| |
| |
| |
De Noorderkempen en West-Brabant: een sociografisch onderzoek
Waarom een sociografisch werk over de grensstreek?
Allen zijn we reeds min of meer vertrouwd met het begrip ‘grens’. De mens ziet zich inderdaad door de natuur voor grenzen gesteld, de natuurlijke grenzen. Woeste gebergten, moerassen, waters, bossen enz. hebben weliswaar geen ‘absoluut’ karakter, toch zijn ze nog in sterke mate bepalend voor het sociale leven. De sociale geografie bijvoorbeeld hecht nog steeds een grote betekenis aan de natuurlijke gesteldheid van het aardoppervlak.
Van veel grotere betekenis zijn de grenzen gesteld door de menselijke gemeenschap, als een creatie van de menselijke geest. De enige ware grenzen zijn van politieke en administratieve aard. Nochtans is de rijksgrens veel meer dan een louter administratieve afbakening. Haar brutaal scheidend effect heeft het sociaal-economisch patroon van de streek grondige wijzigingen doen ondergaan. Een eenvoudige rondrit in de Belgisch-Nederlandse grensstreek in de Noorderkempen laat onmiddellijk toe te constateren dat de huidige rijksgrens een scherpe scheiding trekt door het cultuurlandschap. Het eng nationaal en regionaal overheidsbeleid, zowel van Nederlandse als van Belgische zijde, dat geen rekening hield met de toestand in het naburige land, is er de oorzaak van dat een sociaal-economische differentiatie optrad. In ieder land ontwikkelde zich een eigen levenspatroon, dat inzonderheid in het leef- en woonklimaat van de inwoners tot uiting komt.
Nochtans bezaten de grensgebieden in de Noorderkempen historisch, territoriaal en cultureel oorspronkelijk een sterke band. Op de meest diverse gebieden waren en zijn de bewoners min of meer op elkaar aangewezen. Deze beschouwingen mogen hier volstaan om aan te tonen dat de grensgemeenten een eigen problematiek en eigen karaktertrekken bezitten. Er bestaan tendenzen tot aantrekking en tendenzen tot afstoting, die als het ware een soort golfbeweging scheppen. Voor de socioloog vormt dit een werkgebied dat nog grotendeels braak ligt. Deze themata werden dan ook gekozen als onderwerp van een licentieverhandeling in de Sociale Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Gent tijdens het academiejaar 1970-1971. De titel luidde ‘SAMENWERKING EN ORGANISATIE IN DE GRENSSTREEK’. ‘Een sociografisch onderzoek naar de integratie van de Belgische en Nederlandse jongeren in de Noorderkempen - West-Brabant’.
Als studieterrein werden vier gemeenten van het BENEGO-gebied1 weerhouden nl. Essen, in de Belgische Noorderkempen; Nispen (Roosendaal), Huybergen en Hoogerheide in West-Brabant. De draagwijdte van het onderzoek gaat dan ook niet verder dan dit gebied.
Deze studie is mede geïnspireerd geworden door de drang tot samenwerking die zich enkele jaren geleden in de Noorderkempen en West-Brabant op velerlei gebieden uitte en die tot de oprichting van enkele organismen heeft geleid. Deze tendens tot samenwerking op regionaal of lokaal vlak is dan ook precies het objekt van de studie geworden, die hier in een notedop wordt weergegeven. Er rijzen inderdaad vele problemen op bij een dergelijke samenwerking o.m. van administratieve en organisatorische aard. Een belangrijke zaak mag niet uit het oog worden verloren. Om het met de woorden van volksvertegenwoordiger Mr. H. SUYKERBUYK, burgemeester van Essen, weer te geven: ‘De eenwording is slechts half werk, als het alleen gebeurt van de zijde van instellingen en bestuur’. Zeer terecht beklemtoont hij elders: ‘Het is in hoofdzaak iets van de bevolking’. Echte integratie is pas mogelijk, wanneer die ook plaats grijpt op geestelijk vlak, en dit moet van de bevolking uitgaan en niet uitsluitend van de overheid. Vaak staart men zich blind op bijkomstige verschillen. Onder het laagje vernis zit en leeft echter dezelfde natuur, de ‘Brabantse natuur’.
Om even de redenering vooruit te lopen, heeft de studie concreet tot doel gehad een antwoord te geven op volgende vragen.
- Hoever is de integratie op dit ogenblik gevorderd? |
- Is de grensbevolking bereid tot verdere contacten te komen? |
Ergens werd gehoopt de resultaten ervan ook praktisch nuttig te maken. Op het ogenblik van het ontstaan van de studie waren we direct betrokken in de werking van de Essense jeugdclub ‘THOR’. De integratie van de Belgische en Nederlandse jongeren rond de Essense grensstreek lag ons nauw aan het hart. Samen met de technische en financiele mogelijkheden die we bezaten om een behoorlijke steekproef bij elkaar te krijgen, heeft dit de doorslag gegeven om het onderzoek in de jeugdmiddens te laten plaatsvinden.
Om de eigenlijke basis van de studie nader te omschrijven en haar verdere uitwerking iets te verduidelijken, zal een kort overzicht worden gegeven van de voornaamste grensproblemen en van de bestaande Noord-Zuid samenwerking in de Noorderkempen en West-Brabant (anno 1969). Er werd hier eerder naar bondigheid en overzichtelijkheid gestreefd dan naar volledigheid.
| |
| |
| |
Overzicht van de voornaamste grensproblemen en van de bestaande samenwerking
Wanneer de aard van de samenwerkingsproblemen nader wordt beschouwd, kunnen drie soorten problemen worden onderscheiden.
- In de eerste plaats zijn er moeilijkheden ingevolge de bestaande wettelijke en administratieve regelen. Waar rechtstreeks overleg wenselijk is, wordt het vaak onmogelijk gemaakt door de te volgen hierarchische omwegen (vb. samenwerking op politioneel vlak). Soms wordt de praktische uitvoering belemmerd door verschillende reglementaire bepalingen. Ook verschil in structuur vormt vaak een hinderpaal (vb. toerisme).
Rechtstreeks kan de samenwerking tussen de grensgemeenten hier niet veel aan doen. Wel kan deze gewicht in de schaal werpen, de aandacht vragen voor deze problemen en druk uitoefenen bij de desbetreffende instanties.
- Er bestaan mentaliteitsproblemen bij de gemeenten zelf. De gemeentelijke autonomie is nog geen ijdel woord. Ook al brokkelt die voortdurend af, toch beletten het gemeentelijk prestige en het leiden van een eigen leventje de ‘wil’ tot samenwerking, ook waar die mogelijk zou zijn. Alhoewel er een sluitende administratieve oplossing was, is de oprichting van een gezamelijke huisvuilophaaldienst voor Essen, Ossendrecht en Huybergen enkele jaren geleden mislukt. Dit toont aan dat administratieve problemen slechts een aspect van het geheel vormen.
- Tenslotte is er de mentaliteit van de bevolking. Alhoewel de grensbewoners allen Brabanders zijn, leven de gekende denkbeelden van de ‘krenterige, stijve Hollanders’ en de ‘boerse Belzen’ nog steeds verder. Is de afstoting tussen beide groepen werkelijk zo groot als steeds beweerd wordt? Is de interesse voor de samenwerking van Belgische zijde minder groot dan van Nederlandse zijde, zoals ons vaak werd voorgehouden? Deze en nog talrijke andere vragen, rijzen op bij de behandeling van deze problematiek.
Een overzicht van de concrete problemen kan tot een opsomming beperkt worden: openstelling van de grensovergangen, urbanisatie en ruimtelijke ordening, openbaar vervoer, waterbeheersing en grensoverschrijdend water, nutsvoorzieningen, brandweer- en ambulancediensten, recreatie, werkgelegenheid, politie, onderwijs, samenwerking op cultureel vlak.
Op de vraag hoe de integratie het best bevorderd wordt, antwoordde R. VAN ELSLANDE, oud Belgisch Minister van Europese Zaken en van de Nederlandse Cultuur, eens: ‘...Er is geen beste of betere weg. Ieder van onszelf dient op de plaats waar hij staat in de maatschappij die integratie te bevorderen en na te streven’. Toch zag de minister twee grote wegen, voor het doorbreken van de wederzijdse vooroordelen nl. informatie uitbreiden en de jeugd bij elkaar brengen.
Met de contacten tussen jongeren uit Vlaanderen en Nederland gaat het bepaald niet schitterend, noch algemeen gezien, noch specifief rondom de grens. Kansen liggen er nochtans meer dan voldoende. De meeste jonge mensen van vandaag zijn kritisch ingesteld, met een belangstelling tot ver buiten hun rechtstreekse omgeving. De dialoog met de jeugd over de grens kan niet anders dan verrijkend zijn en meteen een bijdrage leveren tot de Noord-Zuid integratie.
Nationaal gezien bestaan er bijvoorbeeld Jongerencontactweken Nederland-Vlaanderen, er bestaan eveneens enkele schooluitwisselingen. Het privé-initiatief is beslist onvoldoende om werkelijk gestalte te geven aan de integratiegedachte bij de jongeren. Concreet, in de grensstreek bestaat er vrijwel niets. Vele jeugdclubs, jeugdverenigingen, scholen enz. aan beide zijden van de grens kunnen zonder veel moeilijkheden hun leden bij elkaar brengen, kennismaken met elkaars werkwijze, gemeenschappelijke projecten opzetten enz. Niet alleen de niet-georganiseerde jongeren worden dus onaangeroerd gelaten, de georganiseerden worden evenmin aangesproken.
De jongeren zal men nooit bereiken via congressen of iets dergelijks. Zij zullen gemakkelijk contacten leggen in een sfeer en een ruimte waar zij zichzelf kunnen zijn, waar ze zich graag bezig houden in sport, discussie en dans.
Door de inzet van jonge mensen kan de culturele integratie ongetwijfeld een stroomversnelling ondergaan. De meeste jongeren kennen de dorpen in de naaste omgeving niet, weten nauwelijks iets af van de eigen karakteristieken van Nederland of België. Zij kennen ook de gedachte van de culturele integratie niet.
Als uiting van de bestaande samenwerking tussen de gemeenten zouden we hier enkel BENEGO willen vernoemen (Belgisch-Nederlands Grensoverleg). De allereerste grondslagen ervan werden in begin 1967 gelegd. De eigenlijke oprichting ervan vond plaats op 29 januari 1968. BENEGO omvat 15 gemeenten waarbij de vier gemeenten van ons studiegebied.
De motivering van de samenwerking kan schematisch in vijf punten worden samengevat:
| |
| |
- Historische eenheid. |
- Geografische eenheid. |
- Sociaal-economische eenheid: beide gebieden bezitten ongeveer dezelfde sociaal-economische structuur, aanleunend bij de Rotterdamse en Antwerpse havengebieden, met nog een doorslaggevende agrarische activiteit en uitgebreide pendelbeweging. |
- Samenwerking is ongetwijfeld een stimulans en drukkingsmiddel: nl. Coördinatie van krachten voor het beschermen van eigen verworvenheden of het verdedigen van belangen bij de centrale overheid. |
- Zonder overleg zijn een hele reeks van moeilijkheden niet op te lossen. |
| |
Sociologische beschouwingen rond het integratieproces
Alhoewel het helemaal niet de bedoeling is hier een wetenschappelijk betoog op te bouwen, is het onontbeerlijk het integratieproces eens vanuit een sociologisch standpunt te bekijken. Dit om de eenvoudige reden dat de structuur van de studie opgebouwd werd aan de hand van de theoretische ontleding van het begrip integratie.
Het begrip ‘integratie’ wordt veel en eveneens in veel verschillende betekenissen aangewend in de sociale wetenschappen, zodat het absoluut gewenst is hierin een klaarder inzicht te scheppen. Er wordt gesproken over integratie van een groep, van een onderneming, van Europese integratie enz. Als het begrip ‘integratie’ in deze diverse voorbeelden te gebruiken is, is het van belang de rijkdom van het begrip te inventariseren.
We zullen ons hier beperken met te vermelden dat er twee grote groepen definities van het begrip ‘integratie’ bestaan, nl. bepalingen die integratie zien als structuur, en definities die integratie beschouwen als een proces. Belangrijker voor deze studie zijn veeleer de sociologische typologieën van integratie. In de sociologische literatuur onderscheidt men vele typen van integratie, zonder echter tot algemeen aanvaarde opvattingen te komen, wat zeer normaal is, gezien de onenigheid over de definitie van integratie zelf. Trouwens de meeste typologieën zijn niet rechtstreeks geschikt om te gebruiken voor deze studie.
Dit werk werd opgebouwd aan de hand van het volgend schema, dat goed aangepast scheen aan het studieobject. Het is een aangepaste typologie van VAN DOORN-LAMMERS en VAN ZUTHEM. Hierbij werd het sociaal gedrag als uitgangspunt genomen.
| |
Externe Integratie: interactief aspect.
- Zakelijke verhoudingen |
- Persoonlijke verhoudingen |
Alle menselijke verhoudingen kunnen niet op dezelfde wijze voorgesteld worden. Er zijn relaties, die in hoofdzaak gesteund zijn op belang. Men gaat hier naar de medemens toe, omdat hij kan helpen bij het doel dat men nastreeft. Dit wordt bedoeld met zakelijke relaties.
In de gemeenschap kunnen nog andere verhoudingen dan de louter zakelijke worden waargenomen. Deze zouden bestempeld kunnen worden als persoonlijke verhoudingen. De mens wordt hier geen middel voor het doel, hij wordt het doel zelf.
| |
Interne Integratie: waarin 3 aspecten kunnen onderscheiden worden.
- Het wils-aspect: hiermede worden bedoeld de opinies over en houding t.o.v. de samenwerking. Willen de respondenten de samenwerking in de grensstreek? Hoe reageren ze er tegen? |
- Het emotioneel aspect: in hoeverre speelt de gevoelswereld een rol bij de integratie. |
- Het informatief en cognitief aspect: hoever reikt de belangstelling van de Belgen voor de Nederlandse toestanden en de gebeurtenissen op Nederlands grondgebied en omgekeerd? Bestaat er voldoende informatie over beider initiatieven? |
Vermits van deze diverse aspecten ofwel de frequentie ofwel de intensiteit kan worden vastgesteld, bestaat er ook de mogelijkheid de mate van sociale integratie kwantitatief te benaderen.
| |
Het onderzoek
Uiteraard kunnen de resultaten slechts in grote lijnen worden gerapporteerd. Slechts de algemene tendensen zullen hier worden vermeld.
De studie omvatte een extensief onderzoek bij 150 proefpersonen van elke nationaliteit door middel van een schriftelijke enquête (voortaan onderzoek 1) en een intensief mondeling interview bij 30 Belgische en evenveel Nederlandse jongeren (onderzoek 2). Het aantal van 360 respondenten was vrij arbitair gesteld en werd bepaald door onze technische en financiële mogelijkheden. Verdere methodologische beschou- | |
| |
wingen en de verwerking van het materiaal zullen hier buiten beschouwing worden gelaten.
Alle ondervraagde proefpersonen waren in 1970 tussen 16 en 21 jaar oud, d.w.z. geboren vanaf 1949 tot en met 1954 en op het ogenblik van het interview wonende te Essen (België) en te Huybergen, Nispen en Hoogerheide (Nederland). We waren verplicht verschillende Nederlandse gemeenten te nemen, omdat hun inwonersaantal te klein is. Alhoewel Nispen geen afzonderlijke gemeente is (behoort tot de gemeente Roosendaal-Nispen) werd ze er toch bijgenomen door haar bijzonder gunstige ligging t.o.v. Essen. Onderzoek 1 bestond uit 54,7% jongens en 45,3% meisjes voor de Belgische respondenten en uit 59,3% jongens en 40,7% meisjes voor de Nederlandse groep. 64,0% van de Belgische proefpersonen studeerde nog, van de Nederlandse jongeren stdeerde er slechts 44,7%. De oorzaak hiervan is waarschijnlijk gelegen in het feit dat de Nederlandse ondervraagden gemiddeld enkele jaren ouder zijn dan de Belgische. Meer jongeren hebben dan hun studies reeds beëindigd. In onderzoek 2 was de sexratio 17 - 13 voor beide groepen.
| |
Resultaten van het onderzoek
De externe integratie: interactief aspect.
Zoals reeds vermeld, werd getracht de integratie vanuit haar vier facetten te benaderen. Het eerste element ervan is het extern aspect: de interactie. Er werd nagegaan in welke omstandigheden de Belgische en Nederlandse jongeren contacten hebben over de grens en welke de intensiteit ervan is. Zoals in een grensstreek normaal te verwachten is, brengen vrijwel alle jonge mensen, weliswaar met variërende frequenties, een bezoek aan het buurland. Practisch geen enkele respondent bezocht nooit de omgevende Nederlandse of Belgische gemeenten. Wanneer in de schriftelijke enquête de keuze werd gelaten tussen dikwijls, soms en nooit, en in de mondelinge tussen dagelijks, wekelijks, veertiendaags, maandelijks, enige malen per jaar, en nooit, is de grootste concentratie te vinden in die groep die af en toe, soms, enkele keren per jaar over de grens rijdt. Veelvuldig kunnen de contacten bezwaarlijk worden genoemd.
Roosendaal, dat in het bestudeerde gebied een centrumpositie inneemt, oefent een bijzondere aantrekkingskracht uit op de Belgische jongeren. Vermits in de Belgische grensstreek geen enkele gemeente gelegen is, die de omvang van Roosendaal benadert, heeft een concentratie van antwoorden bij een gemeente zich voor de Nederlandse respondenten niet voorgedaan. De ondervraagden begeven zich meestal naar de dichtst bijgelegen gemeente.
Wanneer de aard van de contacten wordt onderzocht, blijkt het in de overgrote meerderheid van de gevallen om eerder ‘zakelijke’ relaties te gaan (winkelcentra). Voor de Belgische jongeren komt het financieel aspect van deze relaties blijkbaar niet op de eerste plaats. Een ruimer warenaanbod, aangenamer winkelen in de grootwarenhuizen en ‘eens weg zijn voor het plezier’ zijn belangrijker. Bij de Nederlandse jongeren is het financiële van een grotere betekenis. De grensgemeenten beschikken over een niet te onderschatten natuurschoon, een uitgebreide inventaris aan historische gebouwen, en een hele reeks andere toeristische aantrekkelijkheden. De mogelijkheid is hierdoor ruimschoots aanwezig dat de via het toerisme een weg geschapen wordt naar contacten met de inwoners van de grensgemeenten uit het andere land. De resultaten van de Nederlandse jongeren zijn in dit verband positiever dan deze van de Belgen. Voor iemand met toeristische belangstelling betekent de grens geenszins een barrière, integendeel zelfs.
Contacten tussen de Nederlandse en de Belgische jongeren langs sportactiviteiten, via het ontspanningsleven of door middel van schouwburgbezoek komen slechts sporadisch voor.
| |
De interne integratie: informatief en cognitief aspect.
Als tweede facet van de integratie moet de inwendige of interne integratie behandeld worden. Deze interne integratie bestaat op haar beurt uit drie aspecten: informatief, wils- en emotioneel aspect.
Onder informatief en cognitief aspect wordt het volgende verstaan: bestaat er vanwege de Belgische en Nederlandse meisjes en jongens belangstelling voor hetgeen er over de grens gebeurd? Houden ze zich op de hoogte? Kennen zij en zijn zij voldoende geinformeerd over het leven in de Nederlandse of Belgische grensgemeenten. Algemeen gaat het dus hier om de vraag of Belgen en Nederlanders voldoende over elkaar weten.
| |
Informatie over Benego
Het orgaan BENEGO (Belgisch-Nederlands Grensoverleg) zou normalerwijze een belangrijke taak kunnen en moeten vervullen met betrekking tot de integratie. Het was dus in het kader van het informatief aspect interessant nader te onderzoeken hoeveel jongeren het bestaan van dit orgaan kennen en hoever zij eventueel op de hoogte zijn van de werking ervan en van de resultaten (anno begin 1970).
In het onderzoek 1 werd de vraag gesteld: ‘Hebt U
| |
| |
reeds horen spreken van BENEGO?’ Ja of Neen. De onderstaande tabel geeft enkele resultaten weer.
|
Belgen |
% |
Nederlanders |
% |
Zijn op de hoogte van het bestaan van BENEGO |
48 |
32,0 |
62 |
41,3 |
Zijn niet op de hoogte van het bestaan van BENEGO |
102 |
68,0 |
88 |
58,7 |
Totaal |
150 |
100,0 |
150 |
100,0 |
Deze vraag had slechts betrekking op het kennen van de naam BENEGO. In geval van een positief antwoord werd gevraagd nader te omschrijven wat het doel van BENEGO is, zo mogelijk enkele resultaten weer te geven die men kent of de werking van het organisme. Wij hebben gepoogd de bekomen antwoorden te rangschikken in twee groepen: deze die naar onze mening degelijk waren geïnformeerd en dezen die het niet waren. De criteria, die gehanteerd werden voor dit onderscheid zijn de volgende:
- De respondenten die enkel de naam BENEGO kenden (of beweerden er al van gehoord te hebben) of dezen die enkel wisten wat het letterwoord betekende, werden geklasseerd onder ‘minder goed geïnformeerd’. |
- De ondervraagden die hiernaast duidelijk het doel omschreven, sommigen de werking of resultaten, werden bij de goed geïnformeerden geplaatst. |
Aan de hand van deze maatstaf werden 18 Belgische en 30 Nederlandse jongeren bij ‘goed geïnformeerd’ gerangschikt en 30 Belgen en 32 Nederlanders bij ‘minder goed’.
| |
Algemene kennis omtrent het buurland
Er werd getracht in het mondeling interview door een tiental algemene vragen de kennis over de Nederlandse (Belgische) grensgemeenten te testen. Die vragen hadden betrekking op actualiteit, kennis aangaande gemeentelijke organisatie, ook geografische kennis, en bekende personaliteiten. Deze zeer eenvoudige vragen, die wisselden naargelang het moment waarop het interview plaats had (aanpassing aan de actualiteit) kon iedereen die zich interesseert voor het Nederland (België) over de grens, beantwoorden. Hieruit bleek dat de Nederlandse jongeren de Belgische gemeenten beter kennen dan de Belgische jongeren de Nederlandse gemeenten. Uit het onderzoek kwam eveneens naar voor dat het lokale krantennieuws van bijzondere betekenis is voor het informatief aspect van de integratie.
| |
De interne integratie: emotioneel aspect.
Het was bij de studie de bedoeling de opinies over en de houding ten overstaan van de buren over de grens te onderzoeken, samen met het oordeel over hun volkskarakter en levenswijze. Onder deze rubriek werden de volgende kwesties behandeld.
- Sympatie- en antipatiegevoelens t.o.v. de in België wonende Nederlanders. |
- Oordeel over karaktertrekken, gewoonten, gedragingen en omgangsvormen. Welke vond men interessant, verkeerd of belachelijk? |
- Het nationaal gevoel van de ondervraagden. |
Uit de bekomen antwoorden bleek dat de Nederlanders te Essen bij de jongeren niet bepaald antipatie opwekken, noch sympatie. Meer dan de helft (52,0% in onderzoek 1) staat ‘onverschillig’ tegenover hen. 8% neemt een zeer gunstige houding aan en meer dan een vierde (27,3%) staat ‘gunstig’ zonder meer. De kategorie ‘sterk afwijzend’ is ongeveer even sterk bezet als deze met een zeer gunstige reactie. Algemeen dus een onverschillige houding, die iets verder naar de gunstige kant doorslaat, dan naar de afwijzende.
Bij het onderzoek naar de karaktertrekken, gewoonten enz. van de grensbewoners werd met opzet de vraag niet gesplitst in volkskarakter, gewoonten, tradities en gedragingen, omdat het overgrote deel van de steekproef dit onderscheid toch zeer moeilijk of helemaal niet kan maken. De Belgische jongeren vonden de volgende kenmerken van de Nederlanders het interessantst (onderzoek 1): losheid, zich durven uiten, meer open, spontaan (26,0%); spaarzaamheid (15,3%); sportiviteit (13,9%); modern, progressief (13,3%). Als verkeerde kenmerken van de Nederlanders gaven de Belgische jongeren op: zelfingenomenheid, pronkzucht, pocherij, bluf, hogedunk (36,7%); krenterig, spaarzaam (31,4%); flauw, overdreven beleefd, saaiheid (16,6%). Een verdere opsomming zou ons te ver leiden.
Omgekeerd vonden de Nederlanders de volgende ‘karaktertrekken’ van de Belgen interessant: gemoedelijkheid, joviale omgang, gastvrijheid (24,5%); improvisatievermogen, pragmatisch, aanpassingsvermogen (21,0%); vrolijkheid, goed humeur, levenslustig (19,1%). Als verkeerde ‘karaktertrekken’ vonden zij bijvoorbeeld: nonchalant, losse levensgewoonten (28,0%); geslotenheid, afgezonderd zijn, terug- | |
| |
houdend (22,2%); ouderwets, behoudsgezind, conservatief (17,6%).
Slechts 4,7% van de Essense jongeren zou in het geval dat het zich moest voordoen, ‘zeer graag’ over de grens wonen en nog eens 4,7% ‘graag’. Daartegenover zou 11,4% van de Nederlandse jongeren ‘zeer graag’ en 15,3% ‘graag’ in België komen wonen. Geen van beide groepen wenst echter ‘zeer graag’ of ‘graag’ van nationaliteit te veranderen.
| |
De interne integratie: wilsaspect.
De samenwerking tussen Belgen en Nederlanders aan de grens staat, wat de meeste terreinen betreft, nu nog in de kinderschoenen. Het was in dit verband interessant, ook met het oog op concrete verwezenlijkingen, de opinies en de houding t.o.v. de samenwerking te kennen. Dit is de bedoeling van het derde element van de interne integratie: het wilsaspect.
Achtereenvolgens werden de opinies van de jongeren nagegaan betreffende de openstelling van grensovergangen, de samenwerking van de ambulancediensten, de samenwerking op onderwijsgebied, de samenwerking op ontspanningsgebied, de samenwerking op toeristisch gebied, de oprichting van een organisatie voor de integratie van de Belgische en de Nederlandse jongeren in de grensstreek, BENEGO. Hieruit kon worden opgemaakt dat, zolang het om zakelijke contacten gaat of om contacten waarbij persoonlijk voordeel bestaat of kan bestaan, een positieve tendens doorslaggevend is. Deze positieve reactie bleef zich handhaven t.o.v. dansavonden, maar was vrij miniem bij sportcontacten, om negatief te worden bij meer culturele contacten. Dat de geringe interesse van de jongeren voor deze activiteiten zelf daar waarschijnlijk de grote oorzaak van is, kon eveneens worden vastgesteld. In globo liet het wilsaspect een positieve indruk achter, vooral bij de Belgische jongeren. Wij hebben in de meeste gevallen kunnen vaststellen, dat er een onderscheid bestaat tussen Belgen en Nederlanders. De meisjes staan ook minder gunstig t.o.v. een nauwere samenwerking tussen Belgen en Nederlanders dan de jongens (behalve op het culturele vlak voor de Belgische en op ontspanningsvlak voor de Nederlandse meisjes). Een zelfde vaststelling werd gedaan voor de arbeidende jongeren t.o.v. de studerende jongeren.
| |
Besluit
Het is slechts door het interactief aspect, het informatief aspect, het emotioneel aspect en het wilsaspect samen te bundelen dat een inzicht wordt verkregen in de totale stand van de integratie.
Op het tijdstip waarop het onderzoek werd verricht, is de toenadering tussen Belgen en Nederlanders aan de grens niet ver gevorderd. Wanneer er wel relaties bestaan, gaat het meestal om ‘zakelijke’ relaties, maar is de frequentie ervan laag. De jongeren bezitten eerder een geringe informatie over het buurland, vooral de Belgische jongeren. De publieke opinie in de Belgische grensgemeenten staat eerder gunstig of onverschillig dan wel negatief tegenover de aanwezigheid van Nederlanders. Weinigen wensen echter van nationaliteit te veranderen. Bijna alle jongeren zijn voorstanders van een nauwere samenwerking tussen de grensgemeenten op gebieden waar die samenwerking ook absoluut noodzakelijk is, alsook op het ontspanningsvlak.
De inspanningen tot integratie aan de grens gaan op dit ogenblik bijna uitsluitend uit van enkele particuliere personen, behalve natuurlijk op het administratieve vlak. Niet alleen is de continuiteit aldus problematisch, maar alzo wordt eveneens het grote deel van de bevolking niet bereikt. De initiatieven zijn dus onvoldoende gekend.
Wij menen dat voor de lokale situatie aan de grens de georganiseerde jongeren zouden moeten betrokken worden bij de samenwerking. Dezen bereikt men vrij gemakkelijk en de studie heeft uitgewezen dat er voldoende mogelijkheden bestaan. Wat betreft de kansen van verdere integratie aan de grens, moet het woord ‘optimisme’ worden gebruikt. De antwoorden van de jongeren hebben geleerd, dat het licht voor de toekomst, zeker nog op groen staat.
F. VAN LOON
|
|