gen t.a.v. het Nederlands te verlichten. Bij de uitzending van de twee neerlandici kon het overigens niet blijven. De kulturele afdeling van de Nederlandse Ambassade in Jakarta werd al lange tijd gekonfronteerd met een stroom van verzoeken om hulp, vooral lesmateriaal. Die verzoeken kwamen uit heel Indonesië, van universiteiten, onderwijsinstituten, scholen en partikuliere kursussen. Duizenden Indonesiërs bleken Nederlands te willen leren. Maar wat was hun motivatie? Waar moest hulp verleend worden en waar was het minder wenselijk? In september 1971 werd, wederom door O. en W., een onderwijsdeskundige uitgezonden, de heer A.B. Vinkenborg. Dankzij zijn bevindingen verkregen door middel van een systematisch onderzoek in combinatie met eerdere gegevens, beschikken we nu over een vrij duidelijk beeld t.a.v. de behoeften aan het Nederlands in Indonesië. Hieronder volgen wat gegevens (voorzien van enig kommentaar):
‘Geregistreerd’ zijn nu ongeveer 12.000 studenten / leerlingen Nederlands. Maar dit aantal zal ongetwijfeld hoger zijn; bovendien worden uit de grotere steden steeds meer aktiviteiten op het gebied van het Nederlands taalonderwijs gemeld. Een aanzienlijk deel van die 12.000 bestaat uit studenten van universiteiten en hogere of middelbare beroepsopleidingen. Hun motivering is duidelijk: zij moeten het Nederlands leren lezen ten behoeve van hun studie. Het Nederlands blijkt in een aantal steden ook op middelbare scholen gegeven te worden, waar de leerlingen naast het verplichte Engels kunnen kiezen uit Frans, Duits of Nederlands als tweede taal. Ongeveer 2000 leerlingen maken van die laatste mogelijkheid gebruik. Opvallend is, dat het Nederlands als vak zelfs op enkele lagere scholen is doorgedrongen, weliswaar buiten het lesrooster om.
Ten aanzien van het Nederlands op de middelbare en lagere school speelt de wens van een groep kritische ouders een beslissende rol. Kritisch, omdat zij het in het algemeen zijn die vroeger Nederlands onderwijs hebben gevolgd en dankzij die opleiding tot de ekonomisch best gesitueerde groepen behoren. Zij hebben heel bewust de destruktie van het onderwijs in Indonesië meegemaakt en (het zal je kind maar wezen!) willen voor zover dat tenminste mogelijk is hun eigen kinderen daartegen beschermen. Zij kunnen daarbij denken aan een eventuele toekomstige universitaire opleiding of aan een funktie bij het Nederlands bedrijfsleven, waar je inderdaad (zoals in het algemeen bij de buitenlandse bedrijven) in een gewoon baantje beter wordt gesalarieerd dan b.v. een hoogleraar. Trouwens het zuiver ekonomisch motief blijkt ook zeer frekwent bij hen die een partikuliere kursus volgen. Er zijn ook lieden die zo graag de Libelle willen leren lezen of die kennis van het Nederlands als een bewijs van algemene ontwikkeling beschouwen (!). Nederlands is óók een leuk modeartikel.
Het ligt voor de hand, dat de inventarisatie van wat er op het gebied van het Nederlands taalonderwijs in Indonesië gebeurt, de grondslag vormt van het beleid t.a.v. de door Nederland verleende hulp, als daarom wordt gevraagd. Aan het modeverschijnsel in bepaalde kringen om Nederlands te leren, moet natuurlijk geen enkele stimulans gegeven worden, evenmin aan de beunhazerij van de vele honderden wilde kursussen in Indonesië (waarop men bovendien geen enkele vat kan krijgen).Wanneer er steun wordt gegeven, dan moet die gekoncentreerd zijn op jonge Indonesiërs die Nederlands leren, omdat dat nodig geacht wordt voor hun toekomst en die bovendien verbonden zijn aan erkende onderwijsinstellingen met geselekteerde docenten (universiteiten, lerarenopleidingen, scholen e.a.) of kursussen, zoals die b.v. worden gegeven aan de in verschillende steden aanwezige Nederlandse leeszalen, waarmee een voortdurend kontakt mogelijk is. Vooral voor hen die Nederlands leren buiten de universiteiten en andere onderwijsinstellingen om (immers daar gelden eigen beoordelingsnormen) is enkele jaren geleden door het Indonesische ministerie van Onderwijs en Kultuur een staatsexamen Nederlands ingesteld. Dat kan in 5 etappes (opklimmend in moeilijkheidsgraad) worden afgelegd. Het zou een belangrijke stap kunnen zijn om de kursisten en hun docenten een ‘houvast’, te geven, maar om allerlei redenen - o.a. het grote kommunikatieprobleem in Indonesië - is de praktische uitvoerbaarheid ervan nog gering.
Het Nederlandse steunprogramma ziet er op dit ogenblik in grote lijnen zo uit:
a) de uitzending van twee neerlandici voor het geven van onderwijs aan de literaire fakulteit van de U.I. in Jakarta. Aan deze fakulteit (als enige in Indonesië) kan het Nederlands als hoofdvak bestudeerd worden (nu: 25 studenten). Zij die op de eindstreep halen, zullen de docenten èn de vertalers van de toekomst moeten worden. Verder wordt aan genoemde fakulteit het onderwijs verzorgd voor 80 bijvakstudenten uit allerlei studierichtingen en 15 studenten die het Nederlands als tweede taal kozen. De staf van de richting Nederlands bestaat nu uit 11 mensen (inklusief een viertal native-speakers, aangetrokken uit de Nederlandse gemeenschap). Een talenlaboratorium is aanwezig (in 1967 door Nederland aan de U.I. geschonken, het wordt ook door andere richtingen intensief gebruikt). Leermiddelen zijn er in ruime mate, ook een zeer goede bibliotheek en vaktijdschriften.
Het werkterrein van de afdeling Nederlands strekt zich ook uit buiten de eigen universiteit, voor zover dat tenminste mogelijk is: kontakten met en didak-