Ontstaan van de werkcommissie
Acht jaar geleden rijpte plan tot stichting van een universiteit in beide Limburgen
Acht jaar geleden, op 30 maart 1965, werd op initiatief van het Nederland-Amerika Instituut te Maastricht, een openbare discussie georganiseerd over de betekenis van de campus als hoger onderwijs systeem in het Limburgs gewest. Als inleiders voor deze drukbezochte openbare discussie verscheen een aantal hoogleraren en studenten uit de Verenigde Staten en Nederland voor de microfoon op het podium. De geanimeerde discussie stond onder presidium van dr. Joseph L. Herold, initiatiefnemer en tevens voorzitter van het Nederland-Amerika Instituut, afdeling Limburg. Onder de genodigden was ook de toenmalige burgemeester van de Limburgse hoofdstad, mr. Willem Baron Michiels van Kessenich. ‘De Baron’, zoals de burgemeester populair door de Maastrichtenaar werd genoemd, toonde een bijzonder levendige belangstelling voor het onderwerp. Deze burgemeesterlijke interesse resulteerde in het plan een ‘working paper’ samen te stellen, waarin het campus-systeem werd uitgewerkt als een wetenschappelijk centrum van betekenis in regionaal en Beneluxverband.
In de jonge werkgroep voor Hoger Onderwijs in Belgisch- en Nederlands-Limburg met haar plannen voor de toekomst en de eerste bouwers aan ‘de Achtste’, hadden zitting: dr. Joseph L. Herold, voorzitter; mr. Antoinette H.M. Jansen-Steinbacher, secretaresse; Paul Corten, architect; Godefridus A. Knepflé, hoofdredacteur van ‘De Limburger’; mr. drs. Caspar L.M. de Quay, personeelsdeskundige; drs. Guy J.M. Widdershoven, zenuwarts; drs. Jan M.G. Gijsen, arts; mr. Frans M.J. Pompen, directeur van ‘De Limburger’ en het Tweede Kamerlid dr. Henk J.G. Waltmans, destijds directeur van het Europahuis te Bemelen.
Doel van deze werkgroep was te onderzoeken of er een reële mogelijkheid bestond voor het stichten van een op Angelsaksisch-Amerikaanse leest geschoeid universitair systeem binnen het in de beide Limburgen gelegen cultuurgebied. De werkgroep voor Hoger Onderwijs in Belgisch- en Nederlands-Limburg kwam tot positieve conclusies, mits, behalve Nederlandse, ook internationale belangen zouden worden gediend. Voor het ‘dienen van deze internationale belangen’ wilde de werkgroep gebruik maken van de op vrij korte afstand gelegen wetenschapsinstituten in Belgisch-Limburg, de universiteit van Luik en de Akense Technische Hogeschool, met eventuele assistentie van de zijde van Amerikaanse universiteits-research en internationale fondsen.
Einde 1965 kwam een concept-nota gereed door een subcommissie - ‘management seminar’ - die bestond uit dr. Joseph Herold, mr. Frans Pompen en mr. drs. Caspar de Quay. Deze nota beklemtoonde het grote belang van de vorming van effectieve leiders bij de herstructurering van de beide Limburgen. In grote lijnen werden de mogelijkheden geschetst voor de verwezenlijking van deze vorming.
In januari 1966 kwam het eerste rapport van de pers. Het werd aangeboden aan gouverneur dr. L. Roppe van Belgisch-Limburg en aan mr. dr. F. van Rooy, commissaris der Koningin in Limburg. In het rapport werd onder meer tot uitdrukking gebracht hoe, ofschoon excentrisch gelegen, de beide Limburgen een levendige, nationale leefgemeenschap zijn gebleven en hun eigen cultuur hebben weten te handhaven. Omgeven door Duitsers in het oosten en Franstalige Belgen en Fransen in het zuiden, is deze regio gemakkelijk bereikbaar voor de wetenschappelijke en culturele centra van Aken, Luik en wijde omgeving.