Neerlandia. Jaargang 76
(1972)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Het Nederlandsch taalgebied (1897)
| |
[pagina 72]
| |
Onze taal is geen taal, die uitsterft; geen, die achteruitgaat. Er is een tijd geweest, dat het Fransch de wereldtaal mocht heeten; het was, overal in Europa, de taal van de diplomatie. Het gebruik er van was verre verbreid. Het Fransch is in dit opzicht erg achteruitgegaan. Het aantal individuën, die het spreken, neemt niet toe; het cijfer van de bevolking van Frankrijk blijft stilstaan, terwijl het bevolkingscijfer van Duitschland, dus het getal Duitsch-sprekenden, sedert 1870 met millioenen is vermeerderd; dit aantal neemt jaarlijks in aanzienlijke mate toe. Bij ons geen achteruitgang, geen stilstand. Nederland's bevolking was in 1823 van 2.613.500 inwoners tegen 5.000.000 nu. Het aantal Vlaamsch-sprekenden in België was in 1866 2.700.000. Het aantal Nederlandsch-sprekenden neemt gestadig toe over een uitgebreid gebied. Onze taal heeft een toekomst. Die toekomst hangt af van 't zelfstandigheidsgevoel, door den Nederlandschen stam aan den dag gelegd. In dit opzicht is het van overwegend belang, dat de Nederlandsche geleerde in 't Nederlandsch schrijft. Een wetenschap, wordt, althans in Holland, zoo goed als uitsluitend in onze taal beoefend: de Rechtswetenschap, dit omdat 's lands wetten in 't Nederlandsch gesteld zijn. In België schreef men tot voor korten tijd over 't Recht alleen in 't Fransch en zooverre ging bij onze Rechtsgeleerden en bij onze politieke mannen de onkunde, dat ze beweerden, dat het Nederlandsch niet geschikt was tot de wetenschappelijke beoefening van het Recht. Dat werd, met den meesten ernst, verkondigd in Tijdschriften; in de Kamer van Volksvertegenwoordigers; in den Senaat! Vlamingen, die Belgische wetten moesten helpen maken, wisten niet, dat er in hun eigen taal een rechtsletterkunde bestaat, die wel in omvang, maar geenszins in degelijkheid, voor een ander onderdoet! Zij wisten niet, dat het Nederlandsche Wetboek van Strafrecht in 't opzicht van de terminologie een model is en dat het, wat zijn innerlijke waarde betreft, de bewondering van bevoegde criminalisten afdwingt. Dadelijk na zijn verschijnen koos een Fransch procureur-generaal het tot onderwerp van zijn jaarlijksche mercuriale. Het werd door den Hoogleeraar Emilio Busa (Turijn) in 't Italiaansch vertaald. Onze rechtsgeleerden wisten niet, dat Mr. G. Diephuis, Mr. C.W. Opzoomer, standaardwerken hadden geschreven over het Burgerlijk Recht; dat zeer gewaardeerde werken bestonden over 't Burgerlijk Recht door Prof. Land, Prof. Asser; over het Handelsrecht door Mr. J.G. Kist, Prof. J. de Wal, Mr. P.M.C. Asser; over de Burgerlijke Rechtsvordering door Mr. A. de Pinto en Prof. Van Boneval-Faure; over Strafrecht door Mr. G.A. Van Hamel; over Internationaal Privaatrecht door Mr. P.M.C. Asser. Van dit alles wisten ze geen iota. Sedert het begin van 1897 verschijnt te Brussel het Rechtskundig Tijdschrift, dat den stoot gaf tot de beoefening van 't Recht in het Nederlandsch door Vlamingen en tengevolge van het erkennen van 't Nederlandsch als tweede officiële taal in België, zullen onze juristen wel genoodzaakt zijn kennis te nemen van de bestaande Nederlandsche Rechtsliteratuur. Onze taal heeft hiermee dus weer een flinken stap vooruit gedaan in België. In Zuid-Afrika worden de wetten van de onafhankelijke Republieken in 't Nederlandsch opgesteld. Onze taal zal hier de taal van de Rechtswetenschap worden. Dit werk van den Heer Josson, het eerste omvangrijk werk over het Zuidafrikaansche Recht, zal ongetwijfeld door andere gevolgd worden. Maar dat is niet genoeg. Algemeen moet het gebruik van de eigen taal op wetenschappelijk gebied worden. Dat zal het. Er zijn bemoedigende teekenen. We willen er niet over uitweiden; alleen een feit aanstippen. Hollandsche plantkundigen schrijven zeer veel in een vreemde taal: Fransch of Duitsch. Te Gent werd door den Hoogleeraar Julius Mac Leod het Kruidkundig Genootschap Dodonaea opgerichtGa naar voetnoot(3) ter wetenschappelijke beoefening van de plantkunde in eigen taal. Het telde bij zijn stichting 9 leden en heeft er nu 245; telt vier Afdeelingen: Antwerpen, Gent, Lier, Turnhout; heeft sedert 1889 negen geïllustreerde jaarboeken uitgegeven met meer dan 75 botanische verhandelingen, welker inhoud in buitenlandsche tijdschriften (Duitschland, Engeland, Amerika, Frankrijk) werd besproken. In de Afdeelingen worden wetenschappelijke voordrachten gehouden over Kruidkunde. Te Gent worden 4 openbare leergangen gegeven. Sedert 1895 geeft het Genootschap, in samenwerking met het phytopathologisch laboratorium Willie Commelin Scholten, te Amsterdam, het Tijdschrift over Plantenziekten uit (Red. Prof. Ritzema Bos en G. Staes). Kort, het heeft zich gedurende zijn tienjarig bestaan zeer verdienstelijk weten te maken jegens de Nederlandsche wetenschap. Een ander feit van beteekenis is aan te stippen: het houden van het eerste Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, op Zondag 26 September 1897 te Gent, alweer voorbereid door denzelfden Hoogleeraar en dat een blijde verrassing heeft gebaard. Het inrichten van een dergelijk Congres was zeer gewaagd in een land, waar de wetenschappelijke taal tot nog toe het Fransch is geweest omdat het hooger onderwijs in deze wetenschappen uitsluitend in 't Fransch wordt verstrekt. Zou men in zulk land menschen genoeg aantreffen, die in staat zouden zijn om in 't Nederlandsch, waarin ze niet hun opleiding hadden | |
[pagina 73]
| |
genoten, te kunnen en te willen spreken over wetenschappelijke onderwerpen, ten einde met die krachten een Congres van eenige beteekenis te houden? De verwachtingen werden meer dan overtroffen: twintig sprekers lazen belangrijke wetenschappelijke verhandelingenGa naar voetnoot(4); een honderdtal belangstellenden hadden zich als leden aangemeld; naast de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen zijn dus de Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen gekomen die, wij hopen 't, weldra Nederlandsche zullen worden, zooals we ook vast verhopen, dat dit eerste Vlaamsch wetenschappelijk Congres den stoot zal geven tot drukker beoefening van de wetenschap in eigen taal. Dat dergelijke gebeurtenissen zich in Vlaanderen voordoen, ligt nogal in den aard der zaak. De aan hun taal gehechte Vlamingen zien voor oogen welke noodlottige gevolgen voor de geheele volksontwikkeling voortspruiten uit de verbastering van een gedeelte van de Vlaamsche samenleving. Dat gedeelte, dat zijn taal afgezworen heeft, kan zich wel in een vreemde taal ontwikkelen, maar voor het geheele volk kan die vreemde taal onmogelijk het voertuig van de beschaving zijn, zoodat uit dien misstand achterlijkheid voortspruit voor het grootste gedeelte van het volk. Zij streven er dus naar om het volksleven in al zijn uitingen te vervlaamschen. Kleinmoedigheid, die anderen zou aanzetten om zich voor wetenschappelijke doeleinden van een vreemde taal te bedienen heeft geen vat op hen. Hun streven kan niet nalaten aanstekelijk te werken. Trouwens er is volstrekt geen reden om kleinmoedig te zijn. We hebben het reeds gezegd: onze taal is geen van de talen, die achteruit gaan; het aantal Nederlandsch-sprekenden neemt gestadig toe; ons taalgebied is niet zoo eng; het is integendeel zeer ruim en op dat uitgebreide taalgebied heeft het Nederlandsch een zeer schoone toekomst, als wij, Nederlanders, aan onze taal die toekomst weten voor te bereiden. Dat verlangen we hier in 't licht te stellen.
Onze taal, het Nederlandsch, behoort tot de Indo-Europeesche talenfamilie, namelijk de talen gesproken door de Indiërs, Iraniërs, Armeniërs, Grieken, Italiërs, Kelten, Slaven, Littauers en Germanen, die evenals de volkeren, die ze spraken, een gemeenschappelijken oorsprong hebben, dat wil zeggen, van een en dezelfde oorspronkelijke grondtaal afstammen. Onder de Indo-Europeesche talen maken de Germaansche talen een zelfstandige groep uit, die zich gesplitst heeft in Oostgermaansch, waartoe behoorden: het Gotisch, dat zonder afstammelingen uitgestorven is en het Oudnoorsch, dat voortleeft in het Deensch, Zweedsch, Norweegsch en IJslandsch; en het Westgermaansch, tot welk taalgebied behoorden de Longobarden, Beieren, Alemannen, Bourgondiërs, Franken, Hessen, Thuringers, Angelen, Sassen, Jutten en Friezen. Van deze staken Angelen, Jutten en Sassen over naar Brittanje,- dat naar de eersten Engeland genoemd werd, brachten daar hun Germaansche taal mee, die de Keltische verdrong en waaruit zich, onder den invloed van de geromaniseerde Noormannen na de verovering in 1066 het hedendaagsch Engelsch gevormd heeft, dat wel een groot aantal romaansche woorden heeft opgenomen, maar waarvan de grondslag zuiver Germaansch is gebleven. Op het vasteland splitste zich het Westgermaansch in Opperduitsch (tongvallen van de zuidelijke stammen) en Nederduitsch (tongvallen van de noordelijke volken). Tot de Nederduitsche volken behoorden de stammen, die de Nederlanden bewoonden, en uit wier tongvallen de Nederlandsche taal zich gevormd heeft. Het gebied van het Nederduitsch, waarvan het Nederlandsch taalgebied maar een onderdeel is, strekt zich uit langsheen de Noord- en de Oost-Zee, van Calais tot bezuiden Memel, benoorden een lijn die van Calais bezuiden Brussel, benoorden Aken en Keulen over Kassel, Dessau, Wittenberg, Frankfort a.d. Oder, Bromberg, Lotzen, Tilsitt tot aan de monding van den Niemen loopt. Onder de Nederduitsche tongvallen is het alleen het Nederlandsch, dat een letterkundige taal geworden is met een rijke letterkunde. Tengevolge van historische omstandigheden geldt thans het zoogenoemde Hoogduitsch als letterkundige taal voor de Nederduitschers in Duitschland. Ons eigen taalgebied omvat thans: Fransch-Vlaanderen, Vlaamsch-België, Noord-Nederland. De Germanen die onzen bodem hebben bevolkt, behoorden tot drie verschillende stammen: Friezen, Franken, Saksen, die ieder hun eigen tongval spraken. Frankisch en Saksisch stonden veel dichter bij elkander dan bij het Friesch, dat helemaal op zich zelf staat. Die laatste tongval is dan ook die, die 't minst invloed gehad heeft op de vorming van onze schrijftaal. Vroeger was 't gebied van het Friesch veel uitgebreider dan nu. Het reikte langsheen de Noordzee van het Zwin (Noorden van West-Vlaanderen) tot aan de grenzen van Denemarken. Thans is dat gebied geslonken tot de provincie Friesland. De Friezen bewoonden vanouds onzen bodem en hebben geen deel genomen aan de groote Germaansche volksverhuizingen, die Germaansche stammen gebracht hebben verre buiten 't gebied dat ze oorspronkelijk bezetten. Zoo woonden de Sassen aanvankelijk tusschen de Eider, de Elbe en de Trave ten zuiden van Denemarken. Vandaar uit veroverden zij allengs de landen | |
[pagina 74]
| |
ter linkerzijde van de Elbe tot over de Eems, tot aan de Lippe en de Unstrut. Zij bevolkten een deel van Nederland, waar hun tongvallen, die gedeeltelijk het Friesch verdrongen, gesproken worden in een groot deel van Gelderland, Overijsel, Drente en Groningen. Het grootste gedeelte van den Nederlandschen bodem werd ingenomen door de Franken, die we 't eerst in de 3e eeuw na Christus ontmoeten aan den Beneden-Rijn en die we vandaar allengskens zien afzakken naar het Zuiden. In de 4e eeuw na Chr. zijn ze verdeeld in Salische en Ripuarische Franken (ripa = oever). De laatsten verbreidden zich stroomopwaarts langs de oevers van den Rijn, drongen langs den linkeroever tot aan de Ardennen en later, door de gewesten van de Alemanen en de Bourgondiërs heen tot over de Lauter, en maakten zich op den rechteroever meester van de landen tusschen de Main en de Roer oostwaarts tot aan de Werra, later langs de Neckar tot aan de Enz. De Salische Franken bevolkten Vlaamsch-België en Fransch-Vlaanderen en trokken van hier uit ter verovering van Gallië waar ze het Frankische Rijk stichtten, hun naam aan het land gaven en aan de taal, die er gesproken wordt en die de hunne niet is. Het is de tongval van de FrankenGa naar voetnoot(5) die de grondslag is van de Nederlandsche schrijftaal. Immers het is in Zuid-Nederland dat eerst in onze taal geschreven wordt; onder de Nederlandsche gewesten is het Vlaanderen, dat in de middeleeuwen zich het krachtigst ontwikkelt; daar ook bloeit de letterkunde het vroegst en zoo groot was de luister verspreid door dat gewest, dat het in de tweede helft van de 12e eeuw in Duitschland voornaam stond Vlaamsche uitdrukkingen te bezigen.
Na de 16e eeuw en na de ongelukken die Vlaanderen onder de Spaansche overheersching teisteren, is het vooral in het Noorden, dat de Letteren een schitterenden bloei beleven en sedert dien tijd is het Holland, welks invloed op de schrijftaal overwegend wordt en 't is ook door de expansie van Holland, dat het Nederlandsch zich buiten de Europeesche grenzen verbreidt. Binnen deze grenzen verkeert het niet overal in denzelfden toestand van bloei. Fransch-Vlaanderen is sedert 1678 door veroveringen van Lodewijk XIV bij Frankrijk ingelijfd en stond sedert dien tijd aan den steeds grooter wordenden Franschen invloed bloot, terwijl maatregelen genomen werden om onze taal ten onder te brengen. In 1803 verbood Napoleon I de moedertaal te gebruiken in eenig openbaar stuk of bij eenige openbare gelegenheid; zelfs stukken van heel privaten aard als testamenten, notariëele acten, enz. moesten in 't Fransch opgesteld zijn. Sedert 1833, onder de regeering van Louis-Philippe is het Nederlandsch in Fransch-Vlaanderen uit de openbare school gebannen en wordt dus niet meer onderwezen. Alleen in de kerk hoort de Vlaming nog zijn taal. Iederen Zondag hoort hij nog een Vlaamsch sermoen en als kind hoort hij nog zijn taal in de catechismusles. Zelfs uit de Kerk heeft men het Vlaamsch willen bannen: in het Conseil d'arrondissement van Duinkerke werd in 1896 de wensch uitgedrukt, dat het voortaan ook in de kerken streng zou verboden zijn Vlaamsch te gebruiken; doch dat voorstel werd door 4 stemmen tegen 3 afgestemd. De toestand, waarin onze taal in den Noordelijken uithoek van Frankrijk verkeert, is zeker niet schitterend. Toch bewijst het voortleven van het Nederlandsch, aldaar gesproken onder den vorm van een tongval, die zeer wel op het West-Vlaamsch gelijkt, hoe taai een taal is. Meer dan twee honderd jaar is Fransch-Vlaanderen bij Frankrijk ingelijfd; gedurende tweehonderd jaar zijn dwangmiddelen in 't werk gesteld geworden om de taal uit te roeien; en toch wordt ze na die tweehonderd jaar in dien Zuidelijken Westhoek van ons taalgebied nog door een bevolking van 200.000 zielen gesproken in de arrondissementen Duinkerke en Hazebroek.
In België had men, na de betreurlijke scheiding van de Nederlanden in 1830, ook maatregelen genomen om onze taal uit te roeien en 't Fransch te doen overheerschen. Een decreet van den 16 November 1830 riep het Fransch uit tot eenige officiëele taal, ‘omdat het Vlaamsch en het Duitsch, waar die in België gehoord worden, gesproken worden in tongvallen die van provincie tot provincie, van stad tot stad verschillen’. Het was hierbij natuurlijk alleen om een voorwendsel te doen, daar de Waalsche dialecten (tongvallen van het Fransch) niet minder ‘van provincie tot provincie, van stad tot stad verschillen’. Deze dialecten vinden hun letterkundige uitdrukking in een beschaafde taal, het Fransch, evenals de Vlaamsche dialecten hun letterkundige uitdrukking vinden in het Nederlandsch, aan Holland en Vlaanderen gemeen. Verder werden alle maatregelen genomen om onze taal in een staat van minderheid te brengen en, zoo mogelijk, ze allengs te doen uitsterven. Onze taal werd gebannen uit de Staten-Kamers, uit de Provincie- en Gemeenteraden; uit het leger; uit de rechtszaal; grootendeels uit het onderwijs. Het hooger en het middelbaar onderwijs werden volkomen verfranscht. Van het lager onderwijs bleef het Nederlandsch het voertuig omdat er daarvoor geen ander voertaal moge- | |
[pagina 75]
| |
lijk was. Maar het middelbaar onderwijs werd zoo ingericht, dat de jonge Vlaming, dadelijk nadat hij in zijn eigen taal had leeren lezen, aanving met de studie van een vreemde taal, die voor heel zijn volgend leven de voertaal zou zijn, waardoor hem kennis zou aangebracht worden. Dat dergelijk onderwijsstelsel uit een paedagogisch oogpunt doorslecht was, deed er niets toe, mits maar het doel bereikt werd: de verfransching van de Vlaamsche bevolking, waartoe ook de verfransching van 't Bestuur in al zijn vertakkingen moest medehelpen. Deze taalverdrukking had evenwel een gansch tegenovergestelden uitslag: ze riep verzet in 't leven. De Vlaamsche Beweging ontstond; dat is de strijd tot herovering van de ontroofde taalrechten, tot het erlangen van de volkomen taalgelijkheid tusschen Walen en Vlamingen. Vaderlanders gehecht aan de moedertaal als Willems, Blommaert, Snellaert, Serrure deden de liefde voor de veronachtzaamde moedertaal weer ontvlammen; naast en na hen kwamen een legertje ander schrijvers, die de sinds lang sluimerende letterkunde weer deden bloeien en onder steeds talrijker en talrijker scharen van hun volk het zelfstandigheidsgevoel opwekten. Dat gevoel van eigenwaarde had niet langer vrede met de onderdrukking van de Nederlandsche taal en haar verbanning uit het Bestuur. In 1840 vragen een aantal verzoekschriften uit 214 gemeenten het gebruik van de Nederlandsche taal voor de Gemeentelijke en de Provinciale zaken. De Provincieraad van Antwerpen vraagt, dat de beambten, die in aanraking moeten komen met het publiek, het Nederlandsch zouden kennen en dat officiëele berichten en kennisgevingen in de twee talen zouden gesteld worden. Sedert dien tijd zijn de Vlaamschgezinden onafgebroken werkzaam geweest om aan de Nederlandsche taal haar ontroofde rechten weer te doen toekennen. In 1854 deed de Nederlandsche taal weer haar intrede in de Hoogeschool van Gent,- waaruit ze sedert 24 jaar oebannen was,- door de inrichting van een leergang in de Nederlandsche letterkunde. Den 11 November 1864 neemt het Belgisch Staatsbestuur voor 't onderricht in 't Nederlandsch in de officiëele scholen, voor het Bestuur en alle officiëele kennisgevingen, de spelling aan van 't Woordenboek der Nederlandsche Taal van De Vries en Te Winkel, waardoor de taaleenheid tusschen Noord en Zuid verzekerd wordt. In 1878 bepaalde een nieuwe taalwet, dat in de provinciën Antwerpen, West- en Oost-Vlaanderen, ook in het arrondissement Leuven van de provincie Brabant, alle berichten, uitgaande van Staatsambtenaren en bestemd voor het publiek, in 't Nederlandsch moesten gesteld worden en mochten vergezeld gaan van een vertaling in het Fransch. Tot in 1883 was het onderwijs in de middelbare scholen en de athenaea volkomen verfranscht. Een taalwet, dit jaar aangenomen, bepaalde dat in de voorbereidende afdeeling van de middelbare scholen het Nederlandsch de voertaal van het onderwijs zou zijn, alsook in de lagere scholen van de athenaea en dat na 1886 vijf vakken in de athenaea tot in Rhetorika in 't Nederlandsch zouden gegeven worden: namelijk Nederlandsch, Duitsch en Engelsch en twee andere vakken door den Minister te bepalen. In 1886 werd te Gent door het Staatsbestuur een Koninklijke Academie voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde gesticht, die de Nederlandsche taalstudie reeds krachtig bevorderd heeft. In 1889 schrijft een nieuwe taalwet de Nederlandsche rechtspleging voor in Vlaamsche rechtbanken. Proces-verbaal zal in 't Nederlandsch opgemaakt worden; de beschuldiging in 't Nederlandsch voorgedragen en 't vonnis in 't Nederlandsch gewezen, wanneer de beschuldigde het Fransch onmachtig is. Alleen op uitdrukkelijk verzoek van zijn cliënt mag de verdediger zich in 't Fransch uitdrukken. Eindelijk werd in 1897 nog een taalwet aangenomen, die het kommando in 't Nederlandsch voorschrijft voor de burgerwacht (schutterij) in de Vlaamsche provinciën en het wetsontwerp De Vriendt-Coremans, waarbij het Nederlandsch verheven zou worden tot den rang van tweede officiëele taal in België is nog aanhangig voor de Kamer. Ziedaar met korte trekken den rechtstoestand geschetst, waarin het Nederlandsch verkeert in België. Om deze schets te volledigen zouden wij er moeten bijvoegen, dat het Nederlandsch in de laatste jaren een aanzienlijke plaats is gaan bekleeden in het openbaar leven in Vlaanderen. Voorheen was de taal, die gebezigd werd in de Statenkamers, in de Vlaamsche Provincie- en Gemeenteraden zoo goed als uitsluitend Fransch. Thans is daarin een aanzienlijke verandering gekomen. Dat door vele afgevaardigden uit het Vlaamsche land Nederlandsch gesproken wordt, kan niet gezegd worden. Toch wordt het door enkelen gesproken en dat is een groote stap vooruit. Die het niet spreken, laten het na, omdat vele Waalsche afgevaardigden het niet zouden verstaan. Edoch, thans wordt in alle Waalsche Athenaea en Middelbare scholen Nederlandsch geleerd, zoodat het aantal Walen, die 't Nederlandsch volkomen onkundig zijn, al kleiner en kleiner zal worden en dat men in de toekomst kan voorzien, dat steeds meer en meer Vlaamsche afgevaardigden in de Kamer Nederlandsch zullen spreken. Wat Provincie- en Gemeenteraden betreft, in alle wordt thans Nederlandsch gesproken en verschillende | |
[pagina 76]
| |
hebben deze taal tot officiëele taal gekozen. Met deze beweging tot het heroveren van de Vlaamsche taalrechten en het in eer herstellen van het Nederlandsch in Vlaanderen, ging gepaard een herleving van de Nederlandsche letterkunde in België, die voor 1815 in onze gewesten bijna uitgestorven was. De letterkundige beweging was het ontkiemen van het zaad gestrooid onder de Regeering van Koning Willem I in den korten tijd van onze vereeni- ging met Holland. Tal van schrijvers gingen de lang veronachtzaamde moedertaal beoefenen en lang niet zonder goed gevolg. Het zal volstaan de namen te noemen van Jan Frans Willems, Prudens van Duyze, Frans Rens, Dautzenberg, Blommaert, Snellaert, Serrure, Heremans, de Laet, Conscience, de twee van Ryswyck's, Jan Van Beers, Mevr. Van Ackere, Mevr. Courtmans, David, Frans de Cort, Sleeckx, de twee Sniedersen, Jul. De Geyter, Vuylsteke, Emanuel Hiel, J. Van Droogenbroeck, Rosalie en Virginie Loveling, Max Rooses, Coopman, Hilda Ram, Pol de Mont, Van Langendonck, Stijns, Teirlinck, Brans, enz. enz. Wij slaan onwillens eenige namen over. Het ligt niet in ons bestek deze letterkundige herleving te beschrijven. Toch mag gezegd worden, om er het gewicht te doen van uitkomen, dat het buitenland van deze herlevende letterkunde heeft willen kennis nemen en dat de beste onzer schrijvers hun werken in vreemde talen hebben zien overzettenGa naar voetnoot(6). Nog op een ander gebied zag de Vlaamsche Beweging haar streven tot opwekking van 't zelfstandigheidsgevoel van 't Vlaamsche volk met een goeden uitslag bekroond. In de middeleeuwen had de Vlaamsche muziekschool krachtig gebloeid. Haar toonkundigen en zangers waren Europa door beroemd. Ook die roem was vergeten. Het is 't werk geweest van een muzikalen reus, Peter Benoit, hem weer te heroveren. In 1867 aanvaardde hij het bestuur van de Muziekschool van Antwerpen, waarin het onderwijs door hem op echt Vlaamschen grondslag werd ingericht, aansluitende aan de nationale tradities en in overeenstemming met den volksgeest. Door zijn meesterlijke werken heeft hij onsterfelijken roem verworven, die verre de grenzen van zijn vaderland overgeschreden is. Zijn Lucifer, woorden van E. Hiel, werd door de Philharmonic Society te Londen in Albert Hall uitgevoerd; Charlotte Corday en de Pacificatie van Gent in St James Hall voor 9.000 toehoorders. Ander werken van hem werden uitgevoerd in Amsterdam, 's Gravenhage, Berlijn, Hamburg, Wiesbaden, Praag, Weenen, Dresden, Mainz, Leipzig, Bayreuth, Parijs, Nantes, Angers, New-York, Cincinnatti. Machtig is zijn voorbeeld en zijn invloed geweest. Het heilrijkste gevolg van zijn streven zal wel geweest zijn het ontstaan van het Vlaamsch lyrisch drama en van de Vlaamsche opera. Sedert enkele jaren werden te Antwerpen lyrische drama's opgevoerd. Eerst in 1896 werd een echte Vlaamsche opera vertoond met overweldigenden bijval: Herbergprinses van Nestor de Tière, muziek van Jan Blockx. Dit gewrocht werd in den winter van 1896-97 vijf en twintig maal opgevoerd in den Nederlandschen Schouwburg te Antwerpen, werd reeds opgevoerd te Amsterdam en zal dezen winter opgevoerd worden in de Opera te Parijs, waar het ook, in 't Fransch vertaald, uitgegeven wordt. Ziedaar een zeer beknopte schets van de heroveringen gedaan door de Vlaamsche Beweging. Zeker is het er nog verre van af, dat het Nederlandsch in Vlaamsch België in volkomen normalen toestand zou verkeeren, dat is, dat het zijn eigen plaats niet meer zou moeten bevechten op een vreemde indringster en zou gebezigd worden bij alle, zóó veelzijdige uitingen van een modern volksleven. Maar wanneer men een blik slaat op de afgelegde baan, mag men gerust de toekomst te gemoet zien. Vrees was er onder de Fransche overheersching en na 1830, dat het Nederlandsch in België kon ten ondergaan. Niet alleen is die vrees nu sedert lang zonder grond; maar stap voor stap gaan we de volledige zegepraal van de Vlaamsche Beweging te gemoet. Het is niet genoeg, dat de taalrechten van het Vlaamsche Volk door taalwetten gewaarborgd zijn. Een gedeelte van dat volk, de hoogere standen, hebben de volkstaal losgelaten en hebben zich in het maatschappelijk verkeer leeren bedienen van een vreemde taal. Dat is voorzeker een misstand, omdat er alzoo een kloof ontstaat tusschen de ontwikkelde standen en de lagere schichten van de maatschappij, die aldus den beschavenden invloed van de eerste niet kunnen ondergaan. Het spreekt vanzelf, dat daar achterlijkheid moet uit voortspruiten voor het volk in zijn globale massa. Deze kloof moet gedempt; de hoogere standen moeten teruggebracht worden tot de waardeering van de volkstaal. Waardeering en kennis van de volkstaal komen geleidelijk, wanneer de veroverde wetten kennis van de volkstaal onontbeerlijk maken voor allen, die iets willen zijn in de Vlaamsche samenleving. Een degelijker onderwijs brengt die kennis aan. Maar de kroon moet op dat werk van vervlaamsching van ons maatschappelijk leven geplaatst worden, door de stichting van de Vlaamsche Hoogeschool. Het hooger onderwijs wordt te Gent thans verstrekt in het Fransch behalve voor enkele vakken. De studiën van de jongelieden uit onze ontwikkelde standen krijgen dus hun beslag in het Fransch. Al | |
[pagina 77]
| |
zouden velen, die aan hun taal gehecht zijn, zich in het maatschappelijk verkeer willen bedienen van hun moedertaal onder een beschaafden vorm, ze zouden, door gebrek aan oefening daarin, het niet kunnen omdat hun kennis hun aangebracht werd in een vreemde taal, omdat hun denken een Fransche plooi gekregen heeft. Anders wordt dat, wanneer hun studiën in 't Nederlandsch hun beslag krijgen. Dan krijgen ze aan de Hoogeschool de gewoonte om beschaafd hun moedertaal te spreken in plaats van Fransch. Dan gaan jaar aan jaar dokters, advocaten, aanstaande notarissen, leeraars enz. de samenleving in, die 't gebruik van een beschaafde taal verbreiden en de verfransching afbreuk doen. Wanneer de Vlaamsche Beweging dien uitslag bereikt, duurt het niet lang voor het Nederlandsch ook in België in volkomen normalen toestand leeftGa naar voetnoot(7).
Over dien toestand van onze taal in Noord-Nederland kunnen we zeer kort zijn; deze is volkomen normaal; het is de toestand, waarin de taal verkeert van ieder beschaafd volk, dat de vrije beschikking over zijn eigen lotgevallen heeft; haar plaats in 't eigen land wordt niet bedreigd door een vreemde; ze is de taal van het bestuur, het onderwijs, de nijverheid, den handel, de wetenschap, de kunst. Ze wordt gesproken onder een beschaafden vorm in het maatschappelijk verkeer. In ons aldus geschetste Europeesch taalgebied, wordt Nederlandsch gesproken door 5.000.000 menschen in Noord-Nederland; door 3.400.000Ga naar voetnoot(8) in Vlaamsch België; door nagenoeg 200.000 in Fransch Vlaanderen. Laten we die laatsten terzijde, dan hebben we in Europa een doorloopend taalgebied van meer dan 8.000.000 menschen. Zooals we 't vroeger zeiden is er voor ons noch achteruitgang noch stilstand, wat treft het aantal individuën die onze taal spreken. Nederland's bevolking was in 1823 2.613.500 inwoners tegen 5.000.000 nu. Het aantal Vlaamsch-sprekenden in België was in 1866 2.700.000. Dus een aanzienlijke vermeerdering in 1890. Deze vermeerdering is van 't hoogste belang in den strijd, dien een volk te leveren heeft tot in stand houden van een eigen beschaving; want vele uitingen van de beschaving worden slechts dan mogelijk, wanneer een zeer groot getal individuën, die dezelfde taal spreken, er van genieten kunnen.
Van zijn bevolking heeft Noord-Nederland duizenden afgestaan voor de emigratie, die in deze eeuw hoofdzakelijk gegaan is naar de Vereenigde Staten. De Nederlanders waren onder de vroegste kolonisten in Noord-Amerika. Door hen werden de eerste volkplantingen gesticht op de Westkust van Noord-Amerika; in 1612 stichtten ze Nieuw Amsterdam, dat New York geworden is; dan Breukelen (Brooklijn); Bloemendaal (Bloomingdale); Haarlem (Harlem) enz. Deze landstreek droeg in dezen tijd den naam van Nieuw-Nederland; Nieuw-Nederland valt in 1664 in de handen van de Engelschen en is thans New Jersey geworden. Daarop is een instrooming van duizenden Angelsaksers gevolgd. De Nederlandsche kolonisten, die zich hier gevestigd hadden, zijn langzamerhand verengelscht en hun nakomelingen hebben de taal van hun vaderen verleerd. Dat wil niet zeggen, dat ze alle gehechtheid aan het oude moederland hebben afgelegd. In hen leeft integendeel nog een wakkere stamtrots. Te New-York hebben ze een Vereeniging gesticht, de Holland-Society, waarvan alleen zij leden kunnen worden, die hun afstamming van oud-Nederlandsche kolonisten kunnen bewijzen. Onder hen - ze heeten in Amerika de ‘Knickerbockers’ - zijn er velen, die door fortuin en maatschappelijken stand een zeer aanzienlijke plaats in de Amerikaansche samenleving bekleeden. Ieder jaar houdt de Holland-Society nog een vergadering, waarin de dagen van Nederland's grootheid op zee herdacht worden. Ze heeft 50.000 dollars ten koste gelegd aan een ruiterstandbeeld van Willem den Zwijger, dat ze geschonken heeft aan de stad New-York om op een openbaar plein geplaatst te worden. Ook het besef van Nederlandsche stamsolidariteit bezielt haar. Zoo zond ze in April 1896 een manifest aan President Kruger en Generaal Joubert, waarin ze den inval van Jameson afkeurt ‘als een schandelijke beleediging jegens een weerloos volk’, en ‘allen die er hetzij openlijk of heimelijk deel aan namen’ acht zij ‘schuldig aan een daad van landroof, welke de zwaarste straf bij de wet bedreigd, verdient’. Behalve deze Knickerbockers zijn de Nederlanders, die zich in de Vereenigde Staten in de XIXe gevestigd hebben, en daar volkplantingen stichtten, zeer talrijk. Zoo vindt men talrijke volkplantingen met Nederlandsche namen: Holland, Friesland, Oostburg, Prinsburg, Vlissingen, Amsterdam, De Pere, Hoboken, Zeeland, Pella, Middelburg, Overijsel, Graafschap, Drenthe, Wilhelmina, enz.; andere die aan Nederland of zijn geschiedenis herinneren: Orange-City. In tal van Amerikaansche steden hebben Nederlanders zich in dichte massa's nedergezet. Zoo te Chicago, waar er een 30.000 zijn (Vlamingen en Hollanders), te Battle-Creek, Englewood, Kewanee, Millwaukee, New-York, San Francisco, Paterson, Roseland, Gano, Kalamazoo, Cleveland enz. In deze steden verschijnen | |
[pagina 78]
| |
ook tal van Nederlandsche bladen: te Chicago De Nederlander, Excelsior; te Holland, Mich., De Grondwet; te Kalamazoo: De Hollandsche Amerikaan; te Paterson: De Telegraaf; te Passaic: Het Oosten; te Pella: Pella's Weekblad; te Orange-City: De Vrije Hollander; te De Pere: De Volksstem; te Grand Rapids: De Standaard, De Vrijheidsbanier; te Battle-Creek: De Evangelie-Bode; te Greenbay: Onze Standaard; te Springfield: De Bode; te Sioux-Center: Het Sioux-Center Nieuwsblad; enz., enz. Ook hebben de Nederlanders, op onderscheidene plaatsen, vereenigingen gesticht ter beoefening van de Nederlandsche letterkunde, het Nederlandsch tooneel, den Nederlandschen zang. In het één stadje Paterson bestaan de volgende Rederijkersmaatschappijen: De Bloemenkrans, Harmonie, Tot Nut van 't Algemeen, Excelsior en de Friesche Vereeniging: Uetspanning troch Ynspanning. Het Nederlandsch begrafenisfonds Zelf-Hulp van Chicago telt 7.000 leden. In Zuid-Amerika wordt onze taal gesproken in de Nederlandse Koloniën Curaçao en Suriname. De Kolonie Curaçao bestaat uit de eilanden Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, St Eustachius en de helft van St Marten. Op de drie eerste eilanden wordt Nederlandsch gesproken door Hollanders en kleurlingen; minder door de daar wonende negers en mulatten alhoewel het zich in den laatsten tijd onder de laatsten verbreidt onder den invloed van de school. In de Kolonie wonen ook talrijke Israëlieten van Portugeesche of Spaansche afkomst, die zich onder elkaar van het Spaansch bedienen, doch algemeen Nederlandsch verstaan; velen spreken het ook; enkele Israëlietische families spreken onder elkaar ook Nederlandsch. In deze Kolonie verschijnen enkele Nederlandsche bladen, b.v. De Arubasche Courant op Aruba; op Curaçao De Vrijmoedige, De Wekker, Amigo e di Curaçao (in 't Spaansch en 't Nederlandsch). In de Kolonie Suriname hebben we een Kolonie met Nederlandsch bestuur, Nederlandsche ambtenaren en ingezetenen, Nederlandsche scholen, een Nederlandsche dagbladpers. Zoolang deze Koloniën onder Nederlandsche vlag blijven heeft onze taal hier een veld voor haar verbreiding. Denzelfden toestand nemen we waar in Nederlandsch Oost-Indië, met dit verschil, dat deze Kolonie oneindig uitgebreider is en welvarender en dat zich hier, buiten de inboorlingen een aanzienlijk getal Nederlandsch-sprekenden bevinden: Nederlandsche ambtenaren, planters, industriëelen, en andere Europeanen wier getal 60.000 overtreft. Ook wordt Nederlandsch gesproken door de Indo's d.i. afstammelingen van Europeanen en inlandsche moeders; ook, maar minder door de inboorlingen. Door de meest ontwikkelden onder deze wordt de kennis van het Nederlandsch op prijs gesteld. Immers, zoodra ze zich tot hoogere beschaving willen verheffen, wordt de kennis van een Europeesche taal, waarin een uitgebreide letterkunde het kapitaal van de moderne beschaving behelst, hun onmisbaar; en de eerste Europeesche taal, waar ze kennis mede maken, is de onze. Dertig millioen onderdanen staan onder Nederlandsch gezag en voor die talrijke millioenen menschen wordt het Nederlandsch de taal die hun den weg tot hoogere beschaving ontsluit.
Het ruimste veld voor haar verbreiding heeft onze taal in Zuid-Afrika. Nadat in 1652 Kaapstad werd gesticht, hadden de Nederlanders, die zich daar aanvankelijk hadden neergezet, zich van lieverlede over de omringende landstreek verbreid, aan de beoefening van landbouw en veeteelt den naam van Boeren dankend, die een nationale naam geworden is. Toen in 't begin van deze eeuw de Kaap-Kolonie in Engelsche handen gevallen is, waren ze nog niet verder gedrongen dan de Buffelrivier ten Noorden, de Vischrivier ten Westen, die destijds de grens bepaalden. Ze telden nog niet meer dan 6.000 volwassenen. Thans hebben ze zich over gansch Zuid-Afrika verspreid en vindt men hen gevestigd buiten de Kolonie: in Namaqualand, Damaraland, Bechuanaland, Matabeleland, Gazaland. Met hen heeft onze taal zich verbreid onder den vorm van het Kaapsch-Hollandsch niet alleen doordien zij zelf er aan vasthouden maar doordien ze zich heeft voortgeplant onder de inboorlingen. Omtrent deze verbreiding en het aantal Nederlandsch-sprekenden in Z.A. deelde Zed. Dr H. Muller, Consul-Generaal van den Oranje-Vrijstaat, den Haag, ons enkele inlichtingen mee. De beschaafde Hottentotten, d.w.z. alle Hottentotten wonende in de Kolonies en Republieken, hebben Hollandsch als hun moedertaal aangenomen en spreken het onder elkaar, maar zeer verbasterd. Wanneer men als Hollandsch-sprekend aanneemt de leden van de Nederduitsch-Hervormde en de Afr. Gereformeerde Kerk, heeft men voor de Kaap-Kolonie 229.000 of 61% van de blanke bevolking; van de 50.000 Hottentotten behooren 54% tot deze kerk; maar ook de anderen zijn evenzeer Hollandsch-sprekend. De half-blanken in de Kaap-Kolonie tellen 248.000 en deze spreken voor de meerderheid Hollandsch; de Maleiers - 14.000 - alle. Natal heeft een blanke bevolking van 43.000 waarvan 10.000 Nederlandsch spreken. In Zululand wonen slechts 548 blanken, waarvan de meesten Hollandsch spreken; de Zulu's spreken het weinig. Basufoland 218.000 gekleurden, spreken meest Hollandsch, maar niet als moedertaal; van de 578 blanken hier spreken de helft Nederlandsch. Bechuanaland 5784 blanken, | |
[pagina 79]
| |
spreken de helft Hollandsch, 165.000 gekleurden, spreken meest Hollandsch, maar niet als moedertaal. Matabeleland en Masjonaland 2500 blanken, waarvan ¼ Hollandsch spreken. Oranje-Vrijstaat 78.000 blanken, waarvan ¾ Nederlandsch spreken; 130.000 gekleurden spreken het alle, maar niet als moedertaal. Zuidafr. Republiek 260.000 blanken, waarvan ± 200.000 Hollandsch spreken; 650.000 gekleurden spreken ± allen Hollandsch, maar niet als moedertaal. Swazieland 500 blanken spreken alle Hollandsch. In het Duitsch protectoraat spreken 116.000 Bastaard-Hottentotten ± alle Hollandsch, meest als moedertaal. Kort, over gansch Zuid-Afrika, wordt Hollandsch gesproken of verstaan. ‘Vele Engelschen spreken goed en gemakkelijk de Boerentaal’, zegt Dr. H.P.N. Muller in zijn Reisherinneringen; ‘en overal behalve in de zeeplaatsen, ben ik met Hollandsch goed kunnen terechtkomen.’ Zeer hoog naar het Noorden zijn Afrikaners thans doorgedrongen. Sedert 1880 zijn ze gevestigd in Portugeesch Angola, benoorden de Kunene, te San Januario op de Hoogvlakte van Humpata. Van hieruit zijn weer enkele families nog meer naar het Noorden getrokken en zijn gevestigd te Bihé, Hanja, Bailundu. Zelfs is in 1895 een trek van Afrikaners van Humpata uit, op 't punt geweest plaats te grijpen naar den Congo-Vrijstaat, waar de Boeren in Kwango plaatsen zouden krijgen. Die trek is ondergebleven, doch het is niet gezegd dat onze stamgenooten niet te eeniger tijd het gebied van den Congo betreden, waar ze in aanraking komen met Vlamingen, die hunne taal spreken. Behalve de Afrikaners is er te Humpata nog een kleine bevolking van gekleurden, die als dienstboden met de Boeren uit Transvaal gekomen zijn, en die nu voor het meerendeel onafhankelijk geworden zijn en allen goed Hollandsch spreken. Zeer uitgebreid is dus in Z.A. het gebied van onze taal. Doch ze heeft een zeer geduchten mededinger in het Engelsch. Dadelijk nadat de Kaap-Kolonie in hun handen gevallen was, zijn de Engelschen begonnen met onze taal te verdrukken, die ze gaarne hadden uitgeroeid, net zooals de Franschen het gaarne in Vlaanderen hadden gedaan, toen ons land bij Frankrijk was ingelijfd. Het landsbestuur werd verengelscht; de Nederlandsche taal uit de rechtbank verbannen. Een groot getal Engelschen zijn sedert het begin van deze eeuw in de Kolonie gestroomd, hebben zich ook elders over Z.A. verspreid en met hen heeft zich het gebruik van de Engelsche taal in Z.A. verbreid. Lang, zeer lang hebben de Afrikaners den verengelschenden invloed ondergaan zonder een poging daar tegenover in 't werk te stellen. Wel woog hun de Engelsche taalverdrukking zwaar, maar het duurde tot 1881 voor er spraak was van een ontwaking van de Afrikaners als zelfstandig volk in de Kolonie. In dat jaar werd de Afrikaner Bond gesticht en de oprichting van dit lichaam heeft voorzeker een gunstigen invloed gehad op het Afrikanerdom; ze heeft den lust ingeboezemd tot het lezen van Hollandsche bladen; heeft een levendig belang doen stellen in de opleiding van de kinderen en heeft aangespoord tot het deelnemen aan de regeling van de wetten en regeering van het landGa naar voetnoot(9). Gunstig werken ook de Debatvereenigingen en de Christelijke Jongelingsvereenigingen, omdat de jonge Afrikaners daar de gelegenheid vinden om zich te oefenen in het denken, het spreken, het lezen, het schrijven van nuttige en leerzame quaestiën over maatschappelijke onderwerpen of over de boerderij. De oprichting van den Afrikaner-Bond heeft de intrede voorbereid van onze taal in het Kaapsche Parlement. In het jaar 1882 werd een wet aangenomen, waarbij het gebruik van de Hollandsche taal werd toegelaten naast het Engelsch. Thans hoort men in het Huis bijna evenveel Hollandsch als EngelschGa naar voetnoot(10). Ander veroveringen zijn daarop gevolgd; onze taal is niet langer uit de gerechtshoven gebannen: magistraten moeten hun vonnissen, procureurs en notarissen hun acten ook in 't Nederlandsch stellen. In 1888 werd het examen in 't Nederlandsch voor den civielen dienst verplichtend gesteld. Sedert 1849 worden door Noord- en Zuidnederlandsche deelnemers om beurten in een Zuid- en een Noordnederlandsche stad, de Nederlandsche Taal- en letterkundige Congressen gehouden. Zuid-Afrika had zijn eerste Taalcongres op 31 october 1890 onder voorzitterschap van Professor P.J.G. De Vos. Dat congres leidde tot het oprichten van den Zuidafrikaanschen Taalbond, die werkzaam zou zijn voor de verspreiding van duidelijk, in echt grammaticaal Hollandsch geschreven boeken; het houden van vergaderingen en voorlezingen in het Hollandsch; het oprichten van Bondstakken in de buitendistricten. De werkzaamheid van den Taalbond heeft veel bijgedragen om de belangstelling in de volkstaal levendig te doen worden en om haar rechten te doen erkennen. In 1892 kon dan ook een monument te Burgersdorp ingehuldigd worden tot herinnering aan de gelijkstelling van het Nederlandsch met het Engelsch in de Kolonie. Men meene evenwel niet, dat men die gelijkstelling naar de letter moet opvatten. Feitelijk wordt het Hollandsch door de meerderheid van de blanke bevolking van de Kolonie gesproken. Toch voert het | |
[pagina 80]
| |
Engelsch officiëel den boventoon en is het onderwijs in hooge mate verengelscht. Hierin zit het gevaar. Door hun verengelschte opvoeding leeren de Afrikaansche kinderen de taal van hun ouders verachten en zoo zou deze al meer en meer achteruitgaan. Dan is het uit met het zelfstandig bestaan van de Afrikaners. De redding van de Afrikaansche nationaliteit hangt af van een onderwijs, doortrokken van nationalen geest en ingericht op nationalen grondslag, d.i. met het Nederlandsch als voertaal of medium - zooals men in Z.A. zegt,- in de scholen bezocht door kinderen, wier moedertaal Hollandsch is. Is het in de Kolonie Natal niet beter gesteld met het Hollandsch, veel gunstiger is de toestand in de Republieken, waar het Nederlandsch de eenige officiëele taal is van het Bestuur. Bepaaldelijk wordt in de Zuidafrikaansche Republiek krachtig vastgehouden aan een nationaal stelsel van onderwijs met het Nederlandsch als voertaal. Geen subsidies worden aan private scholen toegestaan, zoo daar het Hollandsch, niet het medium van onderwijs is. In de scholen waar de kinderen het Engelsch tot moedertaal hebben kan aanvankelijk het Nederlandsch het medium niet zijn; maar hier moet er voor gezorgd worden, dat de kinderen een voldoende kennis van 't Nederlandsch opdoen om later in de hoogste klassen de lessen met Nederlandsch als medium te kunnen volgen. Het onderwijs ontwikkelt zich zeer flink en geregeld in de Z.A.R. en werd bekroond door de oprichting van een StaatsgymnasiumGa naar voetnoot(11), de eerste stap naar de Nederlandsche Hoogeschool. Die moet er komen, wil het Nederlanderdom op den duur zegevierend treden uit den strijd tusschen nationaliteiten in Z.A. De Hoogeschool immers levert aan de samenleving, die personen, die in het maatschappelijk leven de hoofdrol spelen. Ze vormt de hoogste verstandelijke krachten van de natie, wier ontplooiing en werkzaamheid niet alleen de welvaart van land en volk moeten voorbereiden, maar van welker algemeene richting het zal afhangen of het algeheele volk vastberaden een eigen, zelfstandige beschaving zal ontwikkelen, dan wel of het zich vlijen zal in het juk van een vreemde beschaving, van vreemden invloed, die wel eens op vreemde overheersching uitloopt. Beseft men 't gevaar, dat voor de zelfstandigheid van de Republiek het feit oplevert, dat haar zonen voor het meerendeel genoodzaakt zijn hun hooger onderwijs te gaan ontvangen aan Engelsche Universiteiten? Zeker moet de Engelsche beschaving, die haar toppunt bereikt heeft, op nog jonge en onervaren gemoederen een overweldigende indruk maken, wanneer ze die gaan vergelijken bij die van hun eigen land, en 't gevaar staat wel voor de deur, dat ze zich dan den Engelschen invloed gevangen geven en naar 't vaderland terugkomen met geesten en harten, die voor goed een Engelsche plooi hebben aangenomen en Engelsche neigingen hebben gekregen. Als hoofd én hart van de jongelingschap aldus verengelscht zijn, hoe zal zij dan den strijd tot handhaving van 's lands zelfstandigheid aanbinden, dien de vaderen tot nog toe zegevierend hebben volgehouden? Dan, die vervreemding van eigen aard werkt verlammend. Zeker is het, dat zij, die in een vreemde taal opgeleid worden en geestelijk vervreemden van hun stam, waar ze toch stoffelijk blijven toe behooren, geen aandrang gevoelen tot geesteswerkzaamheid; immers op ieder gebied levert hun de vreemde, krachtig ontwikkelde beschaving, wat hun eigen ontwikkeling vereischt; ze koesteren zich in 't genot van de vruchten van die beschaving, maar zelf blijven ze onvruchtbaar. Ze missen den prikkel tot zelfstandige, geestelijke werkzaamheid: een ideaal; de edele zucht om 't volk, waaruit ze gesproten zijn, zoo hoog mogelijk op te voeren. Een eigen, Nederlandsche Hoogeschool te krijgen is daarom voor de Zuidafrikaansche Republiek een levensquaestie: van vreemde natiën kan ze zonder gevaar met betrekking tot handel en nijverheid afhankelijk zijn; de hoogste geestelijke opleiding van haar kinderen moet ze - 't staat er àl op - zelf in handen nemen. Reeds werd een Mijnbouwschool opgericht, die kan beschouwd worden als de eerste faculteit in de Hoogeschool van de toekomst. Laat de voltooiing van het gebouw niet te lang uitblijven. Het zelfstandig bestaan van de Republiek zal er door versterkt en verzekerd worden.
Wanneer we aldus onze blikken laten weiden over het uitgestrekte gebied over de wereld, waarover onze taal verbreid is, dan is er geen reden om ons door kleinmoedigheid te laten bekruipen. Onder de kleinere moderne volken is er geen, dat een zoo uitgebreid taalgebied heeft; onder de groote natiën zijn er ternauwernood enkele wier taalgebied het onze in uitgestrektheid overtreft. We mogen zeggen: onze taal heeft een schitterende toekomst; maar onze stam, met zijn nauwer aan elkaar aangesloten hoofdvertakkingen, moet haar die met een hooggespannen, krachtigen wil weten voor te bereiden. Laten we ons, Nederlanders over de wereld, leiden door eene hooge bezieling: den wil om trots alles en trots allen vast te houden aan onze zelfstandigheid, dan hebben we 't in onze macht om ons op te werken tot een hoogte, die ons met eere een glansrijke plaats doet innemen in de rij van de volken. H. MEERT Gent, 5 December 1897. |
|