Neerlandia. Jaargang 77
(1973)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Lief en lastig zijn voor elkaar
| |
Schril contrastPolarisatie, denken in radicale tegenstellingen en zwart-wit patronen (of-of in plaats van: en-en), in activistische stijl doordrammen tot men zijn zin krijgt, kortom het sinds enige jaren veelgeprezen conflictmodel geeft de toon aan op steeds meer terreinen en vormt als zodanig een schril contrast met de eerste na-oorlogse periode (1945-1965). Toen was het samenwerking, harmonie, het overbruggen van belangentegenstellingen via allerlei overlegstructuren, wat de klok sloeg. Radicaal, geprononceerd denken, de dingen op de spits drijven, politieke scherpslijperij, het waren zaken, die weinig populair waren, ja al gauw min of meer verdacht en buiten de orde werden geacht. Op sociaal-economisch terrein was sociale vrede een dierbaar goed; op politiek terrein werden de oude tegenstellingen min of meer ingepakt in de brede basispolitiek; op kerkelijk gebied won het vooroorlogse oecumenische streven steeds meer aan kracht en invloed. De jonge wetenschap der sociologie stelde zich in dienst van het harmoniseren der menselijke verhoudingen en ontleende daaraan een snel stijgende prestige. Vanuit Amerika waaide in die jaren een wetenschappelijke beweging over ter bestudering van het vraagstuk der menselijke verhoudingen. Deze beweging wilde zich geheel dienstbaar maken aan het harmoniseren dezer verhoudingen op allerlei terreinen, i.h.b. in het werkmilieu. Nederland stond hierbij in het voorste gelid. Er werd zelfs in 1954 een nationale stichting ‘Mens en Samenleving’ opgericht, die op wetenschappelijke wijze leiding wilde geven aan het streven naar betere menselijke verhoudingen op alle terreinen van het maatschappelijk leven. Het beginsel der mede-menselijkheid stond hierbij centraal als zedelijke drijfkracht.
Schouder aan schouder bouwden we in dit betrekkelijk vreedzame klimaat aan de verdere opbouw en voltooiing van onze welvaartsstaat en in de jaren zestig leek dit proces zijn voltooiing te naderen. In de bijna algemene euforie over de al-verzorgende welvaartsstaat leek het, of we een eindstation in de maatschappelijke ontwikkeling naderden en alleen nog min of meer technische problemen om een pragmatische oplossing vroegen. In de sociaal-wetenschappelijke literatuur werd door gezaghebbende sociologen als Daniel Bell, Raymond Aron en Helmut Schelsky het einde der politieke ideologieën en daarmee het einde van de zo vertrouwd geworden ideologische strijd aangekondigd. De toekomst was aan een pragmatisch, wetenschappelijk-gefundeerd beleid. Ideologische inspiratie en oriëntatie waren niet meer van node bij het sturen van het schip van staat. | |
BewustzijnsrevolutieZo omstreeks de jaren 1965-1966 voltrekt zich plotseling een zo ingrijpende bewustzijnsverandering, dat wel van een bewustzijnsrevolutie gesproken is. Een jongere generatie treedt naar voren, die de vreedzame consensus-sfeer van de welvaartsstaat luidruchtig doorbreekt; de gevestigde autoriteiten en instellingen van de welvaartsstaat als paternalistisch-autoritair Establishment te kijk zet en er de spot mee gaat drijven; die behagen gaat scheppen in het polariseren, het op scherp stellen van allerlei tegenstellingen en verschillen; die kortom een principiële protesthouding tegenover de bestaande orde culti- | |
[pagina 66]
| |
veert, culminerend in een alomvattende maatschappijkritiek. Uiteraard gaat het hier zoals steeds om een voorhoede van een nieuwe generatie, die de leiding neemt in deze bewustzijnsrevolutie. Het woord ‘alternatief’ krijgt opeens een nieuwe, symbolische betekenis. Het duidt een nieuwe mentaliteit aan: alles kan en moet anders. Radicalisme en revolutie - na 1945 jarenlang als volkomen verouderde categorieën beschouwd, ook in socialistische kring - beleven onverhoeds een opmerkelijk reveil. Zelfs de reclame gaat er mee koketteren om er haar waren mee aan te prijzen. Op allerlei terreinen wordt het ‘bon ton’ een radicale houding aan te nemen.
Deze bewustzijnsrevolutie is een internationaal verschijnsel. Zij is in Amerika op gang gebracht door een radicale studenten-protestbeweging, die als ‘New Left’ bekend is geworden, in 1966-67 naar West-Duitsland en Frankrijk is overgeslagen; en vooral na de studentenrevolte in Parijs in mei 1968 is deze bewustzijnsrevolutie ook in Nederland steeds meer gaan doorwerken. In deze ‘revolutie’ blazen we nu aardig onze partij mee, veel meer dan een land als België, dat nu in tegenstelling tot de jaren 1815 en 1830 veel conservatiever reageert dan Nederland. De beschikbare ruimte laat het niet toe dit boeiende verschijnsel nader te beschrijven. Geïnteresseerden verwijs ik naar een recente publicatie, t.w.: ‘Modem Socialisme’, waarin ik deze ontwikkeling uitvoerig heb geanalyseerd. Ik zou alleen nog heel in het kort iets willen zeggen ter verklaring van deze bewustzijnsomslag. Eerst enkele algemene factoren.
Sinds 1966 treedt een nieuwe generatie naar voren, die is opgegroeid in de steeds meer als vanzelfsprekend beschouwde welvaartssfeer van de consumptie-maatschappij der rijke landen. Het zich scherp afzetten tegen alle negatieve kanten die ook deze maatschappij steeds meer vertoont is in deze welvaartssfeer weinig riskant meer. Een zeer belangrijke factor hierbij is het in de jaren 60 betrekkelijk snel wegebben van de koude oorlogssfeer. De gemeenschappelijke anti-communistische discipline, die de ideologisch-politieke polarisatie tussen Oost en West ook in ons land teweegbracht, werkte het bovengeschetste harmonie-denken in sterke mate in de hand. Nederland stond met West-Duitsland en Amerika zelfs vooraan in de koude oorlog. Het was een van de trouwste bondgenoten van Amerika en voerde zijn NAVO-verplichtingen het meest stipt uit. Met het wegvallen van deze sterk samenbindende kracht kregen tot dan toe harmonieus verpakte interne tegenstellingen steeds meer ruimte om opnieuw aan bod te komen en wel in een zodanige mate, dat de externe polarisatie (de koude oorlog tussen Oost en West) en de daarbij behorende denkstijl nu naar binnen sloegen en de binnenlandse rust en vrede steeds meer verstoorden.
De interne polarisatie uitte zich in een streven naar radicale democratisering, een ingrijpende herverdeling van de macht. Was strijd om macht de eeuwen door beperkt gebleven tot kleine elite-groepen, in de welvaartsstaat wordt dit anders. Voor de grote massa is nu een zekere basis-welvaart verzekerd. Vandaar dat nu andere verlangens gewekt worden dan het veilig stellen van een zekere materiële welvaart. Met name de begeerte naar macht ontwaakt in een veel bredere kring. Radicale democratisering betekent dat de samenleving in de greep komt van een massale machtsstrijd, die steeds meer in het openbaar wordt uitgevochten en daarbij de steun krijgt van de massamedia, welke zich ook vrijer gaan opstellen tegenover de gevestigde autoriteiten en instanties. Een andere algemene factor van belang betreft het feit, dat het aspiratieniveau van de mens, dat in de naoorlogse opbouwperiode enigszins in bedwang kon worden gehouden - in Nederland door een geleide loonpolitiek en andere beperkende maatregelen - nu door reclame, onderlinge wedijver en collectieve acties veel sneller stijgt dan de feitelijke mogelijkheden. Dit schiep uiteraard een gunstige voedingsbodem voor een voortdurende onvrede met het bestaande. Tenslotte voltrokken zich in de jaren 60 allerlei gebeurtenissen, die een min of meer radicalizerend effect opriepen, zoals bv. de uitzichtloze Vietnam-oorlog.
In Nederland werd deze bewustzijnsrevolutie tevens in de hand gewerkt door het proces van ontzuiling dat in de jaren 60 steeds meer op gang kwam. En daarmee raakte ook snel in verval de traditionele eerbied voor gezag en orde, die eeuwenlang tot een der voornaamste christelijke en maatschappelijke deugden gerekend werd en in de officieel gesanctioneerde verzuiling van onze samenleving sinds 1917 opnieuw gecultiveerd werd in de volgzaamheid en trouw van de verzuilde massa tegenover de leiders der eigen zuil. De typisch-Nederlandse verzuiling is overigens zelf een produkt van de scherpe levensbeschouwelijke polarisatie in de periode 1891-1917. Polarisatie en radicalisering kregen na 1965 bovendien de wind mee, doordat het politieke establishment in de jaren 1945-1965 er niet in slaagde de politieke struktuur voldoende aan te passen aan de eisen des tijds, waardoor het oude bestel steeds moeizamer functioneerde en daardoor snel aan prestige inboette. | |
[pagina 67]
| |
Eenheidsbeleving in NederlandGeen enkele samenleving kan zonder een zekere integratie en eenheidsbeleving. In Nederland is dit steeds een betrekkelijk moeizaam proces geweest. Dit was reeds zo in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Onze staatkundige eenheid hebben we ook niet zelf gewrocht. Zij is tot stand gekomen met Franse hulp en onder Franse pressie. Onze belangrijkste integratiefactoren zijn sinds 1814 onze monarchie en onze constitutionele rechtsorde. Een van de redenen waarom de grote meerderheid van ons volk terecht de monarchie in stand wil houden, is het betrekkelijk zwakke nationale besef van de gemiddelde Nederlander, waardoor aan een bovenpartijdig nationaal integratie instituut als de monarchie dringend behoefte is. We kennen overigens nauwelijks een bindende nationale gedachte. De geschiedenis van ons Koninkrijk, zo constateert dr. J. Bruins SlotGa naar voetnoot(1), is een voortdurend zich ontworstelen aan de klem van een algemene nationale gedachte, die men nu eens van die dan weer van een andere zijde aan ons volk wilde opdringen. Er is geen algemene nationale idee, die aan ons volksbestaan ten grondslag ligt. Voor zover men hiervan per se wil spreken, is deze volgens Bruins Slot van zuiver negatieve aard. Zij bestaat in de erkenning van elkaar, ieder in zijn bijzondere eigen aard, en het vinden van een vorm van samenleving, die alle ruimte laat aan die verscheidenheid en afziet van iedere poging haar onder één noemer te brengen.
Onze nationale eenheid is in deze gangbare opvatting uitsluitend gelegen in het gezamenlijk cultiveren van onze verscheidenheid. Dienovereenkomstig is ons verzuilde omroepbestel jarenlang voorgesteld als een bij uitstek nationale omroep. Vandaar ook de grote moeilijkheid om aan een nationaal-culturele instelling als de NOS een reële inhoud en functie te geven. Dat de NOS een eigen functie zou kunnen vervullen ten dienste van de Nederlandse cultuur en haar verdere ontwikkeling, is een gedachte die weinig past in een traditie, waarin cultivering van verscheidenheid en verdeeldheid voorop staat.
Daarom is er ook geen reden zich te zeer te verwonderen over de huidige polarisatie op allerlei terreinen. Zij beantwoordt aan een fundamentele trek in ons volkskarakter. Nationale integratie is daarom een uiterst moeizaam proces. Onze kabinetsformaties zijn daar een sprekend bewijs van. Nu zou men kunnen opwerpen, dat er bij alle verdeeldheid toch veel gemeenschappelijks is, wat zijn neerslag heeft gekregen in onze constitutionele rechtsorde. Zo zou men kunnen wijzen op onze typisch-Nederlandse vrijheidszin, uitgedrukt in onze vrijheidsrechten; onze traditioneel-Nederlandse tolerantie; de cultivering der zelfstandige krachten in ons volk via het (territoriale en functionele) decentralisatiebeginsel; onze beginselen van de rechtsstaat als Nederlandse variant van de westerse ‘Rule of Law’; onze parlementair-democratische tradities; het verwerpen van iedere vorm van discriminatie op grond van godsdienst, ras, geslacht, enz. Over deze en andere waarden is uiteraard heel wat strijd gevoerd, maar geleidelijk aan is er te dien aanzien toch een zekere nationale consensus gegroeid, die in het geschreven en ongeschreven constitutionele recht een juridische erkenning heeft gevonden.
In ‘Herlevend Nationalisme’ (1967) heb ik getracht een pluralistisch-gefundeerde nationale gedachte als juist bedoeld te formuleren, inhoudende een complex van gemeenschappelijke waarden, die wortelen in een verscheidenheid van levens- en maatschappijbeschouwingen en in feite een specifiek Nederlandse variant zijn van algemene westerse waarden. Een dergelijke gedachte zou tot uitdrukking gebracht kunnen worden in de preambule van een nieuwe grondwet, die na de oorlog in het vooruitzicht is gesteld en waarvoor al heel wat werk is verzet, vooralsnog zonder veel resultaat overigens. Voor een dergelijke constitutioneel verankerde gedachte als bindend element is echter weinig belangstelling. De eenheidsgedachte zoeken wij als volk veel meer op supranationaal niveau. Na de oorlog was dat lange tijd de Europese eenheid, die hier zozeer gekoesterd werd dat we de kracht der historisch-gegroeide nationale verscheidenheid sterk onderschat hebben. De laatste jaren is de Europese eenheidsgedachte echter niet meer zo populair. Nu is het de mondiale eenheidsgedachte, die zeer in trek is. Terwijl we in eigen land de grootste moeite hebben het met elkaar eens te worden over bepaalde gemeenschappelijke waarden en rechtsbeginselen, behoren we op supranationaal niveau tot de meest toegewijde voorstanders van eenheid en solidariteit, van de opbouw van een internationale rechtsorde, gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en rechtsbeginselen. We zouden hierbij wel eens kunnen beseffen, dat als het al zo moeilijk is een zekere eenheid en integratie in eigen land te realiseren, het nog veel moeilijker is dit tot stand te brengen in internationaal en supranationaal verband. | |
[pagina 68]
| |
Balans tussen harmonie en conflict.In iedere samenleving moet voortdurend gewaakt worden voor een zeker evenwicht tussen de krachten die eenheid, integratie, harmonie bevorderen en garanderen, en de krachten, die verscheidenheid, pluriformiteit en daaruit voortvloeiende verdeeldheid cultiveren. Harmonie en conflict hebben ieder hun eigen functie in een gezonde, vitale samenleving. We moeten op zijn tijd lief en lastig zijn voor elkaar. Wat op het ogenblik teveel ontbreekt, is een zeker maatgevoel in deze. In internationaal, mondiaal verband ontplooien vele Nederlanders een onstuimige drang naar eenheid en solidariteit. In nationaal verband zien we het omgekeerde. Een abstracte, algemene mensenliefde wint het verre van de concrete naastenliefde in de eigen directe omgeving.
Waar ik voor zou willen pleiten, is een meer gedifferentieerde, pluralistische eenheidsbeleving, niet alleen op mondiaal en Europees niveau, maar ook tot op zekere hoogte in nationaal verband. Behalve een Europees en wereldburgerschap is er ook nog een nationaal burgerschap, dat enige aandacht verdient. Ja, een Europees en mondiaal burgerschap kan m.i. slechts tot ontwikkeling komen op basis van een bewust beleefd nationaal burgerschap, zoals dit laatste zich ontplooid heeft in aansluiting aan de locale burgerschap. In ons land wordt dit onvoldoende beseft. In de eenzijdig-supranationale oriëntering die in ons land na de oorlog is gegroeid, leeft in brede kring de mening, dat onze nationale taak bestaat in een voortschrijdende verloochening van onze nationale identiteit. ‘Men behoeft waarachtig niet chauvinistisch te zijn, of te zwetsen over God, Oranje en Nederland, om in te zien, dat een volk niet zichzelf kan zijn, wanneer het niet tot zichzelf wordt opgevoed’, zo schreef prof. dr. G. van der Leeuw in 1945 in ‘Balans van Nederland’ (p. 37-38). Dit is een gedachte, die in Nederland niet meer wordt begrepen. Het zou te ver voeren hier nog eens een overzicht te geven van de vele uitingen van zwak nationaal-cultureel besef in ons land, zoals ons grote gebrek aan ‘taalfierheid’, op onze geringe interesse voor een internationaal cultureel beleidGa naar voetnoot(2), enz. enz. In deze zwakte ligt de voornaamste oorzaak van het nogal marginale bestaan, dat het Algemeen Nederlands Verbond in ons land leidt, hoewel het eigenlijk door brede lagen van de bevolking gedragen zou moeten worden als expressie van onze nationaal-culturele solidariteit over godsdienstige, politieke en maatschappelijke scheidslijnen heen.
Polarisatie vervult een functie in veranderingsprocessen, maar zij leidt tot politiek-sociale ontbinding als zij niet wordt gecompenseerd door krachten die zich in dienst stellen van integratie en solidariteit. Het A.N.V. heeft te dien aanzien een functie, die onvoldoende wordt begrepen en ontwikkeld. Het zou deze functie jaarlijks kunnen manifesteren door het houden van een cultuurdag of cultuurweek-end rond een actueel thema betreffende onze nederlandse cultuur, waarbij dan ook uiteraard het nederlandstalig deel van België betrokken zou moeten worden.
DR. S.W. COUWENBERG |
|