De groei van de cultuurautonomie in België
Historisch overzicht
1. - De Grondwetgevers van 1831 waren zo overtuigd van de bestendige degelijkheid van de ontworpen teksten, dat zij zware remmen tegen eventuele wijzigingen hadden ingebouwd.
Een wachttijd moest aan elke Grondwetswijziging voorafgaan. Aanvaarding van een verklaring tot herziening bracht automatisch ontbinding van het Parlement en algemene verkiezingen mede. Het nieuw gekozen Parlement moest in de aanwezigheid van ⅔ van zijn leden voorzien en een positieve meerderheid van dezelfde maat leveren, en dit zowel in de Kamer van Volksvertegenwoordigers als in de Senaat. Deze voorzorgen hebben inderdaad het verwachte gevolg gehad. Terwijl de Grondwetgevers (gemiddelde leeftijd: 37 jaar) maar 7 maanden nodig hadden om eeuwentrotserende teksten op te stellen, heeft men 140 jaar moeten wachten op een grondige vernieuwing van het Belgische Handvest.
Zelfs de algemene lijnen van het kiesrecht waren in de grondwettelijke teksten opgenomen, zodat ook deze weg was afgegrendeld. De verruiming van de categorieën van kiesgerechtigden werd in 1893 ingevoerd en het algemeen en enkelvoudig stemrecht kwam eerst in 1921 tot stand (na een revolutionaire periode toegestaan, als een bekrachtiging na parlementsverkiezingen die reeds op de nieuwe basis waren gehouden).
Anderzijds moet men toegeven dat vele teksten van ons Handvest in algemene bewoordingen zijn gesteld, en dat het Parlement via de interpretatie ervan tot een rijke schakering van oplossingen is gekomen (toetsing van de wet aan de Grondwet berust uitsluitend bij het Parlement).
2. - De verre voorbereidingen van de huidige Grondwetsherziening vingen aan met de oprichting van een Studiecentrum voor de hervorming van de Staat in 1936.
Op 21 mei 1946 diende Pierre Harmel, huidig minister van buitenlandse zaken, een voorstel van wet in tot oprichting van een ‘centrum van onderzoek voor de nationale oplossing van de maatschappelijke en rechtskundige vraagstukken in de Vlaamse en Waalse gewesten’. Het Centrum, later kortweg ‘Centrum Harmel’ genoemd, kreeg gestalte door toedoen van de wet van 3 mei 1948. Het op 24 april 1958 verschenen eindrapport vormde het uitgangspunt voor de inmiddels tot stand gekomen of nog op handen zijnde hervormingen. Het Centrum omvatte 4 afdelingen.
a) De demografische afdeling stelde vast dat er een faseverschil van 30 jaar bestaat in het nadeel van het Waalse landsgedeelte, waardoor de parlementaire vertegenwoordiging wordt scheefgetrokken. Bevonden werd ook dat Wallonië behoefte had aan een nataliteitspolitiek, Vlaanderen aan meer werkgelegenheid; dat de hoofdstad Brussel te veel krachten en middelen tot zich trok. Decentralisatie van de openbare en de particuliere sector werd aanbevolen.
b) De economische afdeling beschreef de structurele werkloosheid in bepaalde Vlaamse en Waalse gewesten en suggereerde een decentralisatie op economisch gebied en een actief regionaal beleid van openbare werken en huisvesting, tot verbetering van de achtergebleven levensstandaard in Vlaanderen.
c) De politieke afdeling durfde de grondwetsherziening slechts terloops te vermelden, maar ontdekte als onmiddellijke mogelijkheden ter verbetering: de decentralisatie, de hervorming van het toezicht op de lagere besturen, de deconcentratie, de financiële autonomie van provincies en gemeenten, de vorming van stedelijke agglomeraties en de samenwerking van naburige gemeenten. Grote nadruk werd gelegd op de vastlegging van de taalgrens.
d) De culturele afdeling stelde de cultuurhomogeniteit in Vlaanderen en Wallonië voorop en bijzondere maatregelen te Brussel. Twee Cultuurraden moesten worden opgericht met eigen dotaties en verordenende bevoegdheid.
Vele besluiten van het Centrum Harmel hebben grote weerklank gevonden en werden in de daaropvolgende periode met name onder impuls van de regering Lefèvre-Spaak (1961-1965) in wetgeving omgezet. De taalgrens werd definitief vastgelegd, de taalregeling in de centrale besturen en te Brussel ingevoerd (wetten van 2 augustus en 30 juli 1963). Aldus kwamen vier taalgebieden tot stand: het Vlaamse land, Wallonië, het tweetalig gebied Brussel, en het Duitse taalgebied, met enige aanpassingen - ‘faciliteiten’ genoemd - in de taalgrens- en randgemeenten.
3. - De evolutie voltrok zich verder. Op 6 april 1962 kondigde Eerste minister Lefèvre een grondwetsherziening aan.
a) Politieke werkgroep.
Een werkgroep legde een syntheseverslag ter tafel op 24 oktober 1963. De twee volksgemeenschappen moesten wederzijdse waarborgen verkrijgen en een modernisering van de instellingen werd geschetst. De federale staatsstructuur werd afgewezen, een paritaire Senaat eveneens. In beide Kamers zouden taalgroepen gevormd en bijzondere meerderheden vereist worden voor bepaalde voorbehouden en essentiële materies. Tegelijk zou een grondige decentralisatie (vooral op cultureel gebied) worden uitgevoerd.
b) De Ronde-Tafelconferentie.
Een bijzondere Commissie tot hervorming van de