| |
| |
| |
Horen en zien in Zuid-Afrika
Tijdens mijn verblijf in Zuid-Afrika heb ik op 3 maart jl. voor de afdeling Kaapstad, op verzoek van haar voorzitter, een voordracht gehouden over ‘Accentverschuivingen in het Algemeen Nederlands Verbond’. Voor een afdeling van het verbond is zulk een voordracht in theorie overbodig. De afdeling Kaapstad evenwel ligt zó ver weg, de leden leven in een zó ander geestelijk klimaat en de feitelijke betrekkingen met het ANV in Europa zijn zó beperkt, dat ik een opzettelijke bespreking van de ontwikkeling van het verbond in Nederland en Vlaanderen, van de vraagstukken die het op zijn weg ontmoet, van de gevolgde werkwijze en van de organisatorische maatregelen die in verband daarmede zijn getroffen, nuttig heb geacht. Daarbij heb ik vooropgesteld dat, zowel feitelijk als volgens de nieuwe statuten, de Nederlandse cultuur en de Nederlandse cultuurgemeenschap en met name de integratie van de Europese delen ervan - Nederland en Vlaanderen - centraal staan. En verder dat het verbond, in overeenstemming met de in Zuid-Afrika gangbare zienswijze, op het standpunt staat dat een zelfstandige Zuidafrikaanse cultuur tot ontwikkeling is gekomen, die - zonder daarvan deel uit te maken - met de Nederlandse cultuur verwant is. Het verbond hecht er grote waarde aan de verbindingen met de Zuidafrikaanse cultuur te onderhouden en te versterken. De ingetreden ontwikkeling brengt overigens mee dat het in het ANV gebezigde z.g. drie-barken zinnebeeld de feitelijke toestand niet meer weergeeft. Het is als het ware zo dat twee van de drie barken langzaam aan door één vaartuig worden vervangen en dat de derde bark een eigen koers heeft uitgezet en volgt.
Kerkplein in Pretoria met monument Paul Krüger.
Bij de keuze van het onderwerp van de voordracht heeft ook een rol gespeeld wat men zou kunnen noemen de gedachte van wederkerigheid. Mijn bezoek had de ruime strekking een indruk te verkrijgen van de aldaar zich voordoende vraagstukken en van de wijze waarop zij worden aangepakt Algemeen bestaat in Zuid-Afrika de verwachting dat zulk een kennisneming tot een verdieping van inzicht zal leiden en het vormen van een genuanceerd oordeel over de Zuidafrikaanse samenleving zal bevorderen. Ik ben van mening dat ook aan het omgekeerde behoefte bestaat: dat voor in Zuid-Afrika wonenden het zich verdiepen in de feitelijke toestand in Nederland en Vlaanderen, in de vraagstukken die daar aan de orde zijn en in het algemene geestelijke klimaat daar, van belang is. Al was het slechts om beter zicht te krijgen op de vooral uit Nederland komende felle reacties op belangrijke kanten van de Zuidafrikaanse samenleving, reacties die voor een deel samenhangen met een geheel andere historische ontwikkeling en mede zijn bepaald door de in en na de oorlog opgedane eigen ervaringen. Ook een bescheiden bijdrage als een voordracht voor de afdeling Kaapstad kan daartoe zijn nut hebben.
Aan de avond bij die afdeling zal ik goede herinneringen bewaren, evenals aan het bezoek aan de Afrikaans-Nederlandse boekerij van het ANV in Kaapstad, waar met bescheiden middelen en een grote persoonlijke inzet van de bibliothecaresse en dames-assistenten, een goed bezocht centrum van Nederlandse cultuur in stand wordt gehouden.
Dit zijn overigens de enige activiteiten die ik als algemeen voorzitter van het ANV in Zuid-Afrika heb verricht. De reis zelf en het gevolgde werkschema waren persoonlijk. Voor hetgeen hier volgt geldt hetzelfde.
De reis heeft plaats gehad in hetzelfde kader waarin, op uitnodiging van de Zuidafrikaanse regering, o.m. een aantal Nederlandse en Belgische kamerleden, journalisten, juristen e.a., Zuid-Afrika heeft bezocht. Dat kader is overigens het tegendeel van een keurslijf. Afhankelijk van ieders bijzondere belangstelling kunnen die steden, streken, instellingen e.d. worden bezocht en die gesprekken worden georganiseerd die men verkiest. Men doet natuurlijk verstandig in dat opzicht niet passief te blijven en duidelijk zijn wensen naar voren te brengen. Dat
| |
| |
heb ik dan ook gedaan en ik kan verklaren dat daaraan geen enkele direkte of indirekte beperking in de weg is gelegd, maar dat integendeel ook achteraf opkomende aanvullingen alsnog in het programma werden ingebouwd. Zo had ik - naast vele persoonlijke kontakten en bezoeken o.m. aan de Bantoewijk Soweto en aan universiteiten - gesprekken met enkele ministers, politici van de regeringspartij en van de blanke oppositiepartijen, politici, ook uit oppositiepartijen, van de Bantoes, de kleurlingen en de Indiërs, kerkelijke leiders, professoren, rechters, journalisten van regeringspers en oppositiepers, vertegenwoordigers uit handel en industrie en een aantal hoofdambtenaren. Zuid-West-Afrika stond niet op het programma; een Belgisch senator, die ik ontmoette en waarmede ik enkele van bovenvermelde gesprekken gezamenlijk voerde, had dit wel doen opnemen en bezocht dat land juist toen ook Waldheim daar was.
Het aantal feiten, indrukken en opvattingen dat men bij een dergelijk bezoek te verwerken krijgt is overstelpend. Daarvan een samenvatting te geven is niet alleen zeer moeilijk, maar voor een artikel in Neerlandia ook niet nodig. Een keuze moet worden gemaakt. Ik stel mij voor enkele facetten er uit te lichten en in hun onderlinge samenhang en historische ontwikkeling te bezien en wel die welke, naar mijn gevoel, voor die samenleving kenmerkend zijn en in het volle licht van de belangstelling staan.
Vooraf een algemene opmerking. De taal is afwisselend Afrikaans of Engels, met dien verstande dat een bezoeker in een gesprek met een blanke of een kleurling zelf praktisch steeds Nederlands kan spreken. Omgekeerd kan na korte tijd het Afrikaans goed worden begrepen, al kijkt men wel even op als b.v. enkele op een landweg stilstaande auto's, zeer tekenend, als ‘een klompie karre’ en een groepje majorettes als ‘drompoppies’ worden aangeduid. Al ligt het accent in grote steden als Johannesburg, Kaapstad en Durban op het Engels en op het platteland op het Afrikaans, toch bestaat er, mede door verplicht onderwijs in beide talen, een vèrgaande tweetaligheid waarbij aan geen van beide talen een ereplaats is ingeruimd: de volgorde bij allerlei soort openbare aanwijzingen is afwisselend. Het gesprek met een Bantoe is gewoonlijk in het Engels.
Bij een poging het geheel van ervaringen te overzien, dringt zich bij mij vooreerst de gedachte op: dit is een mikrokosmos. Binnen de grenzen van de republiek Zuid-Afrika zijn zowat alle problemen en daaruit voortvloeiende spanningen, die zich in de wereld van vandaag voordoen, samengedrongen.
Neem vooreerst de samenstelling van de bevolking.
Op een bevolking van ruim 21 miljoen bijna 4 miljoen blanken, voor de grootste helft afstammende van Nederlandse, maar b.v. ook Duitse, immigranten en voor het grootste deel Afrikaanstalig; voor de kleinste helft afkomstig van Engelssprekende immigranten. Het verloop van de geschiedenis heeft tot grote tegenstellingen geleid, die, al worden zij ongetwijfeld zwakker, nog steeds een merkbare rol spelen. De weerslag daarvan ondergaat men duidelijk bij dagelijkse lezing van Afrikaanstalige en Engelstalige kranten. De integratie van beide delen is wel ver voortgeschreden, maar nog niet afgesloten. De omstandigheid dat in deze eeuw tot 1948 de regering in hoofdzaak Engels georiënteerd was en sedert dat jaar onafgebroken uitsluitend in handen is van de Nationale partij, die voor het grootste deel steunt op het Afrikaanstalige deel, werkt in dit opzicht naar mijn men ng vertragend.
Vervolgens rond 15 miljoen Bantoes, verdeeld over een achttal volken als Zoeloes, Xosa's (Transkei), Tswana's e.a., elk met eigen tradities en een eigen taal, in het algemeen onderling niet verstaanbaar, zodat, indien nodig, in het bijzonder Engels als hulptaal wordt gebruikt. Ten dele nog levende in stamverband, ten dele in steden, ten dele bij blanken op het platteland.
Verder ongeveer 2 miljoen kleurlingen: een ongelijksoortige groep bestaande, in vele variaties, uit kruisingen van Hottentotten - oorspronkelijke bewoners van Zuid-Afrika - blanken, negers en Maleiers. Zij wonen voor een groot deel in de Kaapprovincie, behoren veelal tot één van de Christelijke kerken, terwijl een bepaalde min of meer gesloten groep Mohammedaan is.
En tenslotte meer dan een half miljoen Indiërs, voornamelijk in en rond Durban; voor het grootste deel (Hindoes) als contractarbeider en voor een klein deel (Mohammedanen) als zelfstandige handelaren in de 19e eeuw uit India gekomen. Als blijvende burgers van Zuid-Afrika zijn zij eerst in 1962 erkend.
Daarnaast verdient een tweede facet van deze samenleving aandacht. Aan de ene kant kenmerken van een hoog ontwikkelde industriestaat, met grote steden en een dichte bevolking; aan de andere kant - voor zover niet onbewoonbaar (woestijnen) - enorme dunbevolkte gebieden, waarin in hoofdzaak landbouw en veeteelt worden uitgeoefend en dit op een wijze die afwisselt van hoog ontwikkeld tot uiterst primitief.
De opkomst van de industrie dagtekent van de tweede helft van de negentiende eeuw, tijd van de ontdekking, in het Noorden, van diamantvelden en van goudvelden. De komst van de mijnindustrie heeft een toeloop van blanken en een eerste grote toeloop van Bantoes en zo in sterke mate een verstedelijking teweeggebracht. In het Noorden ligt ook de verreweg grootste stad Johannesburg (1,3 miljoen). Na de laatste oorlog is een aanzienlijke versnelling van het industrialisatieproces ingetreden. Dat proces is in Zuid-Afrika sneller verlopen dan in de Verenigde Staten, Engeland of Frankrijk.
De aanzienlijke groei van de basisindustrieen, ook ijzer, staal, steenkool, electriciteit, en van andere tot ontwikkeling gekomen industrieën (verwerking) - die in economische betekenis de mijnindustrie hebben overvleugeld - hebben tot een verdere uitbreiding van steden en een steeds grotere drang van Bantoearbeidskrachten naar de industriegebieden geleid, met alle daaraan verbonden problemen van infrastructuur en behuizing. Gevolg daarvan is ook het in meer of mindere mate losraken van die stedelijke bevolking van de streken waarvan zij afkomstig waren en de stamverbanden waarin zij leefden. Ik heb niet de juiste aantallen daarvan, naar de thans bestaande toestand, kunnen nagaan, maar het feit dat in de mijnindustrie meer dan 600.000 en in de verwerkingsindustrieën bijna 300.000 Bantoes werkzaam zijn en 't feit dat - tezamen met die Bantoes die in andere sectoren in de steden werkzaam zijn - het gaat in totaal, leden van het gezin meegerekend, om bijna 5 miljoen Bantoes, geven een indruk over de omvang van het verschijnsel.
De industriële ontwikkeling heeft, direkt en indirekt, vrijwel ononderbroken een sterke stijging van het bruto nationale product teweeggebracht; in de zestiger jaren bedroeg het reële groeipercentage (dus afgezien van prijsstijgingen) gemiddeld 6; de laatste jaren is het lager en is het beleid gericht op 5½%. Het stijgingspercentage per hoofd van de bevolking is, mede ten gevolge van
| |
| |
de snelle groei van de niet-blanke bevolking, veel geringer (1,5%). Voor een bevredigende verdere groei zijn de ontginning van de grote hoeveelheden ertsen, aanwezig in het centraal gebied, en toevloed van buitenlands kapitaal van wezenlijk belang.
Tegen die dynamische ontwikkeling steekt het leven op het platteland af. Enerzijds landbouw- en veeteeltbedrijven van blanken, veelal eenzaam gelegen ‘plaatsen’, met uitgestrekte landerijen, bewerkt met behulp van Bantoewerkkrachten. Maïs, suiker, rundvee, wol. Droogte en andere plagen; zo nodig gesubsidieerd. Wel stabiel maar, op de lange afstand gezien, toch relatief achteruit gaande. In deze eeuw konden vele blanke boeren, door het zakken van prijzen in het bijzonder rond 1925, het niet langer volhouden, verlieten de boerderijen en kwamen terecht in de steden. In andere delen van het platteland leven Bantoes in stamverband, grotendeels in streken, waar zij van oudsher wonen. Verspreid bij elkaar staande hutten, met wat landbouw, in hoofdzaak voor eigen gebruik (vooral maïs) en veeteelt, veelal nog uitgeoefend op primitieve wijze. Lage levensstandaard, grote werkeloosheid en daaruit voortvloeiende aantrekkingskracht van de steden.
Bij de volkstelling van 1970 bleken tussen 10 miljoen mensen d.i. 48% in de stedelijke gebieden te wonen en de rest, rond 11 miljoen, d.i. 52% op het platteland. Voor de blanken en de kleurlingen zijn de percentages stedelingen veel groter, nl. 87 onderscheidenlijk 74.
Samengevat: inderdaad een mikrokosmos. Vele in dezelfde staat naast elkaar levende zeer verschillende volken en cultuurpatronen, door verstedelijking ten dele opengebroken. Snelle overgangen van een statisch bestaan naar de dynamiek van een moderne maatschappij. Door de geschiedenis bepaalde sociale verhoudingen en daarmede samenhangende grote welstandsverschillen. Het zijn verschijnselen die op vele plaatsen ter wereld voorkomen maar die zich a.h.w. hier in geconcentreerde vorm aandienen. De vroegere en de hedendaagse geschiedenis, zowel van staten waarin uitsluitend blanken of uitsluitend niet-blanken samenleven als van staten met blanken en niet-blanken, leveren ruimschoots stof voor het inzicht dat zulk een toestand tot ongewoon grote spanningen kan leiden.
Voor zoveel Zuid-Afrika betreft, komt daar vandaag aan de dag nog een bijzondere omstandigheid bij. De blanke bevolkingsgroep heeft de leiding in economisch en politiek opzicht. Vijftig jaar en korter geleden was dat daar waar blanken en niet-blanken samenleefden niets bijzonders; het was zo in Nederlands-Indië, in Congo, in de Britse en de Franse gebieden en, in een ander verband, eveneens in de Verenigde Staten. Dit is na de oorlog snel en radikaal veranderd. Nederlanders, Belgen, Britten en Fransen, veelal tijdelijk in de koloniale gebieden vertoevende, zijn naar hun eigen landen teruggekeerd en de zelfstandig geworden gebieden regelen thans, met vallen en opstaan en niet zelden met grote, soms bloedige, strubbelingen, hun eigen zaken. Zulk een gang van zaken is niet in alle gevallen mogelijk; niet b.v. in de Verenigde Staten en evenmin in Zuid-Afrika. In beide landen is de loop van de geschiedenis nu eenmaal zo dat elke bevolkingsgroep er terecht aanspraak op maakt daar te wonen en te leven, waarbij de vraag wie, na het praktisch verdwijnen van de oorspronkelijk bevolking (Indianen, Hottentotten en Bosjesmannen) nu de eerste was, weinig of niets ter zake doet. Trouwens, los daarvan, is een vertrek van een van de bevolkingsgroepen gewoonweg zowel een feitelijke als een economische onmogelijkheid, zodat op de een of andere wijze een vorm voor het samenleven moet worden gevonden.
Het kan geen verwondering wekken dat de wijze waarop die samenleving, in het gegeven staatsverband van Zuid-Afrika, feitelijk en juridisch gestalte krijgt voornamelijk wordt bepaald door die bevolkingsgroep die zowel economisch, als politiek de leiding heeft, d.i. de blanke bevolkingsgroep. Afgezien van revolutionaire omwentelingen, zijn in de geschiedenis nauwelijks voorbeelden te vinden waarin dat anders is verlopen. De wezenlijke vraag is veeleer of vorm en inhoud van die samenleving redelijk en verantwoord zijn. Verantwoord vooral in die zin dat niet uitsluitend of niet onevenredig de economische en sociale belangen en de rechtspositie van de leidende groep worden gediend, maar evenzeer die van de andere bevolkingsgroepen en niet minder dat daarbij rekening wordt gehouden met de strevingen van die groepen welke, vanzelfsprekend, gericht zijn op economische en sociale vooruitgang en juridische gelijkheid. De verhoudingen moeten mitsdien voor een verdere ontwikkeling voldoende - en voldoende snelle - aanpassingsmogelijkheden en aanpassingen vertonen, bij gebreke waarvan de spanningen te groot worden om de weg van een geleidelijke ontwikkeling te volgen.
Soweto. Bantoe-‘stad’ bij Johannesburg.
| |
| |
Het is duidelijk dat hier de gevaren liggen. Volksgroepen letten nu eenmaal - zoals de ervaring leert - in de eerste plaats op hun eigen belangen, en dit zeker indien vitale belangen op het spel staan. Dit feit kan niet worden weggecijferd. Het komt er eigenlijk op aan - hoe moeilijk dat ook is - die belangen te zien op de langere afstand, bij welke zienswijze, en daarop gericht beleid, de tegenstellingen minder scherp blijken te zijn dan zij aanvankelijk lijken.
Voor Zuid-Afrika is dat alles niet anders. Er komt echter, tot op zekere hoogte van buiten af, nog een factor bij.
Voor een deel samenhangende met de ten opzichte van de Westerse wereld afgelegen ligging, voor een ander deel geworteld in de geschiedenis en de feitelijke levensomstandigheden van de blanke bevolking, heeft zich in grote delen van de blanke gemeenschap een geestelijk klimaat ontwikkeld dat zekere trekken van isolement vertoont en in ieder geval slechts op een zekere afstand de snelle ontwikkeling in denken en aanvoelen volgt die de Westerse wereld de laatste tientallen jaren kenmerkt. Daaruit komende kon ik mij op verschillend gebied - sociaal, kerkelijk, universitair, maar ook meer in het algemeen - bij herhaling niet aan de indruk onttrekken te zijn teruggeplaatst in een sfeer die in Nederland en andere Westerse landen in de dertiger jaren algemeen bestond. Het brengt mede dat in Zuid-Afrika de oplossingen die, aansluitende aan de historisch gegroeide toestand, tot stand zijn en worden gebracht vanuit die optiek worden bezien en beoordeeld. Hier ligt een bron van moeilijkheden en conflikten. Immers, ondanks de zeer ingrijpende verschillen, die - in het bijzonder aangaande economische stelsels - nog bestaan, is het nu eenmaal zo dat er zich op bepaalde punten een min of meer algemene wereldopinie vormt. Een van de zaken, die zowel door blanke volken als door niet-blanke volken uiterst kritisch wordt begeleid, en wel op een wijze die zich langs verschillende wegen krachtig doet gelden, is een samenlevingsverhouding tussen blanken en nietblanken, indien eerstgenoemden daarin een leidende rol spelen. Dit nu is in Zuid-Afrika het geval, en reeds dit feit moet tot moeilijkheden leiden. Zij spitsen zich licht toe tot een conflikt als, hetgeen eveneens het geval is, de regeling van die verhoudingen op kleurverschillen is gegrond. Bij de weerstanden voegen zich dan sterk werkende motieven van godsdienstige, zedelijke of emotionele aard. Het gaat hier om de bekende ‘apartheidspolitiek’, ook wel genoemd ‘de politiek van de gescheiden
ontwikkeling’.
Na de oorlog is in de blanke bevolking een scherpe politieke strijd ontbrand tussen de regeringspartij en de Nationale partij. Tegen de achtergrond van de, mede door naweeen van de oorlog, ontstane ondoorzichtige toestand en gegroeide tegenstellingen, had de z.g. Tomlinson Commissie in een 17-delig rapport als het ware een blauwdruk vervaardigd over de wijze waarop een veelvolkige samenleving, sterk gewikkeld in een industrieel proces, zich langs evolutionaire weg zou kunnen ontwikkelen. Nadat de Nationale partij in 1947 zich ter zake in een politiek manifest tot de bevolking had gericht, heeft die partij in 1948 met een krappe meerderheid van twee zetels de verkiezingen gewonnen, het regeringskasteel bezet, dat rapport als grondslag voor het te voeren beleid aanvaard en zich krachtig gezet aan de uitvoering ervan. Voor die uitvoering is ruimschoots gelegenheid geweest aangezien die partij, met stijgende meerderheden, tot dusverre aan de regering is gebleven, zij het dat juist tijdens mijn verblijf bij enkele tussentijdse verkiezingen verliezen zijn geleden.
Uitgaande van de opvatting dat de in de republiek van Zuid-Afrika levende volken niet tot een homogene natie zijn samengegroeid, dat een verdere ontwikkeling van de onderscheidene volksgroepen moet worden nagestreefd met behoud van eigen identiteit en dat licht optredende wrijvingen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen, is het beleid gericht op een gescheiden ontwikkeling. Die ontwikkeling zal in ieder geval in de eerstkomende periode, zich voltrekken binnen de republiek, waarvan de regering en het parlement uitsluitend door blanken worden gevormd.
Wezenlijk is verder dat de onderscheiding tussen de bevolkingsgroepen rust op rasof kleurverschillen, medebrengende dat overgang van de ene groep naar de andere in beginsel niet mogelijk is en dat, hierna aan te duiden, beperkingen aan het onderlinge verkeer tussen de onderscheidene groepen, en met name tussen blanken en niet-blanken, zijn gesteld.
Het kenmerk van gescheidenheid van die ontwikkeling is het meest opvallend. Alvorens daarop in te gaan is het van belang vast te stellen dat het gaat om een ontwikkelingsbeleid. In het bijzonder op sociaal gebied - in de eerste plaats woningvoorziening, verder onderwijs, gezondheidszorg, waaronder verbetering van voedingstoestanden - maar ook op economish gebied - bv. infrastructuur, industrievestigingen, landbouwvoorlichting - hebben zowel door het verstrekken van financiële bijdragen als op andere wijze grote inspanningen plaatsgehad en zijn belangrijke resultaten bereikt ter verbetering van de levensomstandigheden van de niet-blanke bevolkingsgroepen. Enkele daarvan komen hierna nog ter sprake.
Het karakter van gescheidenheid van de ontwikkeling betekent vooreerst dat op politiek gebied de onderscheidene Bantoevolken, de kleurlingen en de Indiërs hun eigen overheden met zelfbestuur, autonomie hebben, zowel plaatselijke overheden, streeken gebiedsoverheden en ten slotte op het hoogste niveau territoriale overheden.
Wat deze laatste overheden betreft, deze worden, voor zoveel de Bantoes betreft, gevestigd in de gebieden waar die volken van oudsher woonden en voor een groot deel nog wonen; de thuislanden. In die gebieden hebben de daartoe behorende Bantoes, naast het burgerschap van de republiek, een eigen staatsburgerschap, worden een eigen regering en eigen parlementen gevormd en alleen zij kunnen daar eigendom hebben, terwijl omgekeerd in blanke gebieden alleen blanken eigenaar kunnen zijn. De onderscheidene overheden hebben uitvoerende en wetgevende bevoegdheid op bij wet vastgelegde terreinen als landbouw en veeteelt, industrie, wegen en openbare werken, onderwijs, belastingen, justitie e.a. De opzet is erop gericht dat in het eindstadium de thuislanden politiek onafhankelijk zijn en vrijwillig kunnen besluiten al of niet te blijven deeluitmaken van een Zuidafrikaanse gemeenschap van volken, een soort gemenebest.
Bij de vorming van de Bantoeoverheden wordt zoveel mogelijk aangesloten bij die organen, die in de stamtraditie wortelen; op het hoogste niveau wordt de hoofdminister - die de andere ministers benoemt - verkozen door het eigen parlement en wordt het parlement, aan welke zij verantwoording verschuldigd zijn, samengesteld bij algemeen kiesrecht.
De totale omvang van de thuislanden beloopt bijna 16 miljoen hectare, terwijl uitbreiding met rond 6 miljoen hectare is toegezegd; tezamen in totaal rond 3,5 maal da grootte van de Beneluxlanden.
| |
| |
Het is er verre van dat de opbouw van deze kort aangeduide politieke structuur reeds voltooid is. Zij is in ontwikkeling. Zo zijn sedert 1948 een 1200 lagere Bantoeautoriteiten gevormd. Een drietal Bantoevolken heeft, in boven aangegeven zin, zelfbestuur verworven, nl. de Xosa's (Transkei), de Tswana's en nog onlangs de Zoeloes. Voor andere Bantoevolken geldt een min of meer vèrgaande overgangsregeling.
De verkozen Bantoehoofdministers worden in dit stadium benoemd door de president van de republiek. Van de parlementen wordt nog slechts een deel van de leden verkozen en voor een ander deel worden de leden door de regering van de republiek benoemd, vrijwel steeds uit de traditionele leiders. Zo bestaat thans het parlement van de Xosa's in de Transkei uit 45 gekozen en 64 benoemde leden (‘kapiteins’); opmerking verdient dat de ‘regeringspartij’ ook onder de gekozen leden de meerderheid heeft.
Geleidelijk worden meer bevoegdheden aan de Bantoeregeringen en parlementen overgedragen, terwijl ook de overgang van adviserende taken naar wetgevende en uitvoerende bevoegdheden van plaatselijke, en streek- en gebiedsautoriteiten eveneens nog in ontwikkeling is. Vermelding verdient verder dat in het totaal van de financiële middelen de subsidies van de blanke overheden een overheersende rol spelen; autonomie bestaat over de verdeling ervan. In dit stadium is voorts nog een aantal blanke functionarissen, meestal op leidende plaatsen, in dienst van de Bantoeregeringen en lagere autoriteiten, in afwachting van het beschikbaar komen van ervaren eigen mensen.
Ook nog een ander punt verdient vermelding. De afbakening van de woongebieden voor de verschillende bevolkingsgroepen is nog in beweging. Zo zijn de thuislanden niet een aaneengesloten geheel en bestaan soms zelfs uit een groot aantal niet aaneengesloten gebieden. De Transkei is met twee delen - een groot en een klein deel - in de meest gunstige en Zoeloeland met 29 delen in de meest ongunstige positie. Afrondingen worden tot stand gebracht die dan tot gedwongen verplaatsingen van groepen personen leiden.
Het vorenstaande is toegespitst op de Bantoevolken. Voor de kleurlingen en de Indiërs geldt in hoofdzaak hetzelfde, met dien verstande dat, op het hoogste niveau, daarvoor geen thuislanden bestaan, noch in uitzicht zijn gesteld.
Naast het bestaan van plaatselijke autoriteiten, is voor de kleurlingengemeenschap in haar geheel wel een kleurlingenraad ingesteld, die uit 40 verkozen en 20 benoemde leden bestaat. Aan die raad komt voor een aantal zaken wetgevende bevoegdheid en voor het overige adviserende bevoegdheid toe. Een, behalve de voorzitter, daaruit verkozen lichaam heeft uitvoerende bevoegdheid. De toestand is hier zo dat in de kleurlingenraad de ‘regeringspartij’ slechts de meerderheid heeft dank zij de benoemde leden. Bijzonder voor deze groep is dat over haar uiteindelijke juridische en sociale toekomst geen zekerheid bestaat. Voor die groep, die tengevolge van de tussenpositie die zij inneemt, het toch al moeilijk heeft, is dit een negatieve factor.
De ontwikkeling naar zelfregering is voor de Indische gemeenschap het minst ver voortgeschreden. Tot dusverre bestaat de voor de gehele gemeenschap ingestelde raad nog uitsluitend uit benoemde leden en heeft hij slechts adviserende bevoegdheid. Samenstelling door verkiezing en wetgevende bevoegdheid is in uitzicht gesteld voor de naaste toekomst.
Ook indien wordt afgezien van de hiervoor aangeduide overgangstoestand, is de feitelijk bestaande toestand van die aard dat bij de verwerkelijking van de hiervoor aangeduide grondstructuur in de praktijk zeer grote problemen rijzen.
De kern daarvan is de spanning tussen die opzet en het patroon van het economische productieproces waarin zich - behalve in de agrarische sector in de niet-blanke gebieden - van oudsher een integratie heeft voltrokken. Miljoenen niet-blanken immers wonen en (of) werken, zoals reeds gezegd, in door blanken beheerde industriële, agrarische en andere ondernemingen, en dus niet alleen in de stedelijke gebieden, maar ook op het platteland. De verschillende bevolkingsgroepen leven dus feitelijk dichter bij elkaar en zijn in hun bestaan meer afhankelijk van elkaar dan de grondconceptie zou doen vermoeden.
Een aantal wettelijke bepalingen is nu van kracht om in het persoonlijke en het sociale verkeer de gescheiden ontwikkeling, de apartheid, toch te handhaven.
Zo zijn in de stedelijke gebieden voor nietblanken, of bepaalde groepen ervan, afzonderlijke wijken aangewezen, waar zij wonen of - daarop kom ik nog terug - verblijven. Zo liggen bij Johannesburg en andere steden verschillende van die wijken, soms zo uitge-
Zoeloeland met kralen.
| |
| |
strekt dat het praktisch zelf steden zijn; in de grootste, Soweto, wonen rond een half miljoen Bantoes. Voor die wijken bestaat veelal een plaatselijke en, mogelijk, een streek-Bantoeautoriteit. De aldaar wonende of verblijvende Bantoes hebben het staatsburgerschap van het thuisland - b.v. de Transkei - vanwaar zij afkomstig zijn en in dat land hebben zij ook stemrecht voor het parlement. In de Transkei vernam ik dat voor de laatste verkiezingen voor het parlement een bevredigend aantal van dat recht gebruik heeft gemaakt. Het is evenwel duidelijk dat hier een zwak punt van de politieke structuur ligt, zeker met het oog op die Bantoes die al vele jaren niet in hun thuisland wonen; ook al moge enige tijd de band daarmede nog levendig zijn, op de duur zal zij toch verzwakken en zal een aldus georganiseerd stemrecht niet als volwaardig worden aangevoeld.
Met het oog op de handhaving van de apartheid bestaat verder een verbod van huwelijk en sexueel verkeer tussen blanken en niet-blanken en geldt een aantal bijzondere voorschriften omtrent het sociale verkeer: afzonderlijke café's, restaurants, bioscopen, treinen, bussen, afzonderlijke sportbeoefening e.d.
Enkele belangrijke feiten betreffende het economisch leven, in het bijzonder op het gebied van de arbeidsverhoudingen, hangen ten dele samen met het stelsel, maar hebben ook los daarvan zelfstandige betekenis.
Vooreerst het volgende. Het beleid is gericht op een beperking van de hiervoor al ter sprake gekomen toevloed van niet-blanke werknemers naar blanke, in het bijzonder industriële gebieden. De toevloed wordt afgestemd op de daar bestaande werkgelegenheid en heeft betrekking zowel op het aldaar, met gezin, gaan wonen als op het, met behoud van eigen woonplaats, aldaar gaan werken.
Alleen degenen die in die gebieden geboren zijn of gedurende een betrekkelijk lange tijd vast werk hebben, hebben aanspraak daar met hun gezinnen te wonen. Een verdere uitbreiding van de niet-blanke bevolking in die gebieden gaat niet alleen in tegen het algemene beleid, maar daarbij zit ook voor de wens om ondraaglijke woningtoestanden te voorkomen.
Anderen worden in het algemeen slechts toegelaten - en dan zonder hun gezinnen - om aldaar te werken en wel onder een arbeidscontract dat wordt afgesloten voor een beperkte duur, gewoonlijk negen maanden of een jaar. Het ligt voor de hand dat deze scheiding tussen de woonplaats en de veelal vèraf gelegen plaats van arbeid en dus het gescheiden leven van gezinnen, grote hardheden en gevaren in zich sluit. Het in Europa bestaande systeem van gastarbeiders toont dit overigens voldoende aan.
De controle wordt uitgeoefend door middel van een systeem van verplichte passen voor de niet-blanke groepen. Desondanks komt onregelmatige aanwezigheid, en in het algemeen overtreding van de z.g. paswetten, veelvuldig voor. Bij gebreke van een geldige pas is men strafbaar - in één jaar 600.000, dikwijls formele, overtredingen - en wordt men, bij ontdekking, teruggezonden naar de plaats waar men thuis hoort - in één jaar in meer dan 30.000 gevallen - , zij het dat onlangs een bemiddelingsinstantie is ingesteld, die nagaat of er een andere oplossing kan worden gevonden en straf of terugzending achterwege kan blijven.
Een belangrijk onderdeel van het beleid is erop gericht in de thuislanden zelf of in kleurlingengebieden, dan wel in de nabije omgeving, voldoende werkgelegenheid te scheppen. Dit is een geweldige opgave. Zowel de niet-blanke overheden zelf als verschillende met bijstand van de centrale overheid opgerichte lichamen verstrekken financiële en andere hulp voor de oprichting door Bantoes en kleurlingen van, meestal kleine, ondernemingen of voor behuizingsdoeleinden.
Daarnaast wordt oprichting bevorderd van z.g. ‘grensindustrieën’, d.z. industrieën van blanke ondernemers zo dicht mogelijk gevestigd bij niet-blanke gebieden. Daartoe zijn verschillende fiscale en andere faciliteiten in het leven geroepen en is met overheidsgeld een nijverheidsontwikkelingscorporatie opgericht die, vooral in het aanvangsstadium, ‘zachte’ leningen verstrekt of in aandelen deelneemt in een nieuwe ‘grensindustrie’. Sinds 1960 hebben in dat kader industriële investeringen plaatsgehad voor rond 400 miljoen rand terwijl de bijkomende kosten en toegestane faciliteiten rond 50 miljoen rand belopen.
Hoewel inmiddels langs beide wegen een flink aantal arbeidsplaatsen is geschapen en verwacht mag worden dat, na de aanloopjaren waarin het accent op de infrastructuur moest worden gelegd, het proces vlotter zal kunnen verlopen, zullen deze op decentralisatie gerichte maatregelen de trekarbeid wel kunnen matigen, maar niet kunnen uitsluiten. Het feit dat de afstand tussen de woonplaats en de grensindustrieën dikwijls toch nog groot is, heeft er overigens toe geleid om, in afwijking van het tot voor kort gehandhaafde strikte uitgangspunt, onlangs te besluiten dat ook blanke industrieën in de niet-blanke gebieden mogen worden gesticht, doch enkel op ‘agentschapsbasis’, hetgeen hierop neerkomt dat na een overeengekomen aantal jaren de onderneming in Bantoehanden moet worden overgedragen.
Voor de arbeidsverhoudingen is, naast de beperkingen in wonen en werken, als tweede punt belangrijk het feit dat, in het algemeen gesproken, de blanke werknemers de hogere posities bezetten en geschoolde arbeid verrichten, terwijl de niet-blanken voor het overgrote deel ongeschoolde arbeiders zijn. Tot op grote hoogte is dit, in het gegeven ontwikkelingspatroon, voor de hand liggend. Evenzeer dat dit sterke loon- en welstandsverschillen insluit, ook omdat er nu eenmaal, tegenover een tekort aan blanke werknemers, een overvloedig aanbod van niet-blanke arbeidskrachten is, veelal met een beperkte productiviteit. Tegenover bijna 1,5 miljoen economisch aktieve blanken, waaronder veel vrouwen, staan bijna 5 miljoen Bantoes (waarvan 1 miljoen geacht worden werkeloos te zijn of slechts gedeeltelijk te werken) en 750.000 kleurlingen. Er bestaan bepalingen die deze tot welstandsverschillen leidende factoren kunstmatig versterken. Zo het feit dat er in de blanke gebeiden wel blanke werknemersorganisaties bestaan, maar dat organisaties van niet-blanke werknemers daar niet worden erkend. Ondanks het feit dat hier en daar een wel erkende politieke arbeiderspartij een zekere invloed kan uitoefenen, en dat er wettelijk een nijverheidsraad bestaat voor overleg tussen werkgevers en werknemers, is dit toch een zeer belangrijke versterking van de positie van de blanke werknemers. Daarbij komt nog dat bepaalde functies slechts door blanken - in sommige gevallen ook door kleurlingen - mogen worden vervuld en dat veelal voor hetzelfde werk een ongelijk loon is vastgesteld; beide omstandigheden roepen vanzelfsprekend, in het bijzonder bij de kleurlingen, grote weerstanden op.
De wortel van de ‘jobreservation’ ligt in het hiervoor reeds aangeduide toestromen van blanke boeren naar de steden. Voor stedelijke arbeid ongeschoold zijnde werd
| |
| |
hen, naast plaatsing in overheids- en semioverheidsfuncties, bescherming geboden tegen de voor hen niet te dragen concurrentie van niet-blanke arbeidskrachten door het aan hen voorbehouden van functies. Die bestaat nog steeds, voornamelijk steunende op afspraken tussen vakverenigingen van de blanke werknemers en werkgevers en op regelingen van overheidsdiensten en, in een beperkt aantal gevallen, steunende op een door de overheid afgekondigde ‘jobreservation’. Dit instituut heeft een taai leven, al heeft geleidelijke inkrimping, onlangs b.v. bij de spoorwegen, plaats. Meer in het algemeen hebben de pogingen om de grote gaping tussen de lonen van blanken en niet-blanken te vernauwen tot dusverre weinig of geen resultaat opgeleverd.
Afgezien van de psychologische en sociale kant werken, ook van economisch oogpunt gezien deze ten bate van de blanken bestaande kunstmatige factoren niet gunstig. Zij belemmeren het meest efficiënte gebruik van het beschikbare arbeidspotentieel, zowel dat van de blanke als van de andere bevolkingsgroepen. Het is overigens begrijpelijk dat het voornamelijk de ‘kleine blanke man’ is die - relatief een hoog loon ontvangende en praktisch geen werkeloosheid, minder dan 0,5%, kennende - die bijzondere regelingen in stand tracht te houden en de in gang zijnde afbrokkeling daarvan afremt. Trouwens ook meer in het algemeen gesproken, telkens blijkt in gesprekken dat handhaving van de onderscheidene facetten van het apartheidsbeleid zwaarder ligt voor die groep van de blanke bevolking dan voor de andere groepen, wier belangen daarbij minder zijn betrokken dan wel in een tegengestelde richting gaan.
Meer nog dan de verschillen in loon tussen blanken en niet-blanken is van groot sociaal en politiek belang dat de lonen in het bijzonder van de Bantoes ook op zichzelf gezien laag zijn. Over de gemiddelde lonen van stedelijke werknemers zijn verschillende, nogal afwijkende, berekeningen gemaakt. Een ervan kwam tot een gemiddeld loon van 78 rand, nauwelijks voldoende tot dekking van de kosten van levensonderhoud voor een normaal gezin van 5 personen, berekend volgens een bescheiden Bantoe-index. Velen blijven vanzelfsprekend onder het gemiddelde.
Noch het feit dat vooral de Bantoes nog in ontwikkeling zijn achtergebleven, noch overwegingen van economische aard zijn in staat veel af te doen aan de sociale en politieke betekenis van deze feiten.
Aan de andere kant is ook waar dat de industriële groei, en daarmede het zo belangrijke scheppen van werkgelegenheid, in sterke mate in de hand is en wordt gewerkt door de lage lonen. Zij oefenen ook invloed uit op de werkwijze van de industrieën in zoverre bij hogere lonen spoedig een werkwijze zou moeten worden gevolgd, die tot minder arbeidsplaatsen voert met alle daaraan verbonden kwalijke gevolgen. Een beter evenwicht in de inkomensverdeling zou ongetwijfeld een bijdrage tot verhoging van de lonen van de niet-blanke werknemers kunnen zijn. Maar ook niet meer dan dat. Een aanzienlijke verbetering zal alleen maar kunnen intreden bij een verhoging van het nationale inkomen, hetzij door opvoering van de productiviteit, hetzij door het aanboren van nieuwe bronnen.
Ik ben mij bewust dat het vorenstaande onvoldoende scherp en genuanceerd is. Toch meen ik verder te moeten volstaan met een korte aanvulling - min of meer in telegramstijl - met enkele gegevens over sommige afzonderlijke onderwerpen.
Godsdienst. - Meer dan de helft van de blanke bevolking is lid van de Nederduits Gereformeerde kerk, de Nederduits Hervormde kerk of de Gereformeerde kerk; ook rond ½ miljoen kleurlingen en ½ miljoen Bantoes zijn lid van die kerken. De diensten zijn, practisch gesproken, voor de bevolkingsgroepen afzonderlijk, zij het niet op principiële, maar op praktische gronden. De Anglicaanse kerk en de R.K. kerk hebben elk 1 ¼ miljoen leden, de laatste praktisch alleen niet-blanken. In het algemeen gemengde diensten. Daarnaast bestaan vele kleinere kerken en, al of niet Christelijke, godsdienstige gemeenschappen. Belangrijk daarvan zijn met name de talloze Bantoesekten. Vele Bantoes zijn niet lid van enige kerk of godsdienstige gemeenschap. De Indiërs zijn overwegend Hindoe en overigens Mohammedaan.
Onderwijs. - Afgezien van een aantal bijzondere, kerkelijk georiënteerde, scholen is het onderwijs, op de gebruikelijke niveaus, openbaar onderwijs, opgezet op de grondslag van gescheiden ontwikkeling met, in beginsel, de moedertaal als voertaal. Voor blanken en, met enkele uitzonderingen, voor
Parlement van de Transkei in Umtata, hoofdstad.
| |
| |
kleurlingen, verplicht lager onderwijs in Afrikaans en Engels. Geen verplicht lager onderwijs voor Bantoes; nochtans neemt het schoolbezoek snel toe en thans volgen rond 80% van de Bantoekinderen - rond 2,5 miljoen - dit onderwijs; in vele gevallen evenwel niet de normale 7 jaar of slechts een halve dag. In totaal zijn er voor Bantoes rond 9000 lagere scholen en rond 400 middelbare scholen.
Van de in totaal 11 universiteiten zijn er 3 voor Bantoes, 1 voor kleurlingen en 1 voor Indiërs. Het accent in de universiteiten voor niet-blanken ligt op de a-vakken, hetgeen, althans voor de Bantoes, aansluit bij hun aanleg; het grootste aantal studenten volgt opvoedkunde (toekomstige onderwijskrachten). De grootste universiteit van Zuid-Afrika werkt enkel met schriftelijke cursussen en is gemengd. Alle universiteiten kennen dezelfde graden toe. Studie aan een universiteit bestemd voor een andere bevolkingsgroep is mogelijk in een faculteit die in de eigen universiteit niet bestaat. Het totaal aantal ingeschreven studenten beloopt bijna 90.000, waarvan ongeveer 12 à 13.000 niet-blanken.
Verreweg het grootste deel van de onderwijskosten voor niet-blanken - voor Bantoes in totaal jaarlijks 90.000.000 rand - komt rechtstreeks of via begrotingen van niet-blanke overheden ten laste van de republiek. Tot dusverre wordt van Bantoes een bijdrage voor lager onderwijs en de bouw van scholen gevorderd; in Soweto beloopt die bijdrage maandelijks 38 cent per gezin. Bantoe universiteitsstudenten betalen geringe college- en examengelden. Ook voor niet-blanken bestaan verder opleidingen voor landbouw, industrie en handwerk, evenwel in beperkte omvang.
Rechtstoestand. - Uitgangspunten zijn de gewone regels die de verhouding van uitvoerende macht, wetgevende macht en rechterlijke macht zomede de verhouding tussen overheid en burgers regelen.
Zo worden de rechters voor het leven benoemd en zij gedragen zich geheel onafhankelijk. Dit geldt evenzeer voor de zwarte magistraten, die in gewone civiele en strafzaken optreden evenwel met beroep op een hoger, door blanken samengesteld college. In het algemeen Romeins-Hollands recht, met invloed van het Engelse recht. Geschillen tussen Bantoes worden mede beheerst door het traditionele stamrecht. De rechtzittingen zijn openbaar; speciale hoven voor bijzondere zaken bestaan niet. Onlangs is van overheidswege een organisatie opgericht voor juridische bijstand aan personen van alle bevolkingsgroepen; kosteloos voor on- en minvermogenden.
Enkele bijzondere punten en uitzonderingen verdienen vermelding.
1. | Naast een filmkeuring bestaat er een lichaam dat ingevoerde onzedelijke e.d. publicaties kan verbieden; beroep op de rechter is mogelijk. |
2. | Er bestaat een aantal bijzondere wetten: met name de anti-communistenwet, de terroristenwet, een sabotagewet en een wet tegen onwettige organisaties. |
In die wetten zijn zeer ruim geformuleerde strafbare feiten opgenomen, met zware daarop gestelde straffen, waaronder in ernstige gevallen de doodstraf. Een verbod van organisaties, lidmaatschappen en bijeenkomsten en meldingsplichten zijn daarin opgenomen. Daarenboven zijn voor bepaalde uitvoerende autoriteiten bijzonder vèrgaande bevoegdheden vastgelegd. De meest ingrijpende daarvan is de mogelijkheid om personen die worden verdacht van in die wetten strafbaar gestelde feiten en personen van wie aannemelijk is dat zij daarover kunnen getuigen, gedurende een onbeperkte tijd in hechtenis te nemen dan wel aan hen een bepaalde verblijfplaats aan te wijzen of het verblijf op bepaalde plaatsen te verbieden. Een beroep op rechterlijke tussenkomst staat niet open; wel een beroep op de desbetreffende minister.
Opvallend is vooral de volstrekte afwijzing van communisme en de radicale bestrijding van alle uitingen ervan. In de anti-communistenwet zijn de gebezigde formuleringen ruimer dan in de andere wetten. Terwijl in het algemeen persvrijheid bestaat, kan op grond van die wet elke publicatie, ook een krant of ander periodiek, worden verboden, indien de inhoud de strekking of de werking heeft communisme te bevorderen; zeer ruime bevoegdheden tot onderzoek zijn gegeven. De andere hiervoor genoemde wetten vinden hun grond in de bijzonder moeilijke positie waarin Zuid-Afrika, mede door invloeden van buitenaf, zich ziet geplaatst.
De samenleving in Zuid-Afrika, in het bijzonder voor zoveel betreft de regeling van de verhouding tussen de onderscheidene bevolkingsgroepen, draagt duidelijk het stempel dat de reeds bijna 25 jaar aan het bewind zijnde, op de Nationale partij steunende regeringen erop hebben gezet. Het is niet zo dat vóór die tijd de verhouding tussen de groepen - wat betreft politieke leiding, economisch leven en het sociale verkeer - feitelijk zoveel anders was en dat die regeringen daarin een omwenteling hebben tot stand gebracht. Het tegendeel is het geval. Wèl is het zo dat bewust de richting van gescheiden ontwikkeling van de bevolkingsgroepen is ingeslagen en dat daaraan ook stelselmatig wettelijk en organisatorisch gestalte is gegeven.
Ik heb gepoogd om, tegen de historische achtergrond, enkele factoren en tendensen, die kenmerkend zijn voor de Zuidafrikaanse samenleving, zoals die zich onder het beleid van de afgelopen periode heeft ontwikkeld, weer te geven en te belichten. In het binnenland heeft dat beleid, zowel onder blanken als niet-blanken, naast bijval, veel kritiek en weerstand gewekt of is het met een zeker scepticisme ontvangen. Dit is ook thans nog het geval. Ik stel mij voor daaraan in een volgend artikel aandacht te wijden. Het is dan tijd ook mijn persoonlijke indruk of opvatting over een aantal punten tot uitdrukking te brengen.
W.H. VAN DEN BERGE
|
|