Neerlandia. Jaargang 76
(1972)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
[pagina 57]
| |
Hippoliet Meert (1865-1924)
| |
Tegen een lijkOndertussen waren de Nederlanders De Kanter en von Weller, algemeen voorzitter en ondervoorzitter van het A.N.V. ook aangekomen en de stoet zette zich langzaam in beweging, met vlaggen en bloemenkransen. Als eersten - om de baan vrij te maken? - de volksvertegenwoordigers Staf de Clercq en Henri Picard. Langs de Schelde en over de Brusselse Laan stapte men in de richting van Ledeberg. De politie kwam vragen: ‘Waar gaat gij heen?’, maar de heren vooraan konden geen antwoord geven, eenvoudig omdat enkel de familie en Boudewijn Maes wisten waar de Nederlandse lijkwagen met de dode Meert zou aankomen. Tot in Ledeberg ging alles goed. Om dan echter met het lijk terug door Gent te rijden... Op de brug gaf de politiekommissaris van de eerste wijk het bevel: ‘Stop!’ en hij zei tot Liesenborghs en Boudewijn Maes dat hij het lijk niet mocht doorlaten omdat hij geen onderrichtingen gekregen had. De Nederlandse autovoerder toonde aan de politiekommissaris het franstalige vrijgeleide dat de Belgische consul te Vlissingen hem gegeven had en waarin aan alle overheidspersonen gevraagd werd, het lijk van Hippoliet Meert overal zonder oponthoud door te laten. Boudewijn Maes toonde een vrijgeleide om het lijk langs de kortste weg naar het kerkhof te voeren. De politiekommissaris zei, dat hij uitsluitend aan de burgemeester van Gent gehoorzaamheid verschuldigd was, en dus!... Een aantal vlaamsgezinden en ook de familieleden waren nu naderbij gekomen en vroegen de politiekommissaris beleefd om de lijkwagen toch door te laten. Met brede gebaren en op schreeuwerige toon weigerde de politieman opnieuw. Niets aan te doen! Achteruit! Een groep V.O.S.-sen maakte zich al klaar om desnoods de kist op hun schouders naar het kerkhof te dragen. De politiekommissaris verloor zijn zelfbeheersing, werd woest en wilde de voerder dwingen de wagen te verlaten. ‘Klopt ze uiteen!’ zei hij tot zijn agenten, op de vlaamsgezinden wijzend. ‘Flaminganten’ uiteenranselen, hoefde aan de Gentse politie van die tijd geen tweemaal gezegd te worden. De begrafenisgangers verzetten zich echter (V.O.S.-sen waren méér gewoon) maar ook de familieleden van Meert, de weduwe en andere vrouwen inbegrepen, werden met de gummiknuppel bewerkt. De politiekommissaris deed de revolvers trekken. Een agent loste een schot in één der voorbanden van de lijkwagen, zodat er van dóórrijden geen kwestie meer was. Daar stond de lijkwagen nu op de brug, het verkeer | |
[pagina 58]
| |
stremmend: trams, auto's en voetgangers moesten wachten, twintig minuten lang. Plots kwamen dertig bereden gendarmen aangestormd; zonder enige waarschuwing sloegen de ruiters met de blote sabel los op al wie ze raken konden. Vrouwen en meisjes die bloemen droegen, vielen op de grond of werden bijna in de Schelde gedrongen. Mejuffer Picard, de zuster van de Vlaams-nationalistische volksvertegenwoordigerGa naar voetnoot(1), werd gewond door een trap van een paard. Toen de brug ‘schoongeveegd’ was, werd er een reservewiel geplaatst en de politiekommissaris verzekerde de familieleden van Meert dat zij het lijk naar de begraafplaats mochten vergezellen. Zij wel, de ‘betogers’ niet. De lijkwagen, nu door een Gentenaar bestuurd, begon weer te rijden; vaandrigs en bloemendraagsters werden brutaal achteruitgeduwd en weggedreven door politie en rijkswacht. Als de auto een paar honderd meter ver was, gebood de kommissaris plots aan de chauffeur (de Nederlandse voerder zat links) in volle vaart door te rijden! Een paar familieleden klampten zich vast aan de lijkwagen; de weduwe en andere bloedverwanten liepen nog op een drafje mee maar moesten het opgeven,- 40 km per uur! - en de dertig gehelmde ruiters draafden naast de auto. Een enig zicht... Op het kerkhof stonden vier grafdelvers en een paar politiemannen gereed. Enige minuten na de lijkwagen kwam er nog een auto aan, met enige familieleden en vrienden. Drupsgewijze kwamen er méér mensen bij. Als de kist reeds in de kuil gezonken was, mochten alléén zij die bloemen droegen naderbij komen. Omdat er tenslotte zoveel mensen waren, vond de politiekommissaris het beter zich niet meer te verzetten. Verontwaardigde mannen en wenende vrouwen kwamen dan buigen voor het graf dat onder bloemen bedolven werd. Honderden mensen bleven nog een hele tijd rond het graf staan, roerloos en zwijgend. Gent had aldus ‘de schande’ van een eerherstel aan de aktivist Meert niet moeten beleven... | |
EerherstelHenri Picard en Staf de Clercq interpelleerden in de Kamer over die schandelijke incidenten. In oktober 1925 werd op het stedelijk kerkhof te Gent een monument onthuld op Meerts graf. Die plechtigheid werd niet verboden maar ze moest toch ‘in stilte’ doorgaan. Er mocht niet gesproken worden en de deelnemers zouden slechts één voor één voorbij het graf mogen defileren. In Uilenspiegel spraken daarna Roza de Guchtenaere en Boudewijn Maes, Herman van Puymbrouck namens het Vlaamse Front, dr. Antoon Jacob als professor aan de universiteit Gent 1916-1918, de Nederlander Schreuder namens groep Nederland van het A.N.V., en mejuffer Anita Prins namens de Dietse Bond. In 1944 werd het graf van Hippoliet Meert tijdens een bombardement door een granaat vernield. Het bleef in die toestand liggen totdat het in 1957 door toedoen van het A.N.V. en op initiatief van een groepje ‘werkers’, onder leiding van wijlen dr. Jef Goossenaerts, mooi hersteld werd. Hippoliet Meert was onder andere de onvervangbare en onvergelijkelijke spil van de werkelijke volksbeweging die vóór de eerste wereldoorlog, van in 1911, maanden lang, heel Vlaanderen aan het roeren bracht, soms met niet minder dan vierentwintig meetings op één zondag. Hippoliet Meert heeft voor Vlaanderen een mogelijk schitterende wetenschappelijke loopbaan opgeofferd en zich letterlijk afgesloofd. ‘Spectaculaire’ flaminganten, politici, Frans van Cauwelaert en Kamiel Huysmans onder andere, werden bedacht met eredoctoraten van de vernederlandste Gentse universiteit. Hippoliet Meert werd daarbij gewoon ‘vergeten’, niet eens vernoemd. Men vindt zijn naam niet in sommige grote encyklopedieën, wel in de Katholieke Encyclopedie; ook in het Lektuur-repertorium, maar daar vanzelfsprekend niet met zijn hoofdtitels. En toch, ondanks de officiële geschiedschrijving, is hij een groot man voor Vlaanderen, neen: voor ‘heel-Nederland’. Men hoeft daarom nog niet eens te zweren bij ‘een volk van helden en heiligen’... maar slechts doodgewoon oog te hebben voor edelmoedigheid en zelfverloochening, voor werkkracht en methodisch zwoegen. | |
‘De grootste ezel...’Hippoliet Meert, geboren te Aalst op 1 april 1865, werd grootgebracht bij een oom en een tante, in een ijzerwinkel aan de Gentse Steenweg. Hij ging naar de middelbare school en onderging er, zoals elke Vlaamse jongen van zijn tijd, onbewust de slopende kankerende verfransing, totdat een oudere leerling hem op het jammerlijke daarvan wees. Pas later zou hij begrijpen hoezeer de Waalse jongens in algemene ontwikkeling de Vlaamse vóór waren. Niet omdat ze begaafder zouden zijn maar omdat ze | |
[pagina 59]
| |
als Waal worden opgevoed terwijl de Vlaming (het zijn Meerts eigen woorden) een karikatuur van een Waal moet worden. Meert zou zich later altijd het geval herinneren van Severinus Plas, een struise boerejongen uit Teralfene die hij op de middelbare school leerde kennen. Die Plas heeft op de dorpsschool leren rekenen in zijn eigen taal en kent het verbazend goed. Sommen, op te lossen met zijn gezond ontwikkeld redeneervermogen, kosten hem geen moeite en in de ogen van zijn klasgenoten is hij een wiskundig genie. De teorie echter! Ondervraagd over géométrie, triangles isocèles, quadrilatères, pentagones en hexagones... In zijn eigen taal zou hij de leraar wat rap overhoop gecijferd hebben, maar nu staat hij daar als een stommeling en wordt hij door de leraar - een Waal die geen uitleg kan geven in het Nederlands - nog voor ezel gescholden! ‘Eerst later’ zo zegt Hippoliet Meert in 1912, ‘heb ik begrepen dat de grootste ezel van de twee niet Severinus Plas was, maar hij, die niet begreep, dat dergelijk onderwijs krankzinnig is’. | |
‘Frans leren...’Hippoliet Meert volgt het atheneum te Gent en wil daarna ingenieur worden. Hij wordt echter zwaar ziek, moet zijn studie aan de universiteit een jaar lang onderbreken. Dan toch nog ingenieur willen worden, zou te veel tijd vergen, meent hij, en hij gaat Germaanse talen, aardrijkskunde en geschiedenis studeren. Baron Léon de Béthune, katoliek volksvertegenwoordiger voor Aalst, helpt de jonge filoloog bijna onmiddellijk aan een betrekking bij het stedelijk ateneum te leper, hoewel de familie Meert te Aalst als liberaal bekend staat. Te leper leert Meert een interessante kollega kennen: Kamiel Huysmans... Weer dank zij baron de Béthune geraakt hij in het staatsonderwijs, wordt leraar te Luik, te Brussel, te Leuven, en eindelijk vast benoemd aan het koninklijk ateneum te Gent, met opdracht om Nederlands en Duits te onderwijzen. Meerts ideaal is: van iedere Vlaming een flamingant te maken. De Vlaamse Beweging heeft tot nu toe zeer weinig echte vlaamsgezinden gemaakt; 't onderwijs zal het moeten doen. Daarom moet het in ‘een warme vaderlandse, Vlaamse geest’ gegeven worden. ‘Jonge man, onderwijs Nederlands zoals men ieder ander vak onderwijst, onzijdig dus, en vermijd zorgvuldig de leerlingen te wijzen op de verdeeldheid, door de verfransing te weeg gebracht’, raadt een oudere kollega hem aan. Meert wilt dat voorschrift niet volgen, mag het in geweten niet volgen, meent hij, ‘als vaderlander’. Waarom niet? Omdat er bij voorbeeld leerlingen zijn die betreuren dat België niet ingelijfd werd door Frankrijk. Omdat een kollega tijdens de les minachtend gesproken heeft over Conscience's ‘Leeuw van Vlaanderen’. Omdat de leraar wiskunde, tegen de wet in, natuur- en wiskunde uitsluitend in 't Frans onderwijst, de vakterminologie niet in 't Nederlands geeft en steeds herhaalt: ‘Ge komt toch naar de school om Frans te leren?’ Meert zegt dan: ‘Gij komt naar de school om onderwezen te worden en Frans is maar één der vakken’. Een Waals kollega (te Gent) zegt minachtend tot de jongens: ‘Vous irez loin avec votre flamand’. (Ge zult vèr geraken met uw Vlaams) Dàt zal Meert eenmaal weerleggen. Het is noodlottig voor een volk, ‘een Frans hoofd te dragen boven een Vlaamse romp’, zegt hij. De normaalscholen zouden leraars moeten vormen die het onderwijs van het Nederlands als een wààr apostolaat beschouwen! | |
Vlaams of NederlandsHet is niet van ondergeachikt belang of men onze taal Vlaams of Nederlands noemt, zegt Hippoliet Meert in 1891 en hij staaft dat uitvoerig. Nederlandse taal... is dat belangrijk? Kijk maar naar hetgeen in de Kamer gezegd werd! Cooremans, de vlaamsgezinde volksvertegenwoordiger uit Antwerpen, had het over staatsexamens waarin de kandidaten moeten bewijzen of ze Frans en Vlaams kennen. Een Waal zegt daarop: ‘En waarom geen Waals?’ Die Waal doet alsof het ‘Vlaams’ een verzameling van dialekten is zoals het Waals, en in zekere zin heeft hij gelijk. Nederlands is de algemene taal (beschaafde taal zegt Meert) in Europa: Noord- en Zuid-Nederland en Frans-Vlaanderen, en buiten ons werelddeel. ‘Dat is heel wat meer ontzagwekkend’. De kleine, onopvallende Meert, geen mooiprater, geen bluffer, wel een werkzaam en wilskrachtig man, schrijft ondertussen over taal en taalzuivering. Hij publiceert studies en wordt driemaal bekroond door de Vlaamse Akademie; hij polemiseert over wetenschappelijke onderwerpen en er zit in hem blijkbar de stof om een geleerde te worden. Ondertussen is en blijft hij leraar aan het ateneum te Gent. Zijn klaslokaal is niet groot en een weinig | |
[pagina 60]
| |
duister. Taalonderricht geeft hij voortreffelijk: voor dialekten en gallicismen is hij onverbiddelijk. Hij houdt van aanschouwelijkheid en als hij, in de Duitse les, Wilhelm Tell van Schiller behandelt, hangt er een kaart van het Vierwoudstedenmeer, doen zichtkaarten de ronde en vertelt hij over zijn reizen in Zwitserland. Elk jaar, tot bekroning van zijn onderwijs, doet hij met de leerlingen van de hoogste klas een reisje naar Nederland, dat hij door en door kent. Plichtsbewust is hij in de klas enkel maar leraar. Hij voert geen Vlaamse propaganda maar wekt wel de nationale geest op. En geen nóg zo drukke Vlaamse aktiviteit buiten de klas zal hem gedurende de lesuren van zijn taak afhouden. | |
Een hondenbaantjeHij is een toegewijd leraar, met voor die tijd buitengewoon brede opvattingen. Zijn franssprekende en fransgezinde kollega's laten zeker zoveel ‘vrijheid’ niet aan hun leerlingen als Meert die hen, bij opstel, steeds uit drie onderwerpen laat kiezen. Zelf veelzijdig gekultiveerd is hij altijd welwillend en tegemoetkomend voor de jongeren. Maar niettemin, voor deze geleerde, die eigenlijk hoogleraar moest zijn, is het leraarsambt in de grond toch een hondenbaantje, ook omdat de franskiljonszoontjes hem tergen. Zij gooien stinkbommetjes in de klas en maken de stroeve man op allerlei manieren het leven zuur. Het zijn de franskiljonnetjes in de klas die de toon aangeven, al zijn er ook elk jaar vlaamsgezinde jongens. Het franskiljonisme woekert echter op het ateneum te Gent, en dat is zo heel de duur van Meerts leraarsloopbaan, tot in 1914. De vlaamsgezinde jongens zijn er maar moeilijk toe te bewegen om Nederlands te spreken; zij durven niet; en daar het de gewoonte is, dat de klas een eenheidsblok vormt tegen de leraar, zijn de vlaamsgezinde leerlingen meestal te laf om tegen de franskiljons in te gaan, ook al zijn ze niet akkoord met de plagerijen. Na schooltijd echter proberen ze dan tegenover de flamingant Meert goed te maken wat ze tegenover de leraar misdeden. ‘De vroegere flaminganten waren bekrompen en zagen alles klein...’ kan men vandaag horen en lezen. Is dat wel zo zeker? Hoddenbach van Scheltema, een Nederlands kleermaker te Chicago, schrijft in 1893 in het blad ‘De Nederlander’ een artikel: ‘Heeft de Nederlandse taal een toekomst?’ met tot besluit: ‘Als de Vlamingen maar krachtdadig aan hun taal vasthouden en als onze stamverwanten in Zuid-Afrika 't zelfde doen, heeft onze taal nog een schone toekomst’. Dat is naar het hart van Meert. De vraag of het Nederlands nog een toekomst heeft, is voor Hippoliet Meert een prikkel. Hij zendt aan het blad ‘De Nederlander’ een uitgebreide studie over het Nederlandse taalgebied. Hij beschrijft daarin ook de werking van internationale organisaties zoals de Alliance française, het Alldeutscher Verband en andere, en zijn besluit is: wat wij nodig hebben, dat is een verbond van intellektuelen over heel de wereld. Konkreet stelt hij voor: een algemeen Nederlands verbond te stichten, een verbond van alle nederlandssprekenden over de gehele wereld, gehecht aan hun eigen taal en volksaard. Het voorstel wordt in Chicago goed onthaald en dezelfde Hoddenbach zorgt ervoor dat in een tent op de wereldtentoonstelling te Chicago, in 1893, een register klaarligt waarin allen die het voorstel van Meert interessant vinden, hun naam en adres kunnen schrijven. In 1894 ligt er een gelijkaardig register in de wereldtentoonstelling te Antwerpen. Ook te Amsterdam, Berlijn en Brussel kan men zijn goedkeuring betuigen. Na enige tijd hebben op deze manier 1570 mensen zich uitgesproken voor een algemeen Nederlands verbond; en Hippoliet Meert is nog steeds de ziel van die werking. | |
Het ‘Algemeen Nederlands Verbond’Op 27 april 1895 houdt Hippoliet Meert in de Brusselse vereniging ‘De Distel’ een voordracht over de uitgebreidheid van het Nederlandse taalgebied. Diezelfde avond wordt het ‘Algemeen Nederlands Verbond’ (A.N.V.) opgericht met al dadelijk een twintigtal leden, onder andere Jan Matthijs Brans, Meert zelf, advokaat Maurits Josson, de dichter Prosper van Langendonck en de letterkundige Reimond Stijns. Er zijn statuten nodig, die enige maanden later goedgekeurd worden in ‘De Vos’ op de Grote Markt te Brussel. Het ‘voorlopig comité’ dat ze goedkeurt, is de éérste tak van het A.N.V. Er komen nieuwe leden bij en er worden andere ‘takken’ gesticht: Gent, Antwerpen... en bij de Guldensporenherdenking te Gent in 1896 verschijnt het eerste nummer van Neerlandia, het tijdschrift van het A.N.V. Op het XXIIIste Nederlandse Taal- en Letterkundig Kongres, te Antwerpen, in augustus van hetzelfde jaar, spreekt ook Hippoliet Meert, over de verspreiding en toekomst van de Nederlandse taal over de wereld en over een Algemeen Nederlands Verbond. ‘Het bestaat’, zegt hij, ‘het hoeft niet meer gesticht te worden, maar de steun van het Kongres is zeer belangrijk’. Dat valt in goede aarde en er wordt een hoofdbe- | |
[pagina 61]
| |
Het verslag van de Vlaamsche Hoogeschoolcommissie over de vervlaamsing van de Rijksuniversiteit te Gent verscheen als uitgave van het Algemeen Nederlands Verbond. Op grote schaal werd dit verslag verspreid, ook in het Frans. Het secretariaat aan de Spiegelstraat te Gent was... de werkkamer van Hippoliet Meert.
(Cliché Davidsfonds) | |
[pagina 62]
| |
stuur samengesteld: zes Noordnederlanders en zes Zuidnederlanders waaronder de priester dr. Schaepman en de dichter Marcellus Emants, voor het Noorden; baron de Maere, liberaal vlaamsgezind politicus; de dichter Pol de Mont; de rechtsgeleerde Julius Obrie, en Julius Sabbe, voor het Zuiden. Overwegend ‘liberalen’; later komt ook Hippoliet Meert zelf erbij. | |
Goede wil...Het jaar daarop, tijdens een kongres te Dordrecht, stelt de Nederlander dr. Kiewiet de Jonge voor, een ‘Algemene Nederlandse Taalbond’ te stichten! Kiewiet de Jonge vermoedt het bestaan van het A.N.V. niet en als 't blijkt dat anderen, in Vlaanderen nog wel, hem vóór zijn met zulk plan, vindt hij het goed dat men maar best onderhandelt om samen te kunnen voortwerken. Twee Vlamingen, waaronder Meert, een Noordnederlander en een Zuidafrikaander voeren besprekingen daarover en de uitslag is: de zetel van het A.N.V. wordt overgebracht naar Nederland, beschouwd als het (huidige) brandpunt der Nederlandse kultuur. Het A.N.V. wordt verdeeld in drie hoofdgroepen: Nederland (met Nederlands Oost- en West-Indië en Amerika), Vlaanderen en Zuid-Afrika. Zo gaat dan in 1898 het A.N.V. van Gent naar Dordrecht, wordt dr. Kiewiet de Jonge algemeen sekretaris en Meert sekretaris voor België. Het volgende jaar gaat ook het tijdschrift Neerlandia naar Dordrecht. Zoals Hippoliet Meert het gewild had, ziet men op het titelblad, links: het ‘Taalmonument’ te Burgersdorp (Zuid-Afrika); in het midden een Zuid-afrikaans landschap met ossenwagens en Boeren te paard; rechts het wapen van de republiek Transvaal met de leuze ‘Eendracht maakt macht’; en daaronder: de Vlaamse leeuw, de Nederlandse leeuw en het wapen van de Oranje-Vrijstaat. In 1914 zal het A.N.V. bijna 14.000 leden tellen, waarvan 8.000 in Nederland en bijna 2.500 in Vlaanderen. Meert heeft het A.N.V. gesticht in Vlaanderen, twee en half jaar vóór dr. Kiewiet de Jonge aan een dergelijk verbond dacht. Meert ook heeft Neerlandia gesticht. Met zijn gewone edelmoedigheid, in het belang van de zaak, heeft hij het goedgevonden dat de hoofdzetel naar Dordrecht werd overgebracht, en zelf blijft hij in Vlaanderen voortwerken voor het A.N.V., even taai en volhardend. Is hem altijd, en vooral tussen de twee wereldoorlogen, in Nederland, wel zeker de eer gegeven die hem als stichter toekwam? | |
Suid-AfrikaWat doet Hippoliet Meert niet alles voor Zuid-Afrika, vooral in de bange jaren van de Britse oorlog tegen de Boeren in 1899-1902! Protestvergaderingen inrichten tegen de Jameson-inval, de raid van een door Britse politici betaalde avonturier tegen de vrije Boerenrepublieken. Het blad ‘Transvaal’ uitgeven,- drieëndertig nummers verschenen - in 1899-1900, om sympatie voor Zuid-Afrika op te wekken. Hij wil een fonds stichten om de emigratie naar Zuid-Afrika te bevorderen, teneinde daar het Nederlandse element (‘Dietse’, zal men later zeggen) te bevorderen. Een plan dat toegejuicht wordt maar geen steun vindt. Rondreizen en spreekbeurten organizeren en bevorderen van Zuidafrikaanse voormannen zoals Andries de Wet, de veldkornetten Louw en Plokhooy, de generaals Botha, de la Rey en Kristiaan de Wet. Geld bijeenbrengen voor het inrichten van een ambulance voor Zuid-Afrika... en zo veel meer. Onbezoldigd werk, waarvoor hij ‘de eer’ zonder mopperen aan anderen laat, op voorwaarde dat het maar gebeurt. | |
Werken...Meert is een zwijgzaam maar uiterst werkzaam man. Hij kan uren aan één stuk zitten schrijven - fijn en regelmatig handschrift - bijna zonder één schrapping of wijziging. Hij houdt van de natuur en gaat graag op reis. Verder heeft hij voor zichzelf vrijwel niets nodig, en ondanks zijn bijna nors uitzicht is hij zeer menslievend, steeds bereid om te helpen waar hij kan. Al zijn zwoegen voor het A.N.V., voor Zuid-Afrika en voor een oneindig aantal initiatieven in verband met de Vlaamse Beweging, brengt hem niets op, integendeel, kost hem geld. Teneinde daarin te voorzien verzamelt hij postzegels, om met de verkoop daarvan geld te hebben voor de Vlaamse strijd. Alle uitgaven voor zichzelf vindt hij te veel, maar toch heeft hij één wens: taartjes eten: ‘Als ik eens rijk ben, koop ik er een dozijn!’ zegt hij al lachend, wetend dat hij het toch niet zou doen. Dàt zegt hij dan in 't Aalsters, hij die anders altijd zeer beschaafd spreekt en tegen zijn echtgenote en familieleden kan ‘zagen’ over ‘dat Aalsters!’ Meert heeft geen tijd voor ontspanning. Op café gaan? Zelden, en dan nog gewoonlijk om iemand te ontmoeten. Hij houdt wel van biljarten, maar daar heeft hij ook weeral geen tijd voor. Hij is een voortreffelijk organisator en een van zijn suksessen is een grote tentoonstelling, van periodieken in het Nederlands te Gent in 1899! De smadelijke uitlating ‘met ‘vloms’ komt men nergens!’ was | |
[pagina 63]
| |
Meert in bloed en geest gebrand... en hij toont nu meer dan tweeduizend verschillende dag- en weekbladen en tijdschriften in het Nederlands: 306 van de 360 die in België verschijnen; 1612 uit Nederland; 184 van buiten Europa: 70 uit Zuid-Afrika, 57 uit Nederlands Oost-Indië (Indonesië thans), 40 uit de Verenigde Staten en 17 uit Zuid-Amerika. Men moet Meert zijn om dààrover te beschikken of dat bijeen te krijgen; geen officiële of half-officiële instelling helpt hem daarbij. De tentoonstelling trekt veel belangstellenden en maakt een goede indruk. Een klinkend antwoord aan bekrompen franskiljonie. | |
‘Les intellectuels de Lootenhulle’De naam Hippoliet Meert is onafscheidelijk verbonden aan de grote beweging voor de vernederlandsing (vervlaamsing zegt men) van de Gentse rijksuniversiteit, vóór 1914. Het is in het A.N.V. dat Lodewijk de Raet in 1907 zijn opvattingen daarover kan verdedigen. Het is het A.N.V. dat het initiatief neemt voor een tweede Hogeschoolkommissie - die men later ‘de grote Staf’ zal noemen - bestaande uit een vijftigtal leden. De liberaal Max Rooses is voorzitter en de katoliek Flor Heuvelmans ondervoorzitter; de liberaal Meert en de jood Rudelsheim zijn de sekretarissen en de verslaggever De Raet is ook een vrijzinnige. Géén enkel katoliek vlaamsgezinde zoals Dosfel, Depla, en zoveel anderen, zullen daar graten in vinden. Enige tienduizenden exemplaren van 't ‘Verslag’ van Lodewijk de Raet worden door de kommissie verspreid. Het A.N.V. groep België sticht een ‘Hogeschool fonds’, want er is veel geld nodig, natuurlijk. In maart 1911 verschijnt het maandschrift ‘De Vlaamsche Hoogeschool’ dat onder andere in Vlaanderen moet bekend maken wat er in Nederland, in 't Nederlands, door geleerden gepresteerd wordt - want de meeste Vlamingen hebben daarvan geen flauw vermoeden en slikken wat franskiljonië hun voorhoudt: dat men enkel in 't Frans ‘geleerd’ kan zijn. Er wordt een echte propagandaveldtocht georganizeerd voor hoger onderwijs in de volkstaal en speciaal voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Vijfhonderd openbare vergaderingen! En in december 1910 spreken ‘de drie kraaiende hanen’Ga naar voetnoot(2) Frans van Cauwelaert, Louis Franck en Kamiel Huysmans - katoliek, liberaal en socialist - samen op een meeting. In een ‘volkspetitionnement’ voor de ‘vervlaamsing’ van Gent worden honderdduizend handtekeningen bijeengebracht; het verzoekschrift wordt aan de Kamer voorgelegd, maar professor Leboucq, tolk der franskiljons, schrijft spottend over ‘les intellectuels de Zoutenaye et de Lootenhulle’. Dat vergt een antwoord en het komt er: een afzonderlijke lijst, onder de titel ‘Les intellectuels de Lootenhulle’, met 2700 handtekeningen van universiteits-gediplomeerden uit Vlaanderen. Honderden spannen zich in voor de vernederlandsing van Gent: sprekers, schrijvers, organisatoren, maar er zou niets van dat alles gebeurd zijn zonder Hippoliet Meert, de motor van heel die werking. Hij is de wroeter, de pluizer, die gegevens verzamelt, brochures schrijft of anderen de gegevens voor brochures bezorgt; hij maakt de tekst voor strooibiljetten en levert zowel aan volksredenaars als aan parlementairen de argumenten voor hun toespraken. Zijn huis, nummer 20 in de Spiegelstraat te Gent, is werkelijk het arsenaal der Vlaamse Beweging, ‘de wapensmidse’ (romantisch, niet? maar wat een harde werkelijkheid daarachter!). De kleine, woordkarige Meert is geen mooiprater, geen bluffer, geen geestdriftige van één ogenblik, geen romantieker die zich door gemoedsbewegingen laat meeslepen - wel iemand die weet wat hij wil, gestuwd door hetgeen hij zelf zijn ‘enthousiasme à froid’ noemt (kille geestdrift), en door zijn plichtsgevoel, dat hem ertoe dwingt, elk ogenblik te werken. | |
‘Muzeum’Meert gaat ook wel eens spreken op een meeting als de ‘grote’ redenaars ‘geen tijd’ hebben of liever niet naar ongezellige vergaderingen in afgelegen plaatsen gaan - en men gelieve eens even te denken aan het reizen in die jaren vóór 1914. Ook als spreker is hij degelijk, zakelijk en nuchter. Maar zijn arbeidsveld is toch vooral die werkkamer in de Spiegelstraat nummer 20 te Gent, met muren van onder tot boven verborgen achter boekenrekken waarop een ontzaglijke dokumentatie methodisch gerangschikt zit. Onder andere de registers van het A.N.V. en àlles wat met de vervlaamsing van Gent te maken heeft. Daar is ook een afdeling die hij zelf al lachend ‘Muzeum’ noemt: een keurverzameling van smaadschriften en bedreigingen, hem door franskiljons gestuurd. Naamloze brieven, doodsbedreigingen, brieven besmeurd met uitwerpselen en met zinspelingen op de naam Meert: ‘merde’... Na een vergadering zitten vrienden eens te schertsen over Meerts onschatbare verdiensten voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Zijzelf zullen die vernederlandsing nooit beleven, menen ze; hij ook niet; neen, er zal nog veel rapper een standbeeld | |
[pagina 64]
| |
zijn voor Hippoliet Meert dan een universiteit-in-de-volkstaal te Gent! ‘Aan een standbeeld zou Vlaanderen weinig hebben; het zou alleen dienen om de franskiljons na onze dood nog de gelegenheid te geven ons op hun verfijnde manier te beschimpen en te bezoedelen’, zegt Meert. Al die smaad en die bedreigingen werden uitgebracht vóór de eerste wereldoorlog, toen er van aktivisme nog geen sprake was, toen niemand op enige manier ‘Vlaamse Beweging’ met ‘landverraad’Ga naar voetnoot(3) in verband kon brengen; lang vóór de tweede wereldoorlog, in een tijd toen ‘collaboratie’ en ‘civisme’ onbekende woorden waren - ‘fascisme’ nog méér! - en toen de Vlaamse Beweging zeker niet anti-Belgisch was. Moet men daaruit besluiten dat een sterk, zelfbewust Vlaanderen àltijd zal gehaat en beschimpt worden door franskiljonië? | |
‘Sire, il n'y a pas de belges’In 1912 vallen de wetgevende verkiezingen niet uit naar de wens en de hoop van socialisten en liberalen, zodat de homogeen ‘katolieke’ regering aan het bewind blijft. Vooral de Waalse socialisten zijn verbolgen en de heetgebakerde Waalse socialist Jules Destrée, advokaat, politicus, voorman van de artistieke beweging ‘La jeune Belgique’, schrijft aan koning Albert een ‘Open Brief’ die onmiddellijk berucht is en nog altijd nawerkt in de huidige politieke spanningen. ‘Lettre au Roi sur la Séparation de la Wallonie et de la Flandre’ heet het lange stuk waarin Destrée aan de koning vraagt: ‘Laat mij U de waarheid zeggen, de grote en ontzettende Waarheid: er zijn geen Belgen’, en waarin hij herhaalt: ‘U regeert over twee volken. Er zijn, in België, Walen en Vlamingen; er zijn geen Belgen’. Destrée erkent het goed recht der Vlaamse Beweging maar thans - schrijft hij - is het zover gekomen dat het Walenland erdoor bedreigd wordt! Neen, méér dan bedreigd: de Vlamingen hebben aan het Walenland reeds zeer veel ontnomen! Wat dan wel? En Destrée aan 't opsommen: de Vlamingen hebben Vlaanderen ontnomen aan de Walen. Zeker, het is van hen, maar ook een beetje van de Walen. Zij hebben aan de Walen hun verleden ontnomen. Zij hebben aan de Walen hun kunstenaars ontnomen. Zij hebben aan de Walen de openbare ambten, de administratie ontnomen. En hun geld. En hun veiligheid. En hun vrijheid. En hun taal!... Die opsomming is nog niet eens volledig, volgens Jules Destrée. Hij heeft aan de Koning slechts enkele zere plekken willen aanwijzen, zegt hij. Om al die redenen vraagt Destrée: bestuurlijke scheiding. Hij vraagt die aan de Koning, omdat hij geen vertrouwen heeft in de partij-politiek.
‘Réponse à la lettre au Roi’
De Antwerpse advokaat Emiel Wildiers beantwoordt de Brief van Destrée met een tweetalige brochure ‘De bestuurlijke scheiding van Vlaanderen en Wallonië’. Destrée wil geen bestuurlijke maar wel politieke scheiding, zegt Wildiers, en dat brengt internationale gevaren mee. Het grondigste antwoord wordt gegeven door Hippoliet Meert in zijn ‘Réponse à la Lettre au Roi sur la Séparation de la Wallonie et de la Flandre de M. Jules Destrée’. Tegenover het vlammend betoog van de Waalse litterator stelt Meert een beeld van de Belgische werkelijkheid in de niet mooie maar onweerlegbare taal van cijfers en statistieken en feiten. Destrée, de letterkundige, schreef schoon maar bewees niets; Meert weerlegt de acht ‘beschuldigingen’ - ‘Ils nous ont pris...’ - op verpletterende wijze. ‘Mijnheer Destrée, u weet niets af van de Vlaamse grieven en van de Vlaamse Beweging’, schrijft Meert. Werd en wordt er geroofd? Door de Walen dan. De Vlamingen zullen hun rechtsherstel bekomen, langzaam maar zeker, en zonder bestuurlijke scheiding. En wat de bestuurlijke scheiding betreft: evenals Wildiers en Pol de Mont, en zoals Leo Meert (de industrieel en letterkundige, kozijn van Hippoliet Meert) het zegt: ‘Wanneer in een land twee volken dezelfde rechten niet genieten, dringt zich de bestuurlijke scheiding op’ zo zegt Hippoliet Meert: de Vlamingen vrezen die scheiding niet en hoeven ze niet te vrezen. Meert persoonlijk vindt de scheiding de beste oplossing maar omwille van de eendracht sluit hij zich aan bij de andere vlaamsgezinden die de scheiding niet willen. Meert wordt door niemand weerlegd, ook niet door Destrée, die niet aan cijfers en feiten gedacht heeft en niet eens een poging waagt. Het antwoord van Hippoliet Meert verschijnt in ‘De Vlaamsche Hoogeschool’ en wordt daarna op duizen- | |
[pagina 65]
| |
De Vlaamse Hogeschoolcommissie die sedert 1908-1909 de leiding van de Vlaamse beweging had opgenomen, riep een maandblad in het leven dat van maart 1911 tot juli 1914 verscheen. Het blad had tot doel het belangrijkste oogmerk te ondersteunen dat de Vlaamse Beweging sedert 1830 zich ooit had gesteld: het verwerven van een Vlaamse hogeschool (Max Lamberty in ‘De Vlaamse Opstanding’).
(Cliché Davidsfonds) | |
[pagina 66]
| |
den exemplaren in vier verschillende opeenvolgende brochures verspreid, ook in het Frans en ook in Nederland. Om het afdoende, zakelijke antwoord van Meert op de litteraire, grootsprakerige ‘Lettre au Roi’ van Jules Destrée in de ruimste omvang te verspreiden, wordt er zelfs een speciaal komitee gevormd. Zevenenzeventig Vlaamse personaliteiten lenen hun naam daartoe. Daar zijn enkele interessante liberale en socialistische vlaamsgezinden onder, zoals Boudewijn Maes, Karel Buis, Louis Franck, Leo Augusteyns, Max Rooses, professor Vercouillie, August Vermeylen, Pol de Mont, Alberik Deswarte, Julius Hoste jr., Dr. Claus, Dr. Pieter Tack, Leo Meert, Lodewijk de Raet en Lode Baekelmans. Maar ook katolieke vlaamsgezinden zoals Frans van Cauwelaert, Dr. BorginonGa naar voetnoot(4), Adelfons Henderickx, Pieter Daens, dr. Alfons van de Perre, professor Gustaaf Verriest, Flor Heuvelmans, Lodewijk Dosfel, Harry Baels, Edmond van Dieren, dr. Alfons Laporta, dr. Eugeen van Oye, dr. Reimond Speleers, dr. Alfons Depla, dr. Quintens, dr. Lindekens, dr. August Borms, notaris Persyn... Vlaamse eendracht rond een moedige brochure van de liberaal Hippoliet Meert. | |
Niet sociaalvoelend...‘De vroegere flaminganten waren niet sociaalvoelend’. Oh neen... Jan-Frans Willems voerde zeker geen strijd voor de achturendag; Lodewijk Dosfel ijverde niet voor de vijfdagenweek en Staf de Clercq dacht niet aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering... Maar Hippoliet Meert polemiseert in 1910, in ‘Vooruit’, met de socialist Hardyns ‘over het 11e Julifeest en de Vlaamse Beweging’. Meert wil bewijzen dat ‘de werkman’ ook nog wat anders nodig heeft dan alleen maar ‘biefstukken’ (biefstukken hééft hij nodig!). En Meert schrijft: ‘Men spreke niet van taalgeliefhebber en klodderspanen. Daar bestaat een Vlaamse kwestie, een Vlaamse sociale kwestie, omvattende de bestaansvoorwaarden van gans ons volk; een Vlaamse kwestie van benadeling van de Vlaming in zijn stoffelijke belangen, die jaarlijks millioenen en nog betekent; een Vlaamse kwestie van gekrenkte eigenwaarde van de Vlaamse werkman, die te gehoorzamen heeft aan Waalse chefs, die hem niet verstaan...’, en zo gaat Meert verder, nadat hij bladzijden en bladzijden lang met namen en cijfers, duidelijk gemaakt heeft wat hij bedoelt. Neen, herhaalt hij, de Vlaamse Beweging is géén ‘papenwerk’ noch een ‘klodderspaan’, zoals sommige socialisten spotten. Meert wijst trouwens op de socialisten Van Beveren, Cesar de Paepe en Emiel Moyson, en hij verwacht veel, schrijft hij, van Kamiel Huysmans. Als Meert, de taalgeleerde, zó schrijft, is hij in de lijn van de jongere Lodewijk de Raet, die de vlaamsgezinden ekonomisch leerde denken. Sociaal medegevoel bestond er ook vóór De Raet. Meer dan één vlaamsgezinde - een Dosfel, een Jef Goossenaerts, om maar die twee te noemen - hadden reeds vroeger, bij professor Julius Mac Leod, geleerd het sociale in de Vlaamse Strijd te zien en er iets voor te doen. Doen... en niet ten bate van zichzelf maar van anderen. Woorden zijn goedkoop. | |
Doen...Ook voor de arme, verwaarloosde Vlaamse arbeiders in het Walenland. Het woord pendelarbeiders kent of althans gebruikt Meert niet, maar zijn bekommernis om hun lot is ècht, hoewel niet ‘syndikalistisch’. Het Algemeen Nederlands Verbond heeft vroeger reeds aan de Vlamingen in het Walenland gedacht. In 1903 zocht men praktische middelen om bij hen enig ‘Vlaams’ kultureel leven in stand te houden. Er zou een commissie opgericht worden, een vragenlijst rondgestuurd, gegevens verzameld, en er werd inderdaad door Omer Wattez een verslag opgemaakt. Voor dat alles is natuurlijk weer veel geld vereist, omdat de Vlamingen, de Vlaamse arbeiders in het Walenland in de eerste plaats, niet gebaat zijn bij een voordracht of een koncertje hier of daar. Hun stoffelijke toestand moet verbeterd worden. Zo redeneert Hippoliet Meert, een taalgeleerde, vóór 1914. Wat wordt dat in de praktijk? Brieven schrijven daarover... dat leidt niet tot daden, weet en ondervindt Meert. Men moet zèlf zien en erbij zijn. Daarom reist hij herhaaldelijk naar Luik, bezoekt er mensen, bekomt beloften, maar daar blijft het bij. Dan vindt hij een medewerker: de vlaamsgezinde treinwachter en letterkundige Gustaaf Vermeersch. Meert gaat nu meermaals naar Charleroi, waar dan een afdeling van het A.N.V. opgericht wordt. Het A.N.V. vat ook voet te La Louvière, Namen, Doornik en Nijvel. Meert interesseert zich tegelijk voor de Noordnederlanders in die steden. Er worden veel plannen gemaakt, en statuten opgesteld, en er wordt toch wat anders bereikt: een ‘ziekenkas’ en een muziekkorps te Charleroi, elders een biblioteek, maar | |
[pagina 67]
| |
het is in de grond toch te weinig, en men kan niet méér, omdat er geen geld beschikbaar is. Geen geld voor een in wezen sociaal-kulturele aktie die toch ten doel heeft (zoals de liberale flamingant prof. Paul Fredericq zal schrijven) die Vlaamse arbeidsslaven in het Walenland op te werken ‘tot Belgische burgers, voor wie de Waal eerbied krijgt, terwijl nu crachat de flamin en sâle flamin hem op de lippen bestorven ligt’. In 1905, bij het tienjarig bestaan van het A.N.V., wordt Hippoliet Meert te Aalst gehuldigd. Hij krijgt een kostbaar huldealbum, met gedichten en proza en tekeningen van vrienden. Dat treft hem diep, maar als hij dankt, vraagt hij ook: een fonds ten bate van zijn ‘Werk der Vlamingen in het Walenland’. | |
De eerste wereldoorlog1914. Na de bezetting van Gent door de Duitsers doet Meert aanvankelijk niet mee aan de beweging die na enige tijd het Aktivisme zal genoemd worden. De werking van het A.N.V. gaat voort, onder de bezetting, en Meert richt een reeks lessen in over de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde. Ze worden goed bijgewoond en hij beschouwt dat als een uiting van ‘verkleefdheid aan de Vlaamse zaak en als uiting van onze nationaliteit’. In de ogen van de Duitsers heeft het A.N.V. geen politiek karakter, en het staat inderdaad boven de meest verschillende partij-politieke tegenstellingen. Ook door andere verenigingen worden er trouwens niet-politieke voordrachten ingericht. Zolang verkeer over de grens met het onzijdige Nederland enigszins mogelijk is, wordt Meert nog door het hoofdbestuur van het A.N.V. (te Dordrecht) geraadpleegd. Later, als hij in de Vlaamse politiek een eigen standpunt gaat innemen, keert het A.N.V. (tak Nederland) zich van hem af, uit voorzichtigheid. Hij wordt niet meer geraadpleegd en er zijn zelfs geen kontakten meer. | |
Scheiding der wegenTe Gent, zoals ook te Brussel en te Antwerpen, kan men reeds vanaf het begin van de bezetting drie soorten vlaamsgezinden onderscheiden. Er zijn de onvoorwaardelijk loyalen tegenover en getrouwen aan de Belgische staatsidee, die later de naam ‘passieven’ krijgen. Een tweede soort zou men voorwaardelijk getrouwen kunnen noemen; zolang België geen hinderpaal blijkt voor de volledige ontplooiing van Vlaanderen, zijn zij trouw aan België. Dr. Reimond Speleers, de befaamde oogarts, is zulk een flamingant. Ook dr. Leonard Willems, afstammeling van Jan-Frans; Boudewijn Maes eveneens, èn Hippoliet Meert. Sommige van diè flaminganten zullen later toch aktivist worden: Speleers en Meert onder andere. Tenslotte zijn er de ‘ruitenbrekers’: de mannen van ‘De Vlaamsche Post’, de Friese dominee Domela Nieuwenhuys Nyegaard, Leo Picard, Marcel Minnaert. Meert is voorzichtig en spoort aan tot voorzichtigheid, in het belang van de Vlaamse zaak. Voorzichtigheid behoort trouwens tot zijn aard. In 1912 kwam de Leidse filosoof professor Bolland - ‘de donderaar’, volgens dominee Domela - voordrachten houden in de Aula van de universiteit. Omwille van zijn ‘uitdagende’ teorieën in verband met het religieuze probleem werd hem vrij spoedig de Aula geweigerd. Volgens sommigen ook om hetgeen hij nièt zei maar te verstaan gaf en dat door iedereen begrepen werd... Het A.N.V. zorgde toen voor een zaal. Meert vond de voordrachten wel mooi, maar toch wat gevaarlijk. Vrijzinnig als hij was, wilde hij steeds alles vermijden wat op propaganda voor zijn ‘filozofische’ overtuiging kon lijken en de eendracht in het Vlaamse kamp schaden. Als dan dominee Domela met zijn jonge veulens in 1915 ‘De Vlaamsche Post’ gaat uitgeven - strijdend-Vlaams dagblad, onder Duitse censuur (kàn niet anders) - verschijnt er in ‘Vooruit’ een protest tegen dat plan. Ondertekenaars zijn de professoren Camiel de Bruyne en Paul Fredericq, dr. Leonard Willems, dr. R. Speleers, en ook Hippoliet Meert, sekretaris van het A.N.V. | |
Universiteit Gent 1916-1918Maar ook Meert wordt radikaler. Hij behoort tot het groepje Gentse intellektuelen die vanaf mei 1915 besprekingen voeren met een Duitse commissie, over het heropenen van de Gentse universiteit, en dit niet meer in het Frans maar wel in 't Nederlands. Voor latere generaties is het wellicht onbegrijpelijk hoe er zulke hartstochten konden ontketend worden rond de vraag of de bezetter (in België!) het recht had, een rijksuniversiteit te heropenen, en vooral of hij het Frans als onderrichts- en administratietaal mocht vervangen door het Nederlands; de taal van een financiële ‘Oberschicht’ door de volkstaal. Als er in 1916 'n Hogeschoolbond wordt opgericht, om | |
[pagina 68]
| |
de aktie ten gunste van de ‘Vlaamse universiteit’ te steunen, is Meert een der twee sekretarissen. De ‘Vlaamse universiteit’ was een recht, vóór de oorlog; géén gunst. Zij blijft een recht, ook nu, ondanks de Duitse bezetting. Wij aanvaarden van de Duitse bezettende overheid, die thans in feite hier de macht en het gezag draagt, géén gunst, maar een recht. Zo redeneren Meert en zijn vrienden. In 1917 wordt Hippoliet Meert professor aan de Gentse universiteit, de ‘Von Bissing-universiteit’ zoals de franskiljons, de niet-flamingantische maar Belgische massa en zelfs enige vlaamsgezinden ze smalend noemen, naar de naam van de Duitse gouverneur-generaal. Meert heeft zich echter reeds vroeger ‘gekompromitteerd’. Toen in 1916 het ‘ministerie van kunsten en wetenschappen’ gesplitst werd in een Vlaamse en een Waalse afdeling (kulturele autonomie?!) had hij de benoeming tot direkteur-generaal voor het middelbaar onderwijs aanvaard. | |
VolksopbeuringDaardoor kon Meert niet meer zoveel doen voor Volksopbeuring, een sociaal werk waarmee niet hij maar wel dr. Gustaaf Doussy te Kortrijk begonnen was. Volksopbeuring wil de krijgsgevangenen in de Duitse kampen stoffelijk en intellektueel helpen, met pakjes, brieven, boeken. Volksopbeuring geeft ook hulp en bijstand aan de armen en noodlijdenden - en of er véél zijn, in deze oorlogsjaren! - en aan de kinderen. Het wil trachten het lot der vele werkloze arbeiders te lenigen en in 't algemeen àlles steunen dat ‘tot opbeuring der volksklasse’ kan dienen. Als Doussy en dr. Reimond Speleers in oktober 1915 te Gent met Volksopbeuring beginnen, vragen zij de medewerking van Meert; hij immers is een organisator. | |
De Raad van VlaanderenMeert is erbij als de Raad van Vlaanderen gesticht wordt, te Brussel, in februari 1917. Hij is lid van de eerste en ook van de tweede ‘Raad’ en in de tweede is hij een der zeven zogenaamde ‘wilden’ of onafhankelijken. Niet zo ‘ultra’ als de ‘Jong-Vlamingen’, die een zelfstandige Staat Vlaanderen willen, maar toch bij de radikalen, die met 54 de meerderheid vormen. Hij gaat dus verder dan de 39 ‘unionisten’ (federalisten) die ijveren voor federalisme binnen België, onder de kroon van Saksen-Coburg-Gotha. In juli 1918 neemt hij schriftelijk ontslag uit de Raad van Vlaanderen, omwille van een redevoering die rijkskanselier von Hertling in de Rijksdag houdt over het toekomstig lot van België. Hoe stellen de Duitsers zich dat voor? Heel anders dan de aktivisten: België wordt hersteld; Duitsland wil met België in vriendschap leven. Over Vlaanderen... geen enkel woord in de redevoering van de rijkskanselier. Of dat ontnuchterend werkt op de aktivisten, vooral op de voorstanders van de onafhankelijke Staat Vlaanderen... Geen hulp of steun van ‘de grote Germaanse broeder’ te verwachten! Zelfs Hippoliet Meert gebruikt nu het woord ‘verraad’, aan het adres van de Duitsers die, volgens hem, de aktivisten gebruikt hebben als speelgoed. | |
‘Geen lafheid?’Hoe een uiteraard voorzichtig man zoals Hippoliet Meert dan tóch in het avontuur van het Aktivisme terecht gekomen was? Loyaal Belgische vlaamsgezinden zoals Frans van Cauwelaert, Julius Hoste, Leo van Puyvelde en anderen hadden in het onzijdige Nederland een manifest gepubliceerd waarin zij onder andere zelden dat Vlaanderen zijn recht moest bekomen maar dat eerst België vrij en geheel onafhankelijk moet zijn; naar de wens van koning Albert zouden zij de Vlaamse strijd staken tot na het einde van de oorlog. Zij verwierpen tevens de idee ‘Zelfbestuur’, ook voor na de oorlog. Meert stemde met dat manifest niet in en schreef een brief die verscheen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Het is lafheid, aldus Meert, te zwijgen wanneer de franskiljons onder en ondanks de bezetting voortgaan met de flaminganten aan te vallen, terwijl het beambten- en ambtenarendom voortgaat de Vlamingen te sarren en te tergen met opgedrongen Frans, onder de bezetting; wanneer de kanker der verfransing voortwoekert; wanneer in de Vlaamse scholen, onder de bezetting, steeds hetzelfde idiote onderwijsstelsel in voege blijft; terwijl Maurice Maeterlinck, Jules Destrée, André de Marès, Gérard Harry en anderen in Frankrijk tegen de flaminganten schrijven; terwijl een Raymond Colleye ongestraft mag schrijven ‘La Belgique sera latine ou ne sera pas’; terwijl onze taal in de vluchtelingenkampen in Frankrijk en Nederland miskend wordt... en hij somde nog veel méér | |
[pagina 69]
| |
misbruiken op. Maar de vlaamsgezinden, zij alléén, zouden moeten zwijgen in het belang van België? Hoe worden ook nu nog Vlaamse mensen, vluchtelingen, behandeld als ze inlichtingen of hulp vragen aan de Belgische ambassade in Den Haag? Zwijgen? Neen! De Vlamingen moeten nù doen voelen dat zij niet als volk willen ten onder gaan. Wij vragen aan de Duitsers geen voordelen maar aanvaarden het recht dat zij ons geven. De franskiljons genieten voordelen in Vlaanderen, ook nu, onder de Duitse bezetting. Veronderstel eens, aldus Hippoliet Meert, dat de Duitse overheid de hand ging houden aan de toepassing van de Belgische taalwetten! Moeten wij dan protesteren? Moeten wij dan misschien meeheulen met de franskiljons? En België? Niet om het even wèlk hersteld België is ons welkom. Het moet een waarachtig vaderland zijn waarin we ons kunnen thuisvoelen. Niet als verdrukten, vernederden en gesarden. Het moet een België met een Vlaams Vlaanderen zijn. Het moet daarom uit zijn, uit ‘met de ons bekende officiële geniepige verfransing’. Niet zwijgen, voortstrijden, ‘vinnig, ongenadig, tot het uiterste!’ schreef Meert in 1915. | |
In den vreemdeAls in 1918 de Duitse nederlaag zeker is en terwijl het Duitse leger aftrekt, vlucht Hippoliet Meert. Hij had naar Nederland willen gaan maar zijn visum was niet op tijd gereed. Daarom maar naar Duitsland. Een beroerde reis, onder andere omdat hij al hardhorig was. En (menselijk drama...) omdat zijn vrouw hem niet vergezelde... In Hannover poogde hij de kost te verdienen met een postzegelhandeltje. Hij verkocht ook vulpennen en kantoorbenodigdheden. Af en toe reisde hij eens naar Nederland, in de hoop zijn zaak uit te breiden. Op een vergadering van het A.N.V., onder voorzitterschap van kolonel Oudendijk, werd hem toen hulde gebracht, maar het A.N.V. kon hem niet stoffelijk steunen en hij keerde maar terug naar Hannover. In maart 1924 was Meerts toestand wanhopig. Dat hij te Gent bij verstek tot twintig jaar dwangarbeid veroordeeld werd, woog hem niet zo zwaar. Erger was dat hij zijn werkkamer miste, zijn archief, zijn ziel... en dat het A.N.V., zijn kind, hem naar zijn mening ten onder liet gaan. In september 1924 kon hij zich eindelijk te 's-Gravenhage vestigen met zijn vrouw. Het eerste dat hij deed, toen hij zijn nieuwe woonst betrad, was: een grote leeuwevlag tegen de muur vastmaken. In de herfst van datzelfde jaar stelde dr. Martens vast dat Meert nog hoogstens tot Kerstmis kon leven. Hij zou sterven aan de gevolgen van de langdurige ondervoeding; zijn ziekteverschijnselen waren niets anders dan voorboden van de onafwendbare ineenstorting. Meert wist het. Zijn laatste dagen in de kliniek te Middelburg waren zijn allerbeste sedert november 1918.
ARTHUR DE BRUYNE | |
[pagina 70]
| |
|