Vlaanderen heeft nochtans alles te winnen bij een integratie van deze werken voor volksontwikkeling. In Nederland gebeurt dit werk veel meer in internaatsverband dan in Vlaanderen. Bovendien bestaan in Nederland overkoepelende organen, o.a. het ‘Nederlands Cultureel Contact’ (N.C.C.), dat coördineert en stimuleert. In Vlaanderen zijn de pogingen om een koepelorganisatie tot stand te brengen nog steeds niet met succes bekroond.
Voor zover de doelstellingen op de in vorige vraag genoemde terreinen niet gerealiseerd zijn, wat zijn daarvan de oorzaken?
Naar mijn gevoel ligt de hoofdoorzaak vooral bij de administratieve diensten op de Nederlandse departementen van cultuur en recreatie enerzijds en Kunsten en Wetenschappen anderzijds. Vooral bij de ambtenaren heerst inderdaad een ‘staatsnationale mentaliteit’, die alleen maar als ‘eng-hollands’ kan omschreven worden. De ministers zijn i.h.a. goed genoeg geïntentioneerd, maar hun initiatieven en goede wil blijven in het eigen departement steken.
In Vlaanderen doet zich dat verschijnsel niet voor. Wij zijn nog altijd vragende partij en zoeken de uitwisseling. De Nederlandse administratie daarentegen zet zich tegen verdere integratie af.
Zijn er geen andere, meer algemene oorzaken, die te maken hebben met de verschillende achtergrond van beide volken?
Die algemene oorzaken zullen er altijd zijn. Zij kunnen alleen maar doorbroken worden door de overheid, maar die wordt belemmerd in haar initiatieven door de administratie.
Toch lijkt het mij gepast enkele kanttekeningen te maken:
- als het contact inniger wordt, geeft men zich in de regel rekenschap van het eigene. Nu Nederlanders over Vlaanderen schrijven en vice-versa, worden de verschillen geaccentueerd en het eigene, beslotene beklemtoond.
- Dat wordt in de hand gewerkt door de zeer snelle mentaliteitsverandering in Nederland op het vlak van moraliteit, godsdienst en kerk. Het is voor niemand een geheim, dat vele Vlaamse katholieken daar zeer kritisch tegenaan kijken en geneigd zijn afstand daarvan te nemen: dat wordt dan gerationaliseerd door te wijzen op de historisch gegroeide verschillen.
- De versterking van het Vlaams nationalisme doet schade aan de integratie. Een Nederlander is geen nationalist, wel een internationalist. Ook al is het begrip voor de Vlaamse Beweging wel toegenomen, toch blijft sterke terughoudendheid bestaan tegenover het zuiver nationalisme.
- Het integratieproces werd ook geremd door angst voor Waalse reacties, die uiting gaven aan een minorisatievrees in Beneluxverband. Nederland op zijn beurt zag zich geplaatst tegenover een tweetalig land en kon het gevoel krijgen door de Vlamingen in een politieke aangelegenheid - met eventuele consequenties op buitenlands-politiek vlak (verhouding Nederland-Wallonië) - te worden betrokken. In een regime van culturele autonomie voor Vlaanderen moet die dubbele angst kunnen verdwijnen.
- Tenslotte moet ook nog gewezen worden op de rol van personen: het heengaan van Julien Kuypers is een onherstelbaar verlies geweest, omdat zijn plaats tot dusver door niemand anders kon worden ingenomen.
De nota bepleit een intensief gemeenschappelijk cultuurbeleid naar buiten, o.a. door bevordering van onderwijs in het Nederlands aan buitenlandse universiteiten en de oprichting van gemeenschappelijke Nederlandse instituten in het buitenland.
Wat is hiervan gerealiseerd?
De enkele verwezenlijkingen, die verder toegelicht worden, zijn, het moet benadrukt worden, het werk van enkele mensen, die op eigen houtje initiatieven uitwerkten. De rol van de overheid is meestal slechts suppletief geweest.
Ik moge o.m. verwijzen naar de colloquia van hoogleraren in de neerlandistiek, die op geregelde tijdstippen bijeenkomen. Hun vereniging is ontstaan uit het initiatief van prof. Thijs, die doceert te Gent en te Rijsel.
Men moet tot de vaststelling komen, dat van een gemeenschappelijk optreden om de Nederlandse cultuur naar buiten toe te vertegenwoordigen, geen sprake is. Onze vertegenwoordiging in het buitenland wordt nog beschouwd als een exclusief monopolie van het departement van buitenlandse zaken, dat op dat vlak geen prerogatieven wil afstaan. Wij zijn derhalve nog niet zovér geraakt, dat wij alleen maar al goede nederlandstalige attaché's zouden bezitten en van het uitzenden van ‘gemengde’ culturele attaché's is zelfs nog geen sprake.
Zo ook is er op het vlak van de integratie van de Belgische en Nederlandse academies in het buitenland niets gebeurd. Zelfs van een gemeenschappelijk optreden naar buitenuit, telkens als het ging om Nederlandse culturele uitingen, kan niet gesproken worden. Als men op dit vlak van integratie zou gewagen van onze zwakste sector, dan zou men zeker niet overdrijven.