| |
| |
| |
Een optimaal struktuurmodel voor het Benelux-Middengebied
Het Belgisch-Nederlands grensgebied is centraal gelegen binnen het groter ekonomisch krachtenveld van Noord-West-Europa. Dit grensgebied valt, door zijn sociaal-ekonomische problematiek, duidelijk uiteen in twee delen, met de Schelde als scheiding. In het westelijk deel ligt het zwaartepunt op de zgn. Gouden Delta (zeehavens met alle bijhorende funkties). In het oostelijk deel evenwel overheerst de sterke positie van de groeipool Antwerpen.
Dit oostelijk deel bestaat uit de Belgische provincies Antwerpen en Limburg, alsmede uit het arrondissement Leuven én uit de Nederlandse provincies Noord-Brabant en Limburg. Voor dit oostelijk deel is reeds geruime tijd de naam ingeburgerd van ‘BENELUX-MIDDENGEBIED’. Wegens de zeer specifieke ruimtelijke lokalisatie van bevolking en werkgelegenheid in dit gebied, heeft de invloed van de grens in het verleden een belangrijke rol gespeeld. De ontwikkeling geschiedde van de grens weg in plaats van over de grens heen. De toenemende integratie van het maatschappelijk gebeuren noopt evenwel tot het afbrokkelen van het scheidend karakter van de grens.
De studiegroep Benelux-Middengebied (Hasseltse Studiegroep) bestudeert deze ontwikkelingen in het gebied reeds sinds 1960. In de loop van de jaren volgden de publikaties over het Benelux-Middengebied elkaar regelmatig op, zodat als het ware een survey ontstaan is van alle facetten die bij het opstellen van een struktuurmodel een zeker gewicht kunnen laten gelden. Tevens kon hierdoor eveneens de procesmatige ontwikkeling van één of meer facetten gevolgd worden. Aan de hand van deze kennis en van de inzichten aan beide zijden van de grens is de Hasseltse Studiegroep gekomen tot het opzetten van een optimaal struktuurmodel voor het Benelux-Middengebied. Uiteraard is dit struktuurmodel geen loutere synthese van de vorige rapporten. Het is dit uitsluitend in de mate dat hieruit de nodige inzichten zijn voortgevloeid in verband met de te verwachten trendmatige ontwikkelingen op het vlak van bevolking, werkgelegenheid, voorzieningenstruktuur e.d.m.
| |
Afgestemd op groeipolen.
Het Benelux-Middengebied, zoals wij het hebben afgebakend, telde einde 1969 ruim 5,3 miljoen inwoners. In het Belgisch deel van dit gebied waren 2,5 miljoen inwoners woonachtig, in het Nederlands deel ruim 2,7 miljoen. Over de laatste tien jaar bedroeg de gemiddelde jaarlijkse bevolkingstoename 14 per duizend.
Dit is vergelijkbaar met de evolutie in totaal Nederland. Ten opzichte van België evenwel, dat de laagste procentuële groei kent in de EEG, nl. ± 5,6 per duizend, neemt het Benelux-Middengebied met zijn sterke bevolkingsaanwas een bijzondere positie in. Deze sterke groei was hoofdzakelijk gebaseerd op het hoog natuurlijk accres.
Indien in de periode 1970-1980 de aan gang zijnde tendenties inzake natuurlijk accres gehandhaafd zouden blijven en geen mensen zouden afvloeien via emigratie of toestromen via immigratie, zal de bevolking van het Benelux-Middengebied in 1980 ruim 5,8 miljoen eenheden tellen, waarvan 2,7 miljoen in het Belgisch deel en 3,1 in het Nederlands deel.
| |
| |
Tabel I
Leeftijdsstrukturen van de bevolking in het Benelux-Middengebied (in 1000 eenheden)
|
|
Benelux-Middengebied |
Belgisch deel |
Nederland deel |
Jongeren (0-14 jaar) |
|
|
|
1969-1970 |
1.495 |
662 |
833 |
1980 |
1.426 |
602 |
823 |
|
Bevolking op aktieve leeftijd (15-65 jaar) |
|
|
|
1969-1970 |
3.369 |
1.630 |
1.739 |
1980 |
3.842 |
1.800 |
2.042 |
|
Ouderen (65 jaar en +) |
|
|
|
1969-1970 |
505 |
291 |
213 |
1980 |
616 |
348 |
269 |
|
Totaal |
|
|
|
1969-1970 |
5.370 |
2.583 |
2.786 |
1980 |
5.885 |
2.750 |
3.134 |
Bevolking in het Benelux-Middengebied in 1.000 eenheden.
|
|
einde 1969 |
|
1980 |
Benelux-Middengebied |
5.355 |
|
5.885 |
|
|
Belgisch deel |
|
2.569 |
|
|
2.750 |
Nederlands deel |
|
|
|
|
|
In tabel I wordt een overzicht gegeven van de leeftijdsstruktuur van de bevolking in het Benelux-Middengebied. Hieruit blijkt dat tegen 1980 het aantal jongeren (0-14 jaar) aanzienlijk zal teruglopen, terwijl het aantal personen op aktieve leeftijd gevoelig zal stijgen. De vergelijking van aktieve bevolking en werkgelegenheid brengt aan het licht dat in 1970 in het totaalgebied ongeveer 48.000 arbeidsplaatsen minder zijn dan aktieve personen. Tegen 1980 zou, steeds volgens de huidige tendenzen, dit tekort op de arbeidsbalans opgelopen zijn tot 96.000 eenheden. Tabel II geeft de cijfers voor het totaalgebied én voor het Belgisch én voor het Nederlands deel.
Deze totaalbalans verbergt echter de zeer belangrijke uiteenlopende arbeidsbalansgegevens per arrondissement of per deelgebied. Een nadere ontleding brengt aan het licht dat de werkgelegenheid in hoofdzaak samengebald is in de groeipolen in en rond het Benelux-Middengebied. Aldus ontstaat een omvangrijke pendelbeweging uit de kern van het gebied naar deze groeipolen toe.
| |
Leeg binnengebied.
Naast de werkgelegenheid spelen in toenemende mate, vooral gelet op de ontwikkeling van het welzijnsaspekt, de socio-ekonomische en kulturele voorzieningen een belangrijke rol. Uiteraard gaat van iedere kern op het vlak van de daar gevestigde voorzieningen een zekere stralingskracht uit op de bevolking van en rond de kern. Meer bepaald zal elke voorziening een eigen uitstralingseffekt veroorzaken (reikwijdte van de invloedssfeer) op het omliggende. Hierbij is het duidelijk dat de reikwijdte van een ziekenhuis groter kan zijn dan deze van een onderwijsinrichting of omgekeerd, naargelang het niveau ervan. Door de inbreng van dit ruimtelijk element in de ekonomische benadering blijkt dat de afstanden tot de voorzieningen door de verschillende delen van de bevolking als een kostprijselement ervaren worden en dus mede het al dan niet gebruik maken van een bepaalde voorziening zullen beïnvloeden. Een zwakke voorzieningenstruktuur in de kernen wordt dan ook els een leemte in het gebied beschouwd.
Tabel II
Aktieve bevolking, werkgelegenheid en arbeidsbalans in het Benelux-Middengebied (in 1000 eenheden)
|
|
(1) |
(2) |
(3) = (2) - (1) |
|
Aktieve bevolking |
Werkgelegenheid |
Arbeidsbalans |
|
1970 |
1980 |
1970 |
1980 |
1970 |
1980 |
Benelux-Middengebied |
1.928,7 |
2.186,4 |
1.881,1 |
2.089,9 |
- 47,6 |
- 96,5 |
Belgisch deel |
962,8 |
1.082,2 |
908,5 |
989,3 |
- 54,3 |
- 92,9 |
Nederlands deel |
965,9 |
1.104,2 |
972,6 |
1.100,6 |
+ 6,7 |
- 3,6 |
| |
| |
Teneinde hierover een inzicht te verkrijgen, is een metodologie ontwikkeld waardoor het mogelijk is het voorzieningenniveau van elke kern te bepalen. In 1962 werd een eerste onderzoek hieromtrent uitgevoerd, gevolgd door een analoge studie in 1972. Hierdoor ontstond de mogelijkheid over te gaan tot het achterhalen van een procesmatige ontwikkeling op het vlak van de hiërarchie der gemeenten.
Uit deze studie is gebleken dat in het Benelux-Middengebied de voorzieningen van een hoog niveau gelegen zijn in een stedelijke krans van kernen, die het gehele gebied omvat. Het gebied gelegen binnen deze krans (Binnengebied) telt slechts kernen met een veel lager verzorgingsniveau. M.a.w., de bevolking van het Binnengebied is voor het bevredigen van behoeften van hogere orde aangewezen op de stedenkrans. Tijdens de periode 1962-1972 werd een duidelijke verbetering van het verzorgingsniveau in het Binnengebied waargenomen. Kernen van hogere orde kwamen evenwel niet voor. Indien niet struktureel wordt ingegrepen, laat niets voorzien dat zich tegen 1980 hierin een wijziging zal voltrekken.
Het lege binnengebied wordt nog eens extra geaccentueerd door de huidige verkeersinfrastruktuurpatronen. Niet alleen hebben zich duidelijk twee totaal van elkaar gescheiden verkeersnetten ontwikkeld in België en in Nederland (wegen, spoorwegen en waterwegen), doch deze laten ook het Binnengebied onaangeroerd. De verkeerswegen van eerste orde vertonen immers een tangentieel karakter t.o.v. het Binnengebied. Op langere termijn (1985) kan evenwel verwacht worden dat naast de E-3 autoweg, een aantal bijkomende autowegen ook het Binnengebied op optimale wijze zullen bedienen.
Dit Binnengebied vormt in feite, door het voorkomen van een hoge koncentratie van natuurgebieden, de groene long van het Benelux-Middengebied. Het bezit immers alle elementen die de miljoenen inwoners van de stedenkring rond het Binnengebied aantrekken, niet alleen in de dagrekreatieve, doch evenzeer in de verblijfrekreatieve sfeer.
Bondig samengevat wordt de toekomstige ontwikkeling van het Benelux-Middengebied dus gekonditioneerd door:
- | een nog zeer sterke bevolkingsaanwas |
- | de aanwezigheid van groeipolen die een beroep doen op de aktieve personen uit het Binnengebied |
- | een inzake voorzieningenniveau der kernen, onvoldoend verzorgd Binnengebied |
- | belangrijke natuurlijke gegevens. |
Meer bepaald kan worden gesteld dat het Binnengebied gekonfronteerd wordt met de keuze tussen enerzijds natuurbehoud en rekreatieve ontwikkeling en anderzijds een industriële ontwikkeling teneinde de bijkomende aktieve bevolking ter plaatse te kunnen opvangen. Een struktuurmodel voor het Benelux-Middengebied zal zich dan ook noodzakelijk beperken tot het Binnengebied, gelegen tussen de krans van hoofdkernen. Dit optimaal struktuurmodel is tot stand gekomen via de methode van de zgn. denkmodellen.
| |
Doelstellingen van het struktuurmodel
De opbouw van een struktuurmodel met een eenheid van visie over de grens heen, moet beantwoorden aan een aantal algemene doelstellingen. De gemeenschappelijke visie op het binnengebied heeft als doel het optimaliseren van de leefstrukturen van het gebied zelf in hun onderlinge samenhang, zodanig dat de welvaart als voorwaarde voor het welzijn zelf van de bewoners, zo goed mogelijk bevorderd wordt.
Dit struktuurmodel dient eveneens te zorgen voor een zo hoog mogelijk rendement ten behoeve van de gemeenschappelijke welvaart en het gemeenschappelijk financieren van het welzijn. Evenmin mogen er te grote regionale verschillen in de inkomensstrukturen en dus in het individuele welzijn optreden. Bijkomend dient het te streven naar een verbetering van de verzorgingsstruktuur in het grensgebied, zodanig dat ook dit gebied uiteindelijk voldoende voorzien wordt van kernen van een hoger verzorgingsniveau. Aansluitend hiermee kan gesteld worden dat migratie ongewenst is en dat voor het behoud van open ruimten en de
Te Hasselt ontstond de aktieve Studiegroep Benelux-Middengebied.
| |
| |
optimalisering van de voorzieningenstruktuur, het principe van de gebundelde dekoncentratie voor de bevolkingsspreiding wordt onderschreven. Sociaal-ekonomisch wordt gesteld dat de pendel binnen sociaal-toelaatbare pendeltijden moet gebeuren.
Op het vlak van de werkgelegenheidsontwikkeling is regionale bundeling gewenst. De bovenregionale vervoersinfrastruktuur mag benut worden voor de ontwikkeling van het Benelux-Middengebied met deze beperking evenwel dat het eigenlijke doel van deze infrastruktuur hierdoor niet zal worden aangetast.
Samenhangend met de specifieke kenmerken van het Benelux-Middengebied, wordt ervan uitgegaan dat de bestaande natuurgebieden niet mogen aangetast worden. Potentiële rekreatiegebieden dienen zoveel mogelijk gekonserveerd en geleidelijk aan in funktie gebracht ten behoeve van de miljoenen stedelingen rondom het binnengebied. De ruimtelijke planning moet als essentiële eis de milieuhygiëne hanteren door middel van een bestrijding bij de bron. Tenslotte moet voor het uitvoeren van dit optimaal struktuurmodel gezorgd worden dat een harmonisering plaats vindt van de bestuurlijk-administratieve systemen over de grenzen heen.
Deze punten vormen aldus de basis voor het ontwikkelen van een optimaal struktuurmodel voor het Benelux-Middengebied. De hoeksteen voor het optimaal model wordt evenwel gevormd door de resultaten die voortspruiten uit het ontwikkelen van een aantal denkmodellen. Uit deze denkmodellen worden vervolgens deze elementen gehaald die moeten dienen om het optimaal model mee te helpen opbouwen.
Eindhoven, groeipool in Noord-Oost-Brabant
Deze denkmodellen vormen in feite een benaderingswijze waarbij de ontwikkeling van één bepaald facet in al haar gevolgen wordt onderzocht. De ontwikkeling van een facet kan m.a.w. het voorwerp uitmaken van een mogelijke beleidsmatige aksentuering. Dit wordt dan in al zijn mogelijke gevolgen op de overige facetten in het licht gesteld.
| |
Welke modellen?
Uit het studiewerk van de Hasseltse Studiegroep is gebleken dat vier facetten vatbaar zijn voor een beleidsmatige aksentuering:
- | een ongeremde ontwikkeling van de groeipolen (groeipoolmodel) |
- | een bevordering van de regionale arbeidsmarkt (regionaal arbeidsmarktmodel) |
- | het optimaliseren van de voorzieningenstruktuur (het verzorgingsmodel) |
- | een aksentuering van de natuurlijke gegevens (het milieumodel). |
De gevolgen van een aksentuering van elk van deze facetten worden gerelateerd aan de algemene doelstellingen en ook aan de overige facetten onderling. Hierdoor blijkt welke gevolgen en welke ontwikkelingen schadelijk kunnen zijn voor het totstandkomen van andere ontwikkelingen.
Het groeipoolmodel werd voor onderzoek gekozen daar gebleken is dat in het gehele Benelux-Middengebied een aantal interne krachten werkzaam zijn nl. Antwerpen, Eindhoven en Nederlands-Zuid Limburg, evenals een aantal externe krachten nl. Brussel, Luik en Rotterdam. Deze oefenen een vrij grote invloed uit op het vlak van de arbeidsvraag. Het binnengebied is in feite het arbeidsreservoir voor de in de stedenkrans gelegen groeipolen evenzeer als voor de groeipolen buiten het Benelux-Middengebied. In het groeipoolmodel werd gesteld dat Antwerpen, Eindhoven, Luik en Brussel zich op het vlak van de vraag naar arbeidskrachten volledig ongestoord verder moeten kunnen ontwikkelen. Dit komt er m.a.w. op neer dat de in de periode 1970-1980 bijkomende aktieve bevolking van het grensgebied, voor de werkgelegenheid op deze groeipolen zal gericht blijven. In deze optiek kan gesteld worden dat het impliciet mogelijk is, de groeipolen verder te laten ontwikkelen zonder dat vanuit het binnengebied ernstige belemmeringen zouden optreden.
In een tweede denkmodel (model van de regionale arbeidsmarkt) wordt ervan uitgegaan dat het addi- | |
| |
tionele aanbod van aktieve bevolking in de eigen regio tewerkgesteld moet worden. Hierbij is tevens vooropgesteld dat de voorkeur van deze in de periode 1970-1980 bijkomende aktieve bevolking uitgaat naar plaatselijke werkgelegenheid boven een pendel naar de groeipolen. Uiteraard zullen bij een aksentuering van de regionale arbeidsmarkt, de groeipolen een zekere hinder ondervinden. Zo zal bijv. de groeipool Brussel samen met Antwerpen de arbeidsmarkt van het arrondissement Mechelen sterk gaan betwisten.
Het denkmodel betreffend de optimale voorzieningenstruktuur is gesteund op de overweging dat de bewoners van de grensstreek dezelfde mogelijkheden voor sociale, ekonomische en kulturele ontplooiing dienen te hebben als overal elders sociaal gewenst is. Deze voorzieningen dienen ook binnen een redelijk, per niveau gedifferentieerd, bereik te komen van de bewoners van de grensstreek. Overeenkomstig de behoefte van de grensbewoners dient de gestruktureerde spreiding van alle voorzieningen aanwezig te zijn. Voor het sociale welzijn is het gewenst een zo optimaal mogelijke spreiding van de verzorgings-kategorieën te bekomen. Hier kan nog aan toegevoegd worden dat de optimalisering van de voorzieningenstruktuur werkgelegenheid kreëert in de tertiaire sektor en aldus bijdraagt tot de gewenste sociale differentiaties van de verschillende leefmilieus.
In de huidige tijd doet het milieu bijzondere opgang, vooral in verband met het natuurbehoud. De Hasseltse Studiegroep heeft gemeend dat ook, gezien de bijzondere waarde van de natuur in het Benelux-Middengebied, een specifiek natuurlijk milieumodel moest opgesteld worden. De gevolgen hiervan moeten echter duidelijk in het licht worden gesteld. Er wordt uitgegaan van een absolute prioriteit voor de bevordering van de diversiteit en de stabiliteit van de natuurlijke oeco-systemen. Hetzelfde geldt voor de absolute instandhouding van alle bestaande natuurgebieden. Dit model vergt tevens het instandhouden van levensgemeenschappen van planten en dieren, terwijl daar, waar ontwikkelingen vanuit andere facetten absoluut noodzakelijk zijn, dit zó dient te geschieden dat het natuurlijk milieu zomin mogelijk geschaad wordt. Verder wordt gesteld dat milieuhygiëne moet vooropstaan en dat stedelijke elementen zodanig dienen gesitueerd dat de natuurgebieden en de overige natuurelementen én feitelijk én in hun funktie behouden blijven.
Om dit model te kunnen verwezenlijken blijft echter een bepaald welvaartsniveau noodzakelijk. Immers om het welzijn te kunnen betalen moet er welvaart heersen. Verder volgt uit dit model dat de bevolking niet verstrooid mag worden over het grensgebied. In nog sterkere mate is dit het geval betreffend de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Ook worden uitdrukkelijke voorwaarden gesteld aan mogelijke doorsnijdingen of aantastingen van natuurbelangrijke gebieden door bijv. verkeersinfrastruktuur. De vervuilers tenslotte dienen gekoncentreerd te worden en verontreiniging moet bij de bron bestreden.
Uit dit summiere overzicht blijkt dat een doordenken van de ontwikkeling en aksentuering van één facet mogelijk de ontwikkeling van andere facetten remt of zelfs totaal uitsluit. Zo zou bijv. een ongebreidelde toepassing van het milieumodel een ernstige belemmering kunnen betekenen voor een mogelijke regionale tewerkstelling. Dit laatste kan weer in tegenspraak zijn met een ongebreidelde ontwikkeling van de groeipolen. Tevens is het mogelijk dat bijv. het regionale arbeidsmarktmodel en het verzorgingsmodel vrij goed op elkaar zouden kunnen aansluiten. Het onderling afwegen van de gevolgen van de verschillende modellen, leidt tenslotte tot de bouwstenen die moeten dienen om het optimaal struktuurmodel op te trekken. Tevens dienen de essentiële elementen van elk afzonderlijk denkmodel afgewogen te worden ten overstaan van één gemeenschappelijke noemer nl. de algemene doelstellingen die werden opgesteld voor het optimaal model. Aldus kunnen de belangrijkste voor- en nadelen van elk denkmodel geplaatst worden in het kader van de algemene doelstellingen.
Voor het groeipoolmodel volgt hieruit de konklusie dat op langere termijn gezien, een ongeremde ontwikkeling van de groeipolen vanuit het grensgebied ongewenst is.
In feite worden de primaire doelstellingen van dit
Turnhout, aan de rand van het verwaarloosde binnengebied.
| |
| |
groeipoolmodel slechts ten dele aanvaard. Het regionale arbeidsmarktmodel daarentegen moet operationeel worden, daar waar de tijdsafstand van de pendel sociaal ontoelaatbaar wordt overschreden.
Het model van de optimale verzorgingsstruktuur is slechts te verwezenlijken indien aan een aantal kernen extra groei-impulsen worden toegekend. Hieraan kunnen dan risico's in verband met het vrijhouden van grootschalige groengebieden en milieubescherming verbonden zijn. Het schept wel een gunstige basis voor de toepassing van het principe van de gebundelde dekoncentratie en draagt eveneens bij tot het niveleren van de inkomensstruktuur. Dit model leent zich dus ook goed voor het kerngebied.
Indien het natuurlijk milieumodel in te sterke zin zou worden toegepast, kan de vraag gesteld worden of de welvaart noodzakelijk voor het verzekeren van het welzijn kan bekomen worden. Een strikte toepassing ervan leidt immers tot konfliktsituaties vooral betreffend de ontwikkeling van de regionale arbeidsmarkt. Hiertegenover kan echter gesteld worden dat het model bijdraagt tot het verzekeren van het welzijn der grensbewoners en van de miljoenen stedelingen in en rond het Benelux-Middengebied. De grondgedachte van het model moet echter zoveel mogelijk tegemoet gekomen worden.
| |
Het optimaal model.
Nadat de afzonderlijke facetten tegenover elkaar zijn afgewogen via denkmodellen, is het duidelijk dat de onderlinge afhankelijkheid van werkgelegenheidsontwikkeling, bevolkingsspreiding en het funktioneren van de verzorgingsstruktuur om een evenwichtsbepaling vraagt van deze facetten in een funktionele struktuurschets voor het hele Benelux-Middengebied. Deze evenwichtsbepaling is tot stand gekomen in het optimaal struktuurmodel, dat zich zoals reeds werd gezegd, hoofdzakelijk richt op het kerngebied van het gebied binnen de stedenkrans. Dit optimaal struktuurmodel is geen phisical planning, doch veeleer gericht op het funktioneren van strukturen. Het optimaal model neemt volgende opties:
1. | de administratieve begrenzing is aangegeven als administratief-bestuurlijk kader, waarbinnen gezamenlijke struktuurmaatregelen voor het grensgebied genomen dienen te worden. |
2. | ook de strukturele begrenzing, gevormd door de krans van kernen van hoger niveau rond het grensgebied, dient aangegeven. De optiek van het grensgebied is niet los te zien van de positie van deze strukturerende krans van kernen. |
3. | in het grensgebied worden aangegeven, welk kernen op gebied van verzorging een extra-stimulering nodig hebben. In dit kader is het gewenst dat door extra-stimulering de kernen Hasselt en Turnhout uitgroeien tot een tweede niveau, de kern Overpelt-Neerpelt en een kern in de rij Herentals-Geel-Mol uitgroeien tot een derde niveau. |
4. | de kaart vermeldt ook de stedelijke gebieden in het grensgebied. Werkgelegenheidsstimulansen c.q. stedelijke ontwikkelingen dienen gekoncentreerd plaats te vinden in deze stedelijke gebieden, om de waardevolle natuurgebieden zoveel mogelijk te beschermen. |
5. | een specifiek probleem zowel op het terrein van de verzorging als op dat van de werkgelegenheidspendel is het op de kaart aangeduide afstandsgevoelig kerngebied. Dit gebied vraagt om bijzondere aandacht en bijzondere maatregelen. |
6. | duidelijk blijkt op de kaart, dat het belangrijk grootschalig groengebied praktisch samenvalt met het afstandsgevoelig kerngebied. Hiermede is de antithese in beginsel uitdrukkelijk gesteld. In dit gebied dient konservering en ontwikkeling van het fisische milieu alle prioriteit te krijgen. De bijzondere maatregelen voor dit gebied op het terrein van verzorging en werkgelegenheid dienen derhalve bijzonder zorgvuldig gestruktureerd te worden. |
7. | op de kaart van het optimaal model zijn de bovenlokale plannen voor 1985 betreffend een infrastruktureel net van wegen aangegeven. |
Gezien het niveau van de planning waarop voor het Benelux-Middengebied wordt bewogen, dient een zekere abstraktie gemaakt van al te gedetailleerde plannen. Nadere detaillering is echter gewenst en hoogst noodzakelijk doch moet gebeuren via verder doorgedreven onderzoekswerk in verband met enkele knelpunten. Zo springt bijv. vooral langs Belgische zijde van het Benelux-Middengebied het probleem van de zgn. verspreide bebouwing en de te kleine kernen in het oog. Eveneens zouden konfliktpunten kunnen optreden indien een toegenomen vraag naar vervoer tussen de kernen van hogere orde moet resulteren in infrastruktuurmaatregelen die ofwel tangentieel aan ofwel rechtstreeks door het grootschalig groengebied zullen dienen te verlopen. In dit verband kan gewaagd worden van een onderzoeksnoodzakelijkheid van een spoorlijn Antwerpen-Roergebied hetzij via Eindhoven hetzij via Neerpelt, Weert, waar in beide gevallen, het grootschalig groengebied zou doorsneden worden.
E. JACOBS
Adviseur Studiedienst VEV
Lid Hasseltse Studiegroep
|
|