ondergeschikt. Voor Willem kwam de mens op de eerste plaats: hij erkende de rechten van het individu. ‘Ik kan niet goedkeuren dat vorsten trachten te heersen over het geweten van hun onderdanen’. Wat klinkt dat aktueel, van onze tijd!
De charmante, aantrekkelijke en luchthartige Willem der jaren 1550-55 is in de jaren 1566-70 een ernstige bezadigde politieke leider geworden. Portretten van die jaren laten ons een bijna melancholische en bezorgde man zien.
De Beeldenstorm was een zware slag geweest: hoe zou hij de extremisten in beide kampen, het katholieke en het calvinistische, kunnen beteugelen? Hoe zou hij de burgeroorlog kunnen vermijden? Zijn verdraagzaamheid, zijn gematigdheid beschouwde men als verraad, als lafheid en laksheid! Toen hij inzag dat de revolutie weinig kans had te slagen zonder het dynamisme en de agressiviteit van de calvinistische extremisten, ging hij in 1573 tot het Calvinisme over. Toch bleef hij pleiten voor verdraagzaamheid.
Zijn tolerantie kreeg voor korte tijd overwicht in de Pacificatie van Gent (1576) en weer kon hij hopen toen hij het volgend jaar zijn intrede hield te Brussel, toegejuicht als de vader van het vaderland. Men verweet hem spoedig dat hij zichzelf zocht in plaats van de Nederlanden: de Calvinisten begrepen zijn tolerantie niet. Met het uiteenvallen van de Pacificatie in de Unies van Atrecht en Utrecht betreurde hij de onverzoenlijkheid van de Staten van Holland, die het katholicisme verboden.
Hij bleef hartstochtelijk geloven dat de mensen ooit partij zouden kiezen voor de verdraagzaamheid.
Moeten wij hier beklemtonen dat hij zijn tijd vooruit was en de weg heeft gebaand naar ideeën van de toekomst?
In de derde plaats willen wij onderstrepen: zijn onverzettelijk geloof in de Nederlandse zaak, ondanks de dreigende tragische ontwikkeling van het gebeuren. Hij was vasthoudend en koppig, een vurig politiek gelovige, eenmaal dat hij de situatie kende. Als realist, meer een man van daden dan van woorden, doorvorste hij de politieke mogelijkheden. Hij gaf weinig om politieke dogma's: wat mogelijk was moest erkend en verwezenlijkt worden.
Toen hij in 1569 zwaar ziek werd, schreef Alva: ‘Wij kunnen de Prins van Oranje als een dode afschrijven’. Willem replikeerde: ‘Met Gods hulp zal ik doorgaan’. Hij zag zich met de jaren armer worden: veel van zijn landgoederen waren verloren gegaan, desondanks hield hij stand: ‘Je maintiendrai!’. Een Engels agent in de Nederlanden schreef over hem: hij wordt niet ontmoedigd door enig verlies of door tegenwerking, hij is een zeldzaam mens.
Bij het dieptepunt van zijn strijd, in 1574, schreef hij: ‘Wanneer we zullen moeten ondergaan in Gods naam, zullen wij deze eer hebben, te hebben gedaan wat geen andere natie vóór ons deed, te weten ons te hebben verdedigd en gehandhaafd in zulk klein land tegen zulke machtige vijand’.
Ondanks ballingschap, nederlagen, teleurstellingen (ook met zijn vrouwen) bleef hij: ‘kalm te midden der woedende baren’ zoals zijn devies luidde.
Hij voelde de grote tragedie beter dan de andere leiders. Hij had de tragedie in haar volle omvang begrepen, bij het beleg van Leiden: de politieke en godsdienstige disputen in eigen rangen, de egoïstische bekommernissen, het op de spits gedreven particularisme, het onbegrip. De vaste, hartstochtelijke wil om niet ten onder te gaan belichaamt zich slechts in weinigen: Willem is één van die weinigen. Hier wordt het verschil tussen een leider en een diktator zeer duidelijk: een diktator beheerst zijn milieu, is in wezen onverdraagzaam, een leider beïnvloedt alle krachten door er zich aan te onderwerpen, is in wezen verdraagzaam. Altijd heeft Willem zich onderworpen in volle eerbied aan het gezag der staten en aan de rechten en vrijheden van het volk.
Onze konklusie moge bondig zijn. Als mens, als politicus is Willem van Oranje wezenlijk van ons. Hij leert ons de generaliteit niet uit het oog te verliezen en onze verdeeldheid te vergeten. Hij leert ons de omringende kulturen te appreciëren, met het historisch gegroeide rekening te houden, alle kleinheid en onbegrip te bannen.
Wij willen bij Oranje nog geen moderne demokratie, ook geen verdediging van de moderne rechten van de mens ontdekken: wij willen onze tijd niet projekteren in de 16e eeuw. Toch beleefde hij de geschiedenis naar de toekomst door zijn geduldig en vasthoudend ideaal van de Generaliteit der Lage Landen, zijn hechte belangstelling voor de zaak van het volk en voor de verdraagzaamheid.
De geest van Oranje betekent generaliteit, verdraagzaamheid en volharding.
Moge deze geest ons eraan herinneren dat eenheid en veelheid in de Lage Landen geen tegenstelling zijn.
Prof. J. DEMEY