de pionierstijd van de volkshogeschool. Eén van de hoofdmotieven in de padvinderij, de levenssoberheid en de natuur-nabijheid waren meteen een visuele aanknoping.
Men bedenke hierbij dat de padvinderij in Vlaanderen, die wel klaar gekomen was met een vernieuwing die haar levensechter moest verruimen buiten het cowboy'isme, eigenlijk geen blijf wist met haar jongeren, haar voortrekkers.
Van toen af dacht ik aan Volkshogeschoolwerk.
Na Bakkeveen bezocht ik Bergen (N.H.). Daar Oskar Guermonprez afwezig was viel ik in hart en armen van Vital Haesaert, Vlaamse banneling, één van de vier sublieme deserteurs.
O. Guermonprez, ook van Vlaamse afkomst, zou ik pas iets later ontmoeten.
Wanneer het dan in februari 1950 voor mij ‘gedaan’ was met padvinderij, duurde het slechts een paar weken om mijn Nederlandse volkshogeschoolvrienden mede te delen dat ik ‘beschikbaar’ was voor de volkshogeschool in Vlaanderen.
Henk Van Der Wielen, alhoewel zelf nog volledig in beslag genomen door het Nederlandse volkshogeschoolwerk dat in die jaren zijn vleugels uitsloeg, aarzelde niet geestelijk en materieel bij te springen. Het Vlaamse volkshogeschoolwerk dat zijn weg moest zoeken stak van wal als een geestelijk kind van het Nederlandse werk.
Van Der Wielen was de man die inspireerde, Oskar Guermonprez de man die het klappen van de zweep kende van de organisatie en het vak, Vital Haesaert (die intussen wel naar Vlaanderen mocht overkomen) de liefdevolle bruggenbouwer. Hij zou het Vlaamse werk tevens in contact brengen met Hans de Vries-Reilingh, de wetenschapsmens aan wie ik medewerking mocht verlenen voor zijn boek ‘België’.
Hoe druk er bij dit alles gecorrespondeerd en over en weer gereisd werd moge hier in het midden blijven. Henk Van Der Wielen was en bleef de lichtbaken. De Nederlandse leiders kenden Vlaanderen te goed om ons te oriënteren op een zuivere nabootsing. Aan hun inspiratie waren echter wel de hoofdtrekken van het Vlaamse werk te danken. De verdeeldheid die collaboratie en repressie en verzuildheid en onverdraagzaamheid veroorzaakten moest worden overwelfd door pluralisme (het woord bestond nog niet) en algemeen-Vlaamse overtuiging.
Het Noord-Zuid vertrouwen moest worden hersteld na de harde bezetting die verschillend geweest was in Nederland en Vlaanderen. Het democratisch ‘gesprek’ (nu heet het dialoog) zou niet een amerikaans methodesnufje zijn maar de hefboom van een fundamenteel geloof in en respect voor de ‘andere’ mens. Aan lange internaatscursussen kon men in Vlaanderen niet denken. Waar in Nederland op sub-regionale basis werd gewerkt moest in Vlaanderen Vlaams-unitair worden gestart.
Nederland (en daarachter de geest en de wil van Van Der Wielen) zorgde voor deskundige assistentie bij de eerste cursussen (Hofstade): ‘Werkloosheid in Vlaanderen’ en ‘Geschiedenis van de Vlaamse Beweging’ en de eerste drie week-ends ‘Economische en culturele samenwerking in de Benelux’ (Huizingen en Lier). Hiermede lag de richting vast: toekomstgericht op de Vlaamse volkskracht, inbouwen van de volkshogeschool in de Vlaamse Beweging en in de algemeen-Nederlandse-strekking.
Jorissen, die pas later op de ‘slechte weg’ (?), de politiek, zou geraken, die nu ook de mijne geworden is, was mede de enthousiaste drijfkracht bij de eerste activiteiten.
Meestal achter de schermen, als raadgever en vriend, vaak ook als spreker dook Van Der Wielen op in het Vlaamse Volkshogeschoolwerk en met hem andere Nederlandse leiders en sprekers.
‘Je mag het niet bij een paar geslaagde experimenten beperken, je moet direkt doorzetten en in alle richtingen cursussen organiseren’, werd mij met Nederlandse doorzettingswil ‘opgelegd’. De wijze steun van Max Lamberty maakte van bij aanvang het ‘pluralisme in de kern’ tot een georganiseerde werkelijkheid en zorgde voor de renaissance van de gedachtengang van Lodewijk de Raet die de na-oorlogse Vlaamse Beweging heeft verrijkt.
De Noord-Zuid verbinding werd geinstitutionaliseerd derwijze dat Henk Van Der Wielen lid werd van de Raad van de Stichting-Lodewijk de Raet en ik zelf lid van de Nederlandse Raad.
Ook wanneer wij sterk genoeg stonden om ‘op eigen benen’ te lopen bleef het Noorden ons helpen met medewerkers: soms waren 25% van de sprekers en cursusleiders in de Stichting in de loop van één jaar Nederlanders. Vlamingen hielden spreekbeurten op Nederlandse cursussen. Wij wisselden gratis en gastvrij cursisten uit.
Zonder de liefde voor Vlaanderen en de wil van Van Der Wielen zou dit stuk integratie nooit mogelijk geweest zijn.
M. VAN HAEGENDOREN