld werden in drie klassen: klasse I: water bestemd om drinkwater uit te zuiveren; klasse II: water bestemd voor visvangst, veeteelt en landbouw en klasse III: industriewater. Welnu, het heeft tot in 1965 geduurd alvorens men overgegaan is tot een eerste, onvolledige klassificatie. In afwachting dat zulks geschiedde, werden alle wateren verondersteld tot klasse II te behoren, wat volkomen in tegenstrijd was met de werkelijkheid.
Maar ook de controle op de naleving van de wet was onbestaande. Werd door lagere besturen (provincies of gemeente) toch een controle uitgevoerd, en proces-verbaal opgesteld, dan werd van hoger hand druk uitgeoefend om het toch maar zo te laten.
Tenslotte was ook de straf, voor hen die de wet overtraden, niet in verhouding tot het vergrijp. De rechter is gehouden aan de wet en de wet is zeer mild voor de overtreders. Dit maakt dat het voor de overtreder, vanuit financieel oogpunt, voordeliger is doelbewust de wet te overtreden en de boete te betalen, liever dan over te gaan tot de bouw en exploitatie van een veel duurder zuiveringsstation.
De tweede factor had betrekking op de financiële middelen. Gedurende meer dan 70 jaar heeft men geen financiële middelen ter beschikking gesteld. Alhoewel de wet voorzag dat de investering van elk zuiveringsstation voor gemeentelijke rioolwaters voor 80 t.h. door de staat, voor ongeveer 10 t.h. door de provincie zou gesubsidieerd worden, werden van 1950 tot 1970 slechts 60, d.w.z. gemiddeld 3 per jaar, gemeentelijke zuiveringsstations gebouwd, daar waar men schat dat wij ongeveer 1000 stations nodig hebben.
Bovendien werd ook niet planmatig te werk gegaan en werden de zuiveringsstations in het wilde weg gebouwd.
Wat de industrie betreft, hiervoor heeft men slechts maatregelen voorzien voor vijf industrietakken: de suikerfabrieken, de papier-, karton- en papierdeeg-fabrieken, de zuivelbedrijven, de beitserijen en de conservenfabrieken voor groenten en fruit. Al de andere kregen in feite een absolute vrijheid. Vandaar dan ook dat de meeste waterlopen in riolen veranderd zijn.
Reeds in 1966 had men ingezien dat het zo niet meer verder kon. Twee initiatieven werden ingediend,
| |
| |
een parlementair en één van de regering.
Slechts op 26 maart 1971 na een lange parlementaire lijdensweg, werd een nieuwe wet op de bescherming der oppervlaktewateren goedgekeurd. Principieel wordt het land ingedeeld in drie gebieden, overeenstemmende met het hydrografisch bekken van de Maas, de Schelde en de IJzer- en kuststreek.
In elk gebied wordt een maatschappij voor zuivering van de afvalwaters opgericht, een soort parastatale, die geheel het probleem der zuivering - zowel deze voortkomende van de industrie als van de gemeentelijke rioolwaters - tot zich zal trekken.
Het gaat hier weer om een kaderwet die tot op heden niet toegepast kon worden, omdat de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten nog steeds niet verschenen zijn! Naast een wet op de bescherming van het oppervlaktewater, bestaat er ook een kaderwet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater. Ook deze wet wordt niet toegepast omdat nog steeds geen enkel uitvoeringsbesluit verschenen is.
Nochtans werden van 1964 tot 1970 de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten voorbereid. Het is misschien een unicum in onze geschiedenis, ditmaal waren de besluiten klaar voor de wet gestemd werd. En toch verschijnen deze besluiten niet!
| |
Lucht
De verontreiniging van de lucht kan door de kaderwet van 28 december 1964 bestreden worden, afhangende van het ministerie van Volksgezondheid.
Maar ook hier wachten wij op de uitvoeringsbesluiten. Inderdaad, er is nog geen enkel uitvoeringsbesluit verschenen in verband met de luchtverontreiniging verwekt door de uitlaatgassen van de auto's, door de industrie en door de thermische electrische centrales. Alleen werden in augustus 1971 een aantal besluiten genomen die de 5 grote agglomeraties (Brussel, Antwerpen, Gent, Luik en Charleroi) aangaan en die betrekking hebben op de huishoudelijke verbranding. In deze agglomeraties is het verboden nog afval op te stoken en moeten vanaf augustus 1973 de stookolies een zwavelgehalte hebben beneden de 1%. Hoe dit gecontroleerd wordt is op dit ogenblik nog niet duidelijk. Teneinde normen inzake industriële luchtverontreiniging op te stellen is vanaf 1966 langzaam een net van snuffelpalen opgebouwd. Het heeft 7 jaar geduurd alvorens dit net klaar was. De wetenschappelijke waarde van dit net wordt betwist, in zoverre dat thans gestart wordt met een nieuw net van snuffelpalen, dat wél beantwoordt aan de moderne vereisten. Naast deze wet tegen de luchtverontreiniging, afhangende van het ministerie van Volksgezondheid, poogt ook het ministerie van Verkeerswezen maatregelen te nemen. Zo werd het rookgehalte van de Dieselmotoren-uitlaat bepaald. Maar een controle is onmogelijk omdat de rijkswacht niet beschikt over wetenschappelijke meetapparatuur.
Ook het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid is van plan op te treden. Maar dit departement beoogt alleen de veiligheid van de arbeiders en bedienden in de fabriek, niet daarbuiten.
| |
Bodem
De bodemverontreiniging door huishoudelijk of industrieel stortafval is niet bij wet geregeld.
Het ministerie van Volksgezondheid subsidieert de bouw van gemeentelijke installaties voor de behandeling van huishoudelijk afval voor 60 t.h. Ook hier, zoals bij de installaties voor waterzuivering, wordt zonder de minste overleg geïnvesteerd.
Geen enkel regeringsontwerp is echter voorzien om hieraan te verhelpen. Alleen kan de provinciale Bestendige Deputatie optreden tegen illegale storten, d.w.z. stortplaatsen waarvoor geen toelating verleend werd, of tegen stortplaatsen die niet regelmatig afgedekt worden tegen spontane of kunstmatige verbranding.
Met het industrieel afval is het nog erger gesteld. Dit kan, zelfs al is het giftig, vanuit vreemde landen ingevoerd worden om in België opgeslagen te worden of behandeld.
Stippen wij aan dat vanuit de Belgische havens Antwerpen en Zeebrugge geoorloofde en ongeoorloofde ladingen met industrieel afval vertrekken die als zodanig of na verbranding in zee geloosd worden. Hiertoe moet o.m. de radio-actieve afval van het Kerncentrum te Mol worden gerekend.
| |
| |
| |
Lawaai
Sinds 28 juni 1973 beschikt ons land ook over een wet betreffende de bestrijding van de geluidshinder. Het is andermaal een kaderwet, zonder enig uitvoeringsbesluit.
| |
Natuurbescherming
Deze wet van 1973 beoogt het behoud van de eigen aard, de verscheidenheid en het ongeschonden karakter van het natuurlijk leefmilieu door middel van maatregelen tot bescherming van de flora en de fauna, hun gemeenschappen en groeiplaatsen, evenals van de grond, de ondergrond, het water en de lucht.
Zij voorziet de bescherming van planten- en diersoorten, van de natuurlijke milieus, de natuurreservaten, de bosreservaten, de natuurparken, de bescherming van de bossen en de landelijke ruimte.
Zoals voor alle Belgische wetten zijn echter de straffen voor hen die de wet overtreden onbeduidend.
| |
Besluit
Uit dit overzicht blijkt dat wij weliswaar beschikken over kaderwetten in verband met water, lucht en lawaai, maar dat de uitvoeringsbesluiten achterblijven, dat de controle onbestaande is en dat de wetgeving niet repressief is.
Kan men op lokaal vlak maatregelen treffen, daar waar de centrale overheid in gebreke blijft?
Algemeen gaat men van het standpunt uit dat nationale problemen nationaal moeten opgelost worden,
ook al vertikt de centrale overheid het de nodige maatregelen te nemen.
Gemeenten zoals b.v. Hoboken, Vilvoorde en andere die in zake luchtverontreiniging zelf maatregelen wilden treffen, hebben deze op hoger bevel moeten intrekken. De beslissingen van Bestendige Deputaties, zoals deze van Limburg, die de stopzetting van een fabriek beval omdat zij de opgelegde arbeidsvoorwaarden niet naleefde, werden door het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid vernietigd. Lokaal kan alleen ingegrepen worden bij het afleveren van bouwtoelatingen en exploitatievergunningen. Maar hiertegen is altijd hoger beroep mogelijk.
Dit alles leidt ons tot het besluit dat België, van al de geïndustrialiseerde landen, het meest verontreinigd is, omdat hiertegen het minst gedaan wordt.
Dit is o.a. het gevolg van een falen van onze financiële politiek. Aan de strijd tegen de degradatie van het leefmilieu wordt nog steeds weinig of niets besteed, ongeveer 1/10 van wat nodig is.
België heeft ook een weinig gecoördineerd beleid, laat de leefmilieuproblemen versnipperen over meer dan 10 ministeries en heeft geen minister voor het leefmilieu, die beslissingsbevoegdheid heeft.
| |
Milieuproblemen in Nederland
Water
De Nederlandse wetgeving op de bescherming van het oppervlaktewater dateert van 1969. Een wet op de bescherming van het grondwater, zoals in België, bestaat niet.
De wet voorziet een vergunningsstelsel: diegenen die een vergunning bezitten of aan wie een verklaring van ongenoegen is afgeleverd, kunnen belast worden, volgens het principe ‘de vervuiler betaalt’. Een openbaar lichaam, dat een werk voor de lozing van afvalwaters beheert kan van de erop aangeslotenen een bijdrage vorderen. De vergunningen worden afgeleverd in functie van het beoogde doel: het water moet geschikt zijn voor bereiding tot goed drinkbaar water, voor industriële en landbouwdoeleinden, voor recreatie en een behoorlijke visstand.
De straffen zijn repressief: wie loost zonder vergunning, kan tot maximum 1 jaar hechtenis of fl. 25.000 veroordeeld worden met een waarborgsom van fl. 50.000 gedurende een periode van 2 jaar.
Slechts één uitvoeringsbesluit, op 7 november 1970, werd tot nog toe gepubliceerd.
Om de vijf jaar wordt een indicatief meerjarenplan voorzien.
| |
| |
| |
Lucht
Een vergunningsstelsel voorziet de inleiding in verschillende aan te wijzen categorieën, geldig voor het geheel van het land of voor gebieden waar een ernstige luchtverontreiniging optreedt. Ook hier geldt het princiep: ‘de vervuiler betaalt’. Het Rijk stelt heffingen in voor hen die bepaalde toestellen of brandstoffen hanteren of voor houders van een luchtverontreinigingsvergunning.
Als criterium wordt het nadeel vooropgesteld voor de gezondheid van de mens of hinder voor de mens of schade aan dieren, planten en goederen.
De sankties zijn van tweeërlei aard: administratief en strafrechtelijk.
Administratief kan men geheel of gedeeltelijk de vergunning intrekken, overgaan tot de sluiting of buiten werking stellen van het bedrijf of toestel.
Strafrechtelijk kan de overtreder gestraft worden met max. 6 maanden hechtenis en fl. 10.000. Deze straf wordt verhoogd tot 1 jaar en 25.000 fl. indien de dader wist of moest weten dat hij de gezondheid van anderen benadeelde.
| |
Bodem
Een wet bestaat nog niet, maar sinds 1971 is een voorontwerp uitgewerkt.
Dit ontwerp gaat uit van het criterium dat de bodem beschermd moet worden tegen gevaar, schade, of hinder voor het leefmilieu, door verandering van fysische, chemische en biologische eigenschappen van deze bodem, waardoor deze minder geschikt is geworden voor enig gebruik dat voordien wel mogelijk was.
Steeds blijft het principe ‘de vervuiler betaalt’ gehandhaafd terwijl hier eveneens repressieve straffen voorzien zijn.
| |
Lawaai
De geluidshinder wordt niet geregeld door een eenvormige wet. Hiervoor komen in aanmerking de luchtvaartwet van 1958 en de regeling op het Toezicht van de Luchtvaart (1959), het luchtvaartreglement, (1959) en het wegenverkeersreglement.
De wet op de geluidshinder door vliegtuigen voorziet o.a. dat normen kunnen vastgelegd worden met betrekking tot het aanbrengen van technische voorzieningen ter vermindering van de geluidsproductie tijdens de vlucht, bij het opstijgen of proefdraaien. Het wegenverkeersreglement bepaalt dat de motorvoertuigen en bromfietsen geen geluid mogen voortbrengen boven de bepaalde geluidssterkte en geen onnodige geluiden mogen veroorzaken.
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat is belast met het afleveren van de vergunningen en het vaststellen van het maximaal toegestane geluid.
Hier zijn boeten voorzien van maximum 1 jaar hechtenis of 30.000 fl. boete bij geluidshinder door vliegtuigen en max. 2 maanden of fl. 300 boete bij hinder door motorvoertuigen en bromfietsen.
| |
Natuurbescherming
Deze wet, die dateert van 1967, heeft het behoud tot doel van belangrijke, in wetenschappelijke en esthetische zin, natuurterreinen en zeldzame plant- en diersoorten.
Hierbij worden beschermde natuurmonumenten aangewezen, waarbij telkens maximum een 3-jarenplan wordt vastgesteld in overeenstemming met eigenaar of gebruiker.
Natuurmonumenten mogen niet ontsierd worden, verontreinigd, beschadigd, op straffe van boete van max. 6 maanden hechtenis of fl. 10.000 boete.
Bij de voorstelling van het 3-jaren-beheersplan kan de minister de eigenaars uitkeringen toekoennen, die indien zij te klein zijn, aangevuld kunnen worden met een schadevergoeding.
| |
Kernenergiewet
De kernenergiewet (1963) wil de bevordering van een goede ontwikkeling op het gebied van de vrijmaking van kernenergie en de aanwending van ra-
| |
| |
dioaktieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen.
De basisnormen van Euratom voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende stralen verbonden gevaren worden overgenomen. In rampsituaties, als er geen andere mogelijkheid is om een vergoeding te krijgen, zal de overheid schadevergoeding toekennen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds splijtstoffen en ertsen en anderzijds radio-actieve stoffen.
Verschillende strafbepalingen worden voorzien met een maximale straf van 2 jaar gevangenisstraf en fl. 100.000 boete.
Als men mensen, dieren, planten of goederen besmet met ioniserende stralen of radio-actieve stoffen, die hierdoor gevaar lopen de openbare gezondheid te schaden, of levensgevaar kunnen veroorzaken, staan er veel zwaardere straffen tot levenslang klaar.
Bovendien kan de overheid een inrichting buiten werking doen stellen.
| |
Bestrijdingsmiddelenwet
Deze wet van 1962 wil voorkomen dat er producten aangewend worden die niet deugdelijk zijn voor het doel waarvoor zij bestemd zijn en waardoor ontoelaatbare gevaren voor de gebruiker ontstaan.
Het gaat hier om het verkopen, vervoeren en gebruiken van bestrijdingsmiddelen zoals herbiciden, fungiciden, pesticiden en het bewaren, verwijderen en vernietigen van lege verpakkingen en resten van bestrijdingsmiddelen. Deze zaken vallen onder de bevoegdheid van de Minister van Landbouw en Visserij of van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
De ministers kunnen o.a. optreden door het gebruik van de bestrijdingsmiddelen aan voorschriften te onderwerpen en door niet tevoren toegelaten producten te verbieden. Strafrechtelijk kan een overtreder met maximum 6 maanden hechtenis en 10.000 fl. gestraft worden.
| |
Hinderwet
Als laatste wet citeer ik de hinderwet, de oudste van alle Nederlandse wetten inzake milieubescherming.
Het is een algemene wetgeving die gevaar en schade voor eigendommen en bedrijven wil voorkomen, evenals die aan de gezondheid van privé-personen.
De hinderwet werkt op basis van vergunningen voor hinderlijke bedrijven.
Een administratieve sanctie is de sluiting van de inrichting, terwijl de strafrechtelijke sanctie maximum 3 maanden gevangenis of fl. 3.000 voorziet voor een hinderlijke inrichting die werkt zonder vergunning, en 4 maanden of fl. 4.000 voor een hinderlijk bedrijf dat na bevel tot sluiting toch blijft werken.
| |
Besluit
Uit de hier opgesomde wetten kan men afleiden dat Nederland over een uitgebreid gamma van wetten beschikt.
De meeste van deze wetten zijn voorzien van de nodige uitvoeringsbesluiten, in tegenstelling tot België, waar deze ontbreken.
Het controle-apparaat bestaat uit controlerende ambtenaren, die in de wet voorzien zijn. Daarnaast hebben verschillende overheidsdiensten een controlerende taak, b.v. de inspectie belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, ressorterend onder het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne.
Het straffensysteem is veel zwaarder dan in België. Hierdoor krijgt het een repressief karakter. Het streven is er op gericht om overtredingen in het kader van de milieuwetgeving aan te merken als economische delikten.
Wat het financieel beleid betreft: in het algemeen gaat de overheid uit van het principe ‘de vervuiler betaalt’. Dit principe dient niet opgevat te worden in die zin dat als de vervuiler betaalt hij ongestoord mag lozen, maar komt er op neer dat de kosten die gemaakt moeten worden in het kader van het hele stelsel van vergunningen, heffingen, investeringen enz. door de vervuilers zelf opgebracht dienen te worden. Exacte gegevens over deze kosten zijn niet voorhanden; volgens schattingen liggen de totale kosten van de milieuhygiënische sanering in de orde van grootte van 4 à 5 miljard gulden per jaar omstreeks 1980 (in prijzen van 1973). Het jaarlijkse aandeel van de milieukosten in het nationaal inkomen zal van iets minder dan 1 t.h. in 1973 oplopen tot 2,5 à 3 t.h. aan het einde van de zeventiger jaren. Aannemende dat deze kosten gelijkmatig zullen oplopen komt het neer op 0,3 tot 0,4% van het bruto nationaal product (Memorie van Toelichting Begroting Ministerie Volksgezondheid en Leefmilieu 1974)
Volgens het bovenstaande zal hiermee tot 1980 een totaal bedrag van 18 tot 20 miljard gemoeid zijn; het Centraal Planbureau begroot voor de periode 1974-1983 een bedrag van ca 28 miljard.
Onder Minister-President Biesheuvel werd in 1971 de coördinatie op het terrein van de milieuhygiëne omschreven. In feite komt het erop neer dat 8 ministeries betrokken zijn bij het milieubeleid, t.w. de Ministeries van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, van Ver- | |
| |
keer en Waterstaat, van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Landbouw en Visserij, van Onderwijs en Wetenschappen en van Buitenlandse Zaken.
In het kader van de verschillende wetten beschikt de regering nog over een aantal advieslichamen: de Destructieraad, de Raad voor de Drinkwatervoorziening, de Bestrijdingsmiddelencommissie, de Raad inzake de Luchtverontreiniging, de Natuurbeschermingsraad.
Bovendien bestaat er nog een aantal advieslichamen op andere onderwerpen van staatszorg die eveneens met speciale milieucommissies werken: te noemen vallen de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening met de Commissie Milieuvraagstukken, de Centrale Raad voor de Volksgezondheid met de Commissie voor Milieuhygiëne, de Gezondheidsraad met een aantal commissies.
Met betrekking tot milieu-onderzoek is er de commissie T.N.O. voor het onderzoek ten dienste van het Milieubeheer, die in landelijk verband probeert tot coördinatie van het milieu-onderzoek te komen; een inventarisatie over dit milieu-onderzoek is mei 1972 verschenen.
Tenslotte zij in dit kader vermeld dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een ad-hoc-commissie heeft ingesteld voor de voorbereiding van het lange-termijn-milieubeleid.
Vermeld moet worden dat in het kader van de huidige wetgeving de centrale overheid veel taken heeft gedelegeerd aan de provinciale overheden; het betreft hier met name het gehele stelsel van heffingen en vergunningen. Tussen de maatregelen die in de verschillende provincies worden genomen, bestaan nogal wat verschillen.
*
Ik wil hier besluiten met twee belangrijke werken te vermelden:
‘Milieu-onderzoek uitgevoerd door het Studie- en Informatiecentrum T.N.O. voor het onderzoek ten dienste van het milieubeheer’ (1972 mei). Dit is een inventaris.
‘Een Urgentienota “milieuhygiëne”’, uitgegeven door het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, directoraat generaal voor de milieuhygiëne (juli 1972). Deze nota is een regeringsprogramma, volgend op de inventaris.
Beide werken zijn onontbeerlijk om een milieupolitiek te kunnen voeren. In België ontbreken zij beide.
KAREL POMA
Volksvertegenwoordiger
Foto's Walter De Mulder
|
|