Neerlandia. Jaargang 76
(1972)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De culturele commissie van BrusselOnder de vele merkwaardige instellingen die dank zij de nieuwe Belgische grondwet het licht zagen, is de minst eigenaardige zeker niet de Brusselse culturele commissie, of, om haar bij haar wettelijke naam te noemen: de Nederlandse Commissie voor de Cultuur van de Brusselse agglomeratie. Zoals zovele andere nieuwe instellingen van het half-federale of geregionaliseerde België, dankt zij haar ontstaan zowel aan practisch-administratieve als aan ‘communautaire’ overwegingen. Tot de eerste behoort de jarenlange erkende noodzaak de gemeentelijke versnippering van de grote agglomeraties te ondervangen door de oprichting van agglomeratie-organen die geleidelijk de bevoegdheden van de aparte gemeenten van die agglomeraties zouden overnemen. Tijdens de besprekingen in de zogenaamde groep der XXVIII (voorbereidende parlementaire grondwetwerkgroep) bleek er aanvankelijk een tendens aanwezig om onderwijs en cultuur op te nemen in de reeks bevoegdheden die de gemeenten van meetaf aan de nieuwe agglomeratieorganen zouden overdragen; later heeft men die idee laten varen. Alleen voor wat betreft de Brusselse agglomeratie werd zij behouden. Daar echter gevreesd werd dat deze agglomeratie wel eens in handen zou kunnen komen van een meerderheid die de Vlaamse minderheid van Brussel niet goedgezind was (vrees die later bewaarheid werd), werd besloten dat cultuur en onderwijs niet zouden worden overgedragen aan het agglomeratiebestuur, maar in handen zouden worden gegeven van een tweeledig (Nederlandstalig en Franstalig) cultureel college (later commissie genoemd) met dien verstande dat de leden van het Vlaams college door de Nederlandstalige verkozenen van de agglomeratieraad zouden worden aangeduid en de Waalse door de Franstaligen. Zo zouden de Nederlandstaligen, vrij van elke frankofone voogdij, hun eigen cultureel beleid op agglomeratievlak kunnen voeren. | ||||||||||||||||||||||||||||
Het wettelijk statuut van de commissieUiteindelijk heeft de grondwetgever geopteerd voor drie afzonderlijke culturele commissies: een Nederlandse, een Franse en een ‘verenigde’, gevormd uit de twee ééntalige commissies samen. Hun samenstelling, bevoegdheid enz. werden geregeld door het nieuwe grondwetartikel 108ter, §4, 5 en 6 en verder uitgewerkt in de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten, art. 72 tot 83. Artikel 72§2 van deze wet bepaalt dat de Culturele Commissies wat hun bevoegdheid betreft, de agglomeratie vertegenwoordigen met uitsluiting van alle andere organen van de agglomeratie. Hun opdracht wordt als volgt omschreven: zij hebben dezelfde bevoegdheid als de andere inrichtende machten inzake voorschoolse, naschoolse en culturele aangelegenheden, met inbegrip van de vrijetijdsbesteding en de sport, alsmede inzake het onderwijs. Elke commissie heeft inzonderheid tot taak:
De ‘verenigde’ commissies oefenen de bevoegdheden uit van de culturele commissies wanneer het gaat om zaken van gemeenschappelijk belang. Zij hebben tot taak de nationale en internationale roeping van Brussel te bevorderen. De commissies kunnen verordeningen en besluiten uitvaardigen die echter niet strijdig mogen zijn met de wetten, de decreten en de algemene en provinciale reglementen. Op overtreding van hun verordeningen en besluiten kunnen de commissies politiestraffen stellen. Financieel is echter de zelfstandigheid van de commissies heel wat geringer. Hun voornaamste inkomstenbron is immers de dotatie die elke cultuurraad voor de ontwikkeling van zijn cultuurgemeenschap te Brussel voorbehouden heeft. De wijze waarop deze dotatie ingeschreven wordt op de begroting zal ongetwijfeld bepalend zijn voor de mate waarin de cultuurcommissies een eigen cultuurbeleid zullen kunnen voeren. Het is mogelijk dat de Nederlandse cultuurraad de dotatie voor de Brusselse cultuurcommissie op verschillende posten, elk voor een specifiek doel zou inschrijven: in dat geval zou de cultuurcommissie alleen maar als een postbus fungeren, wat alleszins niet zou stroken met de geest van de grondwetgever. Normaal was dat de Nederlandse cultuurraad een globale som zou inschrijven voor Brussel, zodat de cultuurcommissie, binnen de grenzen van dat bedrag een autonoom beleid zou kunnen voeren. Maar de zaak is nog niet geregeld. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een ander delicaat punt dat reeds bij de voorbereidende besprekingen van de grondwet stof deed opwaaien is de Vlaamse vrees dat de Brusselse gemeenten nog alleen de Franse cultuur- en onderwijszaken zouden financieren, terwijl voor de Nederlandse cultuuraangelegenheden, de Nederlandse cultuurraad zou moeten opdraaien. Om dit te ondervangen mogen de commissies belastingen heffen op de Brusselse gemeenten met dien verstande dat deze inkomstenbron slechts langs het kanaal van de verenigde commissie - zoals gezegd, paritair samengesteld uit Nederlandse en Franse commissarissen - kan worden aangesproken. Voor het overige dienen deze belastingen vooral om de eigen werking van de verenigde commissie te spijzen. Per saldo kunnen de cultuurcommissies dus beschouwd worden als een autonome vleugel van het agglomeratiecollege terwijl zij op financieel gebied door sommige autoriteiten als een parastatale B worden aanzien. Inzake aanduiding van de leden volgen zij echter de regels van de commissies van openbare onderstand. Dit betekent dat de leden slechts voor één derde politieke mandatarissen (agglomeratieraadsleden) mogen zijn. Dit niet-politieke aspect werd trouwens geaccentueerd door de grondwet waar deze bepaalt dat de commissieleden aangeduid worden ‘omwille van hun bijzondere bevoegdheid’. Nochtans besloot de wetgever wijselijk dat de Commissie in haar samenstelling de grote tendenzen van het Vlaamse Brusselse kiezerskorps zou weerspiegelen: dit is de reden waarom een getrapte verkiezing volgens het stelsel van de commissie van openbare onderstand werd verkozen. Van links naar rechts: A. Monteyne, A. Rymenans, mevr. Vermoeren - Bettens, M. Knaepen, H. Weckx. E. Spiegeleer, S. Szondi, J. Verlooy, J. Beghin, R. Steyaert.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Politieke moeilijkhedenSpijtig genoeg kwam een list van de franstaligen dit opzet doorkruisen. Om dit te begrijpen is het nuttig even terug te grijpen naar de agglomeratieraadsverkiezingen van november 1971. De franstalige kartellijst ‘Rassemblement Bruxellois’ (P.L.P. en Front des Francophones) slaagde er toen in de absolute meerderheid te behalen in het agglomeratiecollege door een aantal Vlaamse ‘collaborateurs’ (zoals de Vlaamse pers ze noemde) op hun lijst te brengen en hun kiezers het wachtwoord mee te geven geen naamstem uit te brengen. Dank zij de Waalse stemmen werden aldus elf Vlaamse ‘béni-oui-oui's’ verkozen, wat hen tevens drie van de zes aan de Vlamingen voorbehouden schepenzetels opleverde. De zetelverdeling in de Vlaamse groep beantwoordde hierdoor niet meer aan de werkelijke verhoudingen binnen het Vlaams-Brussels kiezerskorps, zoals blijkt uit deze tabel:
Wat de uitslagen voor de CVP, de Vlaamse PVV en de BSP-strekking Simonet betreft, moet worden aangenomen dat een aantal Vlaamse Brusselaars een kopstem uitbrachten of stemden voor een populaire figuur (burgemeester) maar dit belet niet dat de uitslag als ondemocratisch moet worden bestempeld, vooral dan wat betreft de vertegenwoordiging van het franstalige kartel. Vermits de verkiezing van de leden der Nederlandse culturele commissie door de Nederlandse agglomeratieverkozenen gebeurt, kan men stellen dat de commissie evenmin representatief is voor het Vlaamse kiezerskorps van Brussel. Indien zij zou zijn samengesteld in verhouding tot de uitgebrachte stemmen dan zou de elfkoppige commissie hebben bestaan uit vijf of zes Volksunie, drie CVP-ers en twee Vlaamse BSP-ers. Nu werden vier vertegenwoordigers van het Franstalige kartel verkozen, vier CVP-ers, twee VU-ers en één BSP-er-strekking Simonet. De Rode en Blauwe Leeuwen vielen door de mand, wat enige begrijpelijke verbittering verwekte. Deze onverwachte uitslag schiep al direct twee moeilijkheden. Zo had de commissie, in de geest van de wet, ongetwijfeld collegiaal moeten samenwerken. Dit zou echter betekend hebben dat de vertegenwoordigers van de Brusselse francofonen - waarvan de gevoelens ten opzichte van de Vlaamse minderheid voldoende bekend zijn (zelfs de als gematigd Franstalige beschouwde socialistische minister Simonet noemt de verfransing onomkeerbaar) - mede het Vlaamse culturele beleid in de hoofdstad zouden bepalen. Om dit gevaar te bezweren sloten de CVP- en VU-fracties een bestuursakkoord zodat het beleid van de commissie duidelijk in handen bleef van een meerderheid van bona-fide Vlamingen. (De heer Rymenans, verkozene van de BSP-strekking Simonet wenste niet aan te sluiten bij de meerderheid die dus bestaat uit de vier CVP en de twee VU.). Als gevolg van deze regeling is deze meerderheid zich gaan gedragen als een soort schepencollege of een bestendige deputatie, waarbij de minderheid de rol van oppositie speelt. Een tweede moeilijkheid was dat zoals gezegd, op het eerste gezicht enkele filosofische strekkingen van het Vlaamse kiezerskorps niet meer aan bod komen in de commissie. Nu is het cultuurpact uitdrukkelijk van toepassing op.de culturele commissies. Tijdens een debat ingericht door de Stichting Lod. De Raet, kort na de installatie van de commissie, eisten de vertegenwoordigers van de Vlaamse BSP en de PVV een georganiseerde inspraak bij de besluitvorming van de Commissie, waarbij zij zich beriepen op dit cultuurpact. (Op te merken valt dat alhoewel de Volksunie het cultuurpact niet heeft ondertekend, haar vertegenwoordigers in de cultuurcommissie de verbintenis aangegaan hebben de geest van dit pact te eerbiedigen.). Nu is de zaak natuurlijk ingewikkelder Want het cultuurpakt zegt dat alle vertegenwoordigde fracties moeten worden gekend inzake de benoemingen, toelagen enz. Welnu, de socialistische en de liberale ideologische richting zijn in de Commissie vertegenwoordigd, niet door de Vlaamse BSP of de PVV, maar door de BSP-strekking Simonet en door de PLP verbonden met de Francofonen. Het is duidelijk dat een letterlijke interpretatie van het cultuurpact gevolgen zou hebben die geen enkele Vlaming, hij weze socialist of liberaal, kan wensen. Het is anderzijds niet zonder belang erop te wijzen dat een der belangrijkste broodheren van de Commissie, de socialistische minister van Nationale Opvoeding is. Hoe dan ook, voor de werking van de Commissie is het van vitaal belang dat een oplossing gevonden wordt, waarbij misschien niet de letter maar dan toch de geest van het cultuurpact geërbiedigd wordt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste stappenIn hoeverre de Commissie erin zal slagen haar taak te vervullen, laat staan haar hoofddoel, de bescherming van de Vlaamse gemeenschap, te bereiken, is nog een groot vraagteken. Vooralsnog is onduidelijk hoe groot haar financiële middelen zullen zijn, of hoéver haar autonomie zal reiken. Zal zij inderdaad bepaalde onderwijs- of cultuurinrichtingen van de gemeenten of de staat kunnen overnemen, of er zelf kunnen oprichten, of daarentegen, alleen maar adviserend moeten werken? Hoe zal zij staan ten opzichte van de Franse culturele commissie en hoe zal zij in de verenigde commissie kunnen werken? Het feit dat haar grondwettelijk bepaalde bevoegdheden toevertrouwd werden, betekent immers nog niet dat zij die ook effectief zal kunnen uitoefenen. Voor enkele weken verklaarde de vice-goeverneur van Brabant, de heer Cappuyns, nog in een interview met het Brusselse blad ‘Le Soir’ dat alhoewel hij wettelijk opdracht had de Europese roeping van Brussel te bevorderen, de ruimtelijke ordening te Brussel te coördineren enz. hij in de praktijk nooit in staat is gesteld deze opdrachten te vervullen. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de culturele commissie een zoveelste machteloze instelling wordt doordat haar niet de materiële mogelijkheden gegeven worden om haar opdracht te vervullen. Dit ware des te spijtiger daar zij o.a. opgericht werd als tegenprestatie voor het herstel van de vrijheid van de familievader te Brussel die er in de praktijk op neerkomt dat de sociaal-economische dwang die te Brussel op de kleine Vlaamse man uitgeoefend wordt om zijn kinderen naar een franse school te sturen, opnieuw ongehinderd kan spelen. De Nederlandse culturele commissie kan weliswaar deze sociaal-economische dwang niet wegnemen, maar in de veronderstelling dat zij bij machte is haar opdracht te vervullen kan zij toch bepaalde conservatoire maatregelen treffen in afwachting dat door de invoering van de subnationaliteit, de Vlaamse Brusselaar definitief beschermd wordt. Op deze en zovele andere vragen kan vooralsnog geen antwoord worden gegeven. De nieuwe instelling heeft nog maar haar eerste schuchtere stappen gezet en vermits elke stap een precedent betekent gaat zij uiteraard zeer voorzichtig tewerk. Wellicht is het nuttig even het eerste organisatieschema van de Commissie voor te stellen zoals het in september 1972 goedgekeurd werd. Binnen de Commissie werden twee grote secties opgericht, namelijk onderwijs en cultuur. Elke sectie wordt nog eens onderverdeeld in drie afdelingen (werkgroepen) elk voorgezeten door een lid van de meerderheid. In de sectie onderwijs (voorzitter: de heer Hugo Weckx) zijn dit:
In de sectie ‘cultuur’ (voorz.: André Monteyne) zijn dit:
De algemene voorzitter is dhr. Hugo Weckx, schepen te St.-Agatha-Berchem; ondervoorzitters zijn de heren Szondi, wel bekend om zijn Vlaamse actie te Etterbeek inzonderheid voor de peutertuinen, en Jos Verlooy, bekend in teaterkringen. Jan Beghin is gemeenteraadslid (het jongste van België) te Ganshoren, mej. Steyaert vertegenwoordigt de K.A.V. (Katholieke Arbeidersvrouwen). Buiten uw dienaar zijn de overige commissarissen de voormelde heer A. Rymenans, lid van de Socialistische Culturele Actie; de heer Maurits Knaepen, directeur-generaal op het Ministerie van Nationale Opvoeding, ere-kabinetschef van verschillende ministers van Onderwijs en gewezen secretaris van De Gemengde Technische Commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord en dhr. E. Spiegeleer, ambtenaar op de gemeente Etterbeek en bekend in kringen van het Vlaamse liefhebberstoneel. De heren Spiegeleer en Knaepen vertegenwoordigen de liberale fractie in het PLP-FDF-kartel. Het FDF wordt vertegenwoordigd door twee dames: mevr. Vermoeren-Bettens en mevr. De Roeck-Gijbels. Deze laatste mochten wij tot dusver (medio-oktober) nog niet begroeten op de commissievergaderingen.
ANDRÉ MONTEYNE
De heer A. Monteyne is voorzitter van de Nederlandse Jeugdraad voor Brussel en lid van de culturele commissie van Brussel. |