Belgisch-Limburg ontworstelt zich aan de kolencrisis
Welvaartsbeleid en welzijnspolitiek
Het basis-gegeven van de economische problematiek van Belgisch Limburg - de voorstanders van de integratie der beide Limburgen noemen het dikwijls ‘West-Limburg’ - is gedurende vele jaren uitsluitend zijn snelle bevolkingsgroei geweest.
Sinds ruim een decennium zijn zich daarbij de steeds scherper wordende koiencrisis en de moeilijkheden in de landbouw, vooral in de fruitsector, komen voegen. Over het algemeen kan men zeggen, dat Belgisch-Limburg tot nog toe bevredigende oplossingen heeft gevonden voor zijn vraagstukken.
Een voordeel was wellicht datgene wat voorheen het grote nadeel was, nl. dat het een ‘jonge’ provincie is in alle betekenissen van dit begrip, nl. niet alleen door de jonge bevolking, maar ook door het feit dat zij vroeger, excentrisch gelegen in het Belgisch nationaal economisch bestel, niet gelijkwaardig met de andere gewesten van het land was geëvolueerd. In Belgisch-Limburg kon men op het ogenblik toen de idee van een optimale benutting van de ruimte reeds ingang had gevonden, beginnen met een evenwichtige spreiding van de industrie, van de woongebieden, van de landbouwzones en van het ‘groen’.
Dit betekent natuurlijk niet dat er geen woonwijken waren ontstaan op plaatsen waar ze beter hadden kunnen wegblijven en dat er geen mijnen en fabrieken waren ingeplant op terreinen, waarvan men nu zegt dat ze beter in hun natuurstaat waren behouden gebleven, maar alleszins heeft zich dit in mindere mate voorgedaan dan in de van oudsher geïndustrialiseerde streken van België.