Herinneringen aan Camille Huysmans
Wist U dat Camille Huysmans jarenlang een Noord-Nederlander als naaste medewerker heeft gehad? Onze redacteur K.A. Mayer is gedurende vijf jaar - in het begin van zijn loopbaan - secretaris van Camille Huysmans geweest en wel vlak voor en tijdens de eerste wereldoorlog. - N.
Portret van Camille Huysmans door Isidoor Opsomer.
De 31ste december 1913 heeft Huysmans mij als secretaris aanvaard en ik ben zijn naaste medewerker geweest te Brussel, Den Haag en Stockholm. In de volgende jaren, toen ik een andere levensweg had ingeslagen, ben ik met Huysmans en zijn gezin zeer bevriend gebleven. Tot kort voor zijn overlijden (hij is 97 jaar oud geworden) heb ik hem trouw bezocht.
Ook nadat ik hem had verlaten heeft hij mij niet vergeten. Dat blijkt uit de brieven, die ik in de loop der jaren van hem heb ontvangen. Hier volgen enkele citaten: ‘Is de wereld veel veranderd? Ja en neen. De ouderen worden jonger en de jongeren worden ouder. De dictators spreken van democratie en de democraten treden op voor traditie. Daarom, bekijk de wereld zoals Tijl, met de kop op de grond en de benen omhoog. Dan verschijnt de wereld zoals zij is’. (februari 1950).
‘Ik verneem zoeven, dat gij 60 jaar zijt geworden. Mag ik mijn beste wensen toesturen? De mensen van onze geslachten leven lang. Zij eten weinig. Zij drinken weinig. En zij roken weinig. Maar zoals ik het de jongeren steeds heb voorgehouden: Maximum voor de rest’. (20 mei 1953)
‘Ik ben geen communist en ben tegenstander van dictatuur, maar ik ben ook geen naloper van die andere dictatuur, vertegenwoordigd door generaal Eisenhower, de industriële dictator... In beide landen, Amerika en Rusland, heeft de arbeidersklas als zulks weinig in de pap te brokken. Maar in Rusland staat de dictatuur korter bij het verdwijnen dan in Amerika... U ziet het: Ik zet mijn ketterijen voort’. (30 mei 1959). De 3de december 1959 schreef Huysmans mij, dat hij een Frans boek met de politieke artikelen van Charles Decoster (de franstalige schrijver o.a. van ‘Thijl Ulenspiegel’) had uitgegeven. Hij kondigde tevens het verschijnen van een tweede boek met bladzijden uit Uilenspiegel aan. En verder schrijft hij in die brief, dat hij in 1960 nog een drietal onuitgegeven Nederlandse treurspelen uit de 17de en de 18de eeuw zal laten verschijnen.
Nog een citaat uit dezelfde brief van een tachtigjarige: ‘Morgen sta ik op de tribune te Leuven voor de Jonge Balie met Decoster als onderwerp en, met hetzelfde te Oostende, toekomende week. Ik sprak verleden week over Jaurès te Mechelen en te Hasselt spreek ik over de wereld van morgen. Ik schrijf u dit alles om u het bewijs te leveren, dat ik mijn werkkracht niet heb verloren’.
En dit is een citaat uit de laatste brief, die ik van hem ontving, nadat ik hem met zijn 96ste verjaardag had gelukgewenst: ‘Ondanks mijn hogen ouderdom bezit ik nog steeds een uitstekende gezondheid en arbeid ik rustig verder. Mijn werk is mijn leven en deze stelregel zal ik blijven toepassen tot op mijn laatste levensdag. Maar deze dag is nog ver af - want een honderdjarige word ik beslist’.
Deze laatste brief was echter niet meer met de hand geschreven, maar getypt, vermoedelijk door zijn jongere gemalin, waaraan hij een en ander had gedicteerd.
Het is overigens geenszins eenvoudig uittreksels uit de brieven van Hysmans te citeren, omdat hij een bijzonder origineel maar tevens uitermate moeilijk handschrift had.
Kort voor de Eerste Wereldoorlog had Huysmans een wetsontwerp gemaakt ter bestrijding van hetgeen men in Vlaanderen ‘huisvlijt’ noemt. Het ging er om paal en perk te stellen aan de uitbuiting van arbeidskrachten, voornamelijk vrouwen, die thuis tegen onwaardige lonen voor het ene of het andere bedrijf werkzaam waren. Huysmans had zijn wetsontwerp op grote vellen papier gekrabbeld en toen kreeg ik het overhandigd om het netjes per schrijfmachine bruikbaar te maken. Inmiddels vertrok Huysmans naar Engeland om er een congres bij te wonen. Enkele dagen later keert hij naar Brussel terug, waar hij, voor hij naar het parlement gaat, in een koffiehuis een ander Kamerlid ontmoet. Hij nodigt mij per telefoon uit eveneens naar het café te komen om hem te vertellen, wat er tijdens zijn afwezigheid op zijn secretariaat is gebeurd. Hij stelt mij aan zijn collega voor en dan vraagt hij mij: ‘Is mijn wetsontwerp gereed?’ Ik antwoord ontkennend. Huysmans ontstemd: ‘En waarom niet?’ Ik: ‘Omdat ik Uw handschrift niet heb kunnen ontcijferen’. Huysmans tegen zijn collega-volksvertegenwoordiger: ‘Toch ongelooflijk, mijn handschrift niet kunnen lezen!’ Zijn collega: ‘Maar gij, Huysmans, kunt gij Uw handschrift lezen?’ - ‘Neen’, antwoordt Huysmans, ‘maar ik word daar niet voor betaald...’
Onverbiddelijk kon Huysmans zijn als hij de tegenstanders van de Vlaamse beweging te lijf ging. In de tijd, dat de strijd om de vervlaamsing van de Gentse universiteit woedde, had Gent een burgemeester van Duitse afkomst. De man, die die afkomst zoveel mogelijk verloochende, behoorde tot de hartstochtelijke franskiljons in zijn stad. Hij was ook lid van de Kamer en hield er eens een felle rede tegen de eisen der Vlamingen. Huysmans reageerde aldus: ‘De heer is zo tegen het Vlaams gekant, omdat die tongval hem te zeer herinnert aan zijn moedertaal.’
Huysmans, die uit een katholiek milieu in Limburg stamde, was, nadat hij het atheneum te Hasselt had verlaten, filologie gaan studeren te Luik. Luik was in ruime mate een socialistische stad en daar is Huysmans socialist geworden. Toen hij zijn studie beeindigd had, werd hij tot leraar te Elsene, een Brusselse voorstad, benoemd. Maar Elsene had toen een katholieke schepen van onderwijs en met hem lag Huysmans spoedig overhoop met het gevolg, dat hij ontslagen werd. Jaren later zaten zowel Huysmans als die wethouder in de Kamer en daar hield de wethouder eens een rede, waarin hij zich beriep op zijn grote politieke verdraagzaamheid. En toen onderbrak Huysmans hem aldus: ‘Maar er is één uitzondering. U hebt mij uit het onderwijs verdreven. Ik ben er U nog altijd erkentelijk voor.’