lands als taal maar te vergeten en op Engels over te schakelen, is sociaal gezien onhoudbaar. Immers een kleine kulturele bovenlaag is best in staat om zich makkelijk om te schakelen, maar de ontplooiing van alle Nederlandssprekenden is daarbij
allerminst gebaat.
Daarom acht ik het noodzakelijk dat een nota over kulturele samenwerking uitgaat van een kultureel welzijnsbeleid. Het gaat om een bijdrage tot de kwaliteit van het levensmilieu van àlle mensen. In dat verband is voor mij ‘de innerlijke kracht van de Nederlandse beschaving’ een loze kreet. Magische drijfkrachten zeggen ons niet meer zoveel: het interpretatiekader, waarmee wij moeten opereren, moet sociaal-wetenschappelijk gekleurd zijn eerder dan kultuur-historisch.
De nota is een doorlopend pleidooi voor institutionalisering van de Nederlands-Vlaamse betrekkingen. Er worden hiertoe tal van voorstellen gedaan, met name op de terreinen van onderwijs en wetenschappen; Nederlandse omroepgemeenschap; integratie van akademies, toneelscholen en konservatoria; het volksontwikkelingswerk. Wat is hiervan gerealiseerd?
Het lijkt dat de kwantitatieve groei wel voortgang vindt. Er breidt zich van alles uit. Denk bijvoorbeeld aan de agenda van de Conferentie der Nederlandse Letteren. Dat het Cultureel Akkoord heel duidelijk zijn tijd gehad heeft, wil niet zeggen dat je denigrerend over de resultaten hoeft te spreken. Alle elastiek, die erin zat, is eruit gehaald. Het is echt een veelvoud van andere kulturele akkoorden in Nederland. Maar het hele proces van institutionalisering heeft nog geen kans gehad. In de zin van kulturele organisatie, van vorming van een kultureel gewest, moet nog van alles gebeuren.
Het is wonderlijk, dat hier geen snelle maatschappelijke veranderingen voelbaar zijn. Kijkt men bijvoorbeeld naar het terrein van de neerlandistiek: daar is niets veranderd, terwijl hier juist een staats-nationaal kader inadekwaat is. Een ander voorbeeld van een boot, die we dreigen te missen: de kwestie rond de gemeenschappelijk Belgisch-Nederlandse Limburgse universiteit. De kapaciteit in België en Nederland van student-plaatsen moet verhoogd worden. Spreiding, gezien de funktie en rekruteringsgebieden, is noodzakelijk. Universitair gesproken is er in het Zuiden van Nederland en het Noord-Oosten van België een lege plaats. Prof. Wieërs heeft hier mooie kaarten van gemaakt: er is een kolossale witte vlek buiten de cirkels om Leuven, Tilburg en Eindhoven. De situatie is op het ogenblik, dat zowel België als Nederland bezig zijn deze witte plek op te vullen.
Aan beide kanten kreunen we onder de lasten van bouwprogramma's en de bezetting met wetenschappelijk personeel. Dit potentieel is in onze landen te klein om de groei op te vangen. Het moet uit een vorige fase van de opleiding komen. Wil je snel een bepaalde kwaliteit hebben, dan moet je veel middelen uittrekken. Dat gebeurt nu van twee kanten, terwijl de afstand om over de grens te gaan voor studenten en docenten zeer gering zou zijn. Technisch is zo'n gezamenlijke universiteit betrekkelijk eenvoudig, maar binnen de bestaande organisatiekaders is de realisatie niet mogelijk. Het is idioot, inefficiënt en verspillend. Het is trouwens niet zo, dat ministers of een regering onwillig zouden zijn: ook die zijn gevangenen van hun eigen systeem. Wat zakelijk gezien verantwoord is, blijkt feitelijk onmogelijk. Achteraf is men dan wel bereid om de beide opleidingen op elkaar af te stemmen.
Voorzover de doelstellingen van de in de vorige vraag genoemde terreinen niet verwezenlijkt zijn, wat zijn daarvan de oorzaken? Weinig belangstelling bij de bevolking in Noord en Zuid? Politieke oorzaken?
Insiders zouden misschien kunnen zeggen: àls minister A maar belangstelling had gehad, of politieke partij B; wellicht verzette belang C. zich ertegen. Dat zou een verklaring zijn, maar mijns inziens geen passende. Als je de verantwoordelijkheid op politiek, ministerieel of departementaal niveau beziet, zie je dat ze allemaal funktioneren binnen het kader van een systeem. Men zit wat de kulturele samenwerking betreft in strukturen vast, die niet adekwaat zijn, en die niet veranderd zijn. Het systeem bepaalt ook tot een grote mate welke dingen je niet doet, terwijl die wel denkbaar zijn. Zolang een systeem moeiteloos funktioneert, is men zich hiervan niet bewust: men stelt prioriteiten uit alternatieven, die weer uit het systeem zelf voortvloeien. De alternatieven die buiten het systeem liggen, komen niet binnen de horizon: de blinde vlek, die bij elk systeem hoort.
Strukturen zijn onmisbaar, maar het principiële punt, waar het om gaat, is dat dit soort kaders, systemen en strukturen, maakwerk zijn: ze zijn veranderbaar. Ik geloof niet dat ze onveranderbaar zijn, tenslotte is herstrukturering een aanvaard begrip geworden. We hebben niet te maken met historische ontwikkelingen, die een magisch verloop hebben: ze zijn vatbaar voor rationele analyse. Hoe je ze verandert is een andere vraag. Dat is ook een kwestie van taktiek.
De nota was een impliciet pleidooi voor herstrukturering. Voor elke herstrukturering geldt, dat je moet ontdekken, dat de huidige struktuur niet past bij de doelstellingen. Zolang een kader adekwaat is, wordt er