bij de Vlaamse Federatie van socialistische Toneelverenigingen actief betrokken was.
Beide vormen van samenwerking worden voortgezet, niet het minst met de actieve steun van de huidige Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid (CSC - de opvolgster van de Centrale voor Arbeidersopvoeding).
Wat is in het algemeen gerealiseerd op het vlak van het volksontwikkelingswerk wat betreft samenwerking en integratie?
Er is ongetwijfeld één en ander gerealiseerd, maar het gebeurde in verspreide orde, als het ware in vakjes en zonder onderling overleg. Het is overwegend meer een naar elkander zoeken geweest, dan een continuë en methodisch opgevatte taak van de samenwerking. Wij mogen echter niet ongeduldig zijn. Wij vergeten te vlug dat er 25 jaar geleden haast geen samenwerking bestond. Die samenwerking groeit nu op velerlei gebied. Denk maar b.v. aan de gemeenschappelijke conferenties voor volksopvoeding, aan de, men zou haast zeggen interpenetratie, op het vlak van toneel, radio en T.V., en van het cultureel grensverkeer (cfr. Groot-Limburgs toneel).
Voor zover de doelstellingen niet bereikt zijn, wat zijn daarvan de oorzaken?
Zo deze doelstellingen zich beperken, althans op het gebied van de volksontwikkeling, zoals dit in het Cultureel Akkoord werd opgevat tot uitwisseling van top-figuren en algemene methodiek, dan is er wat bereikt. Zo men echter de grenzen van het volksontwikkelingswerk ruimer stelt, dan is er nog heel wat te doen.
Eén van de moeilijkheden is, dat in Vlaanderen geen overkoepelend orgaan bestaat zoals in het Noorden het Nederlands Cultureel Contact (NCC). In Vlaanderen bestaan officiële, door de bevoegde minister samengestelde instellingen, zoals de Hoge Raad voor de Volksopleiding, de Hoge Raad voor de Openbare Bibliotheken, de Hoge Raad voor de dramatische Kunst. De belangrijkste is de Hoge Raad voor de Volksopleiding, die advies verstrekt aan de minister inzake volksontwikkelingswerk in het algemeen, en waarin vertegenwoordigers zetelen van enkele grote organisaties, zoals de CSC, het Davidsfonds, de Boerenbond, de Katholieke Vrouwengilden, de Socialistische Vooruitziende Vrouwen, het Willemsfonds, het Vermeylenfonds, de Katholieke Werkliedenbonden enz. Hier schuilt een institutionele hinderpaal, waarvoor echter de mogelijkheid moet bestaan haar te omzeilen.
In dit verband moge gewezen worden op het nu reeds sedert enkele jaren geopperde plan een ‘vast bureau’ op te richten, welk ‘bureau’ dan een permanente materiële basis zou vormen op gebied van informatie, het verstrekken van materiaal en dergelijke voor de volksontwikkelingsorganisaties die in Noord en Zuid op concrete wijze naar contact zoeken.
Of zal, zoals in de nota (het rode boekje) van 1962 werd bepleit, in de oprichting van een gemeenschappelijke Hoge Raad voor de behartiging van de eenheid der Nederlandse beschaving, ruimte kunnen geschapen worden voor een grotere doorbraak van het volksontwikkelingswerk?
Zullen beide Regeringen die het signaal voor de oprichting van een Hoge Raad moeten geven, en de eventuele Hoge Raad zelf, voldoende kijk hebben op de groeiende betekenis van het volksontwikkelingswerk voor de uitstraling van de Nederlandse beschaving en voor de interne kracht die het heeft voor het gestalte geven van de maatschappelijke toekomst?
Hoe staat u tegenover het denkbeeld van een Hoge Raad?
Het antwoord ligt in wat hier vooraf gaat besloten: het is uiteraard positief, al zij het dan met de bedenking, dat verwacht mag worden dat de gewenste aandacht wordt verleend aan het volksontwikkelingswerk en de nodige speelruimte wordt gelaten aan de oprichting en de werking van een gemeenschappelijke materiële infrastructuur ervoor.
De samenstelling en het werkterrein van de Hoge Raad wordt in de Nota zeer algemeen aangegeven. Dit behoeft nadere precisering. Wellicht kunnen concretere inzichten door de Gemengde Commissie worden gesuggereerd, waarbij waarschijnlijk ook staatsrechterlijke aspecten in het vizier zullen komen. Vooralsnog zou een adviserende bevoegdheid kunnen verwacht worden, al zou het wenselijk zijn dat een zo ruim mogelijke autonomie wat betreft initiatieven en werkwijze zou toegekend worden. In het Europa van morgen waar een grotere economische en ook politieke integratie op de voorgrond kan komen, zal het accent meer dan tothiertoe het geval is, kunnen gelegd worden op culturele eenheden en hun integratie.
Meent u dat de culturele autonomie van Vlaanderen in België de Nederlandse culturele integratie zal bevorderen?
Het is onvermijdelijk, dat de Vlaamse culturele autonomie het bewustzijn bij de Vlamingen zal versterken deel uit te maken van de Nederlandse cultuurgemeenschap. Dit proces van bewustwording is trouwens - nu niet meer zoals in het verleden bij kleine groepen - reeds aan de gang bij de grote massa.