| |
| |
| |
De Belgisch-Nederlandse culturele samenwerking in de naaste toekomst
| |
| |
| |
Advies van de gemengde commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Accoord aan de beide regeringen (1962).
Inleiding
De innerlijke kracht van de Nederlandse beschaving zal bepalend zijn voor de bijdrage, die zij kan leveren aan de voortschrijdende integratie van Europa en van de wereld, alsmede voor de plaats, die zij in het Europa en in de wereld van morgen zal innemen. Dit, afgezien van het aandeel dat zij kan hebben in de versterking van de Europese cultuur als zodanig.
Twee regeringen, de Belgische en de Nederlandse, dragen verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de Nederlandse beschaving. Een gezamenlijke inspanning van beide landen zal meer kunnen bereiken dan een gescheiden optreden.
Deze overwegingen hebben de gemengde commissie, die belast is met de uitvoering van het Nederlands-Belgisch cultureel verdrag, voor ogen gestaan bij een bezinning op de vraag, welke doeleinden aan de culturele samenwerking tussen de beide landen in de naaste toekomst dienen te worden gesteld en welke middelen tot het bereiken van die doeleinden moeten worden aangewend.
Bij haar beschouwingen over de doeleinden, is de commissie uitgegaan van het dubbele feit dat enerzijds België en Nederland twee, weliswaar nauwverwante, economisch samengesmolten en politiek verbonden, maar niettemin soevereine staten zijn die elk hun eigen, óók culturele, persoonlijkheid bezitten en dat anderzijds een aanzienlijk deel van het Belgische volk mededrager is van de beschaving die aan het Nederlandse volk gestalte geeft. Vandaar dat de ontwikkeling van de Nederlandse beschaving evenzeer een taak is van de Belgische regering als van de Nederlandse, zij het dat de eerste bovendien een soortgelijke taak heeft ten opzichte van de Franse cultuur. Deze dubbele verantwoordelijkheid van de Belgische regering heeft de samenstellers van dit rapport steeds helder voor ogen gestaan, maar de aard van de hierna volgende beschouwingen brengt mede, dat daarbij de nadruk is gelegd op de verantwoordelijkheid, die de Belgische regering heeft voor de Nederlandse cultuur.
De culturele samenwerking tussen beide landen houdt op de eerste plaats in, dat het ene land desgevraagd het andere helpt bij het harmonisch opbouwen van de eigen culturele persoonlijkheid. Uit hoofde van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de Nederlandse beschaving, houdt zij bovendien in het scheppen van een klimaat waarin deze beschaving, ongehinderd door staatsgrenzen, gemeenschappelijke structuren en organen kan opbouwen, die tegelijkertijd de uitbeelding van haar eenheid en instrumenten van haar ontwikkeling zijn. Zij houdt tenslotte in, dat beide landen, overtuigd van het feit, dat de Nederlandse cultuur een vruchtbaar bestanddeel is van de beschaving van Europa en, dus, van de wereld, hun kracht samenvoegen c.q. verenigen om deze beschaving ook in het Europa en in de wereld van morgen de haar eigen taak te doen vervullen.
Van deze drie aspecten van de culturele samenwerking is het eerste, d.w.z. de samenwerking tussen de landen als zodanig, tot nu toe bij de uitvoering van het cultureel verdrag het beste tot zijn recht gekomen, zij het dat ook op dit gebied, zoals zal worden aangegeven, nog aanmerkelijke verbeteringen kunnen worden aangebracht. Met de ontwikkeling van gemeenschappelijke structuren en organen is nog slechts een begin gemaakt, terwijl van een gezamenlijk optreden naar buiten nog nauwelijks gesproken kan worden. In dit rapport besteedt de commissie dan ook voornamelijk aandacht aan de twee laatste aspecten.
Bij haar beschrijving van de middelen om de aldus omschreven doeleinden te bereiken, heeft de commissie een dankbaar gebruik gemaakt van de ervaring, die zij bij de uitvoering van haar taak in de afgelopen vijftien jaar heeft opgedaan.
| |
De samenwerking tussen de landen
De harmonische opbouw van de eigen culturele persoonlijkheid is een primaire taak van elke regering afzonderlijk.
Het past niet in het bestek van deze nota om deze taak nader te analyseren. Volstaan moge worden met haar aan te duiden als de plicht van elke regering om de gezamenlijke componenten van de eigen beschaving zo goed mogelijk gelegenheid tot ontwikkeling te geven. De kunst, de wetenschap, de volkscultuur moeten worden bevorderd met alle middelen die zich hiertoe lenen en die een vrije ontwikkeling van de cultuur verzekeren. Het resultaat van een dergelijke politiek zal zijn het ontstaan van een groter vertrouwen in de kracht van de eigen beschaving. De commissie is van oordeel, dat dit probleem in beide landen de niet aflatende aandacht verdient zowel van de overheid als van het particuliere organisatieleven. De regeringen van België en Nederland kunnen elkaar bij de uitvoering van deze taak helpen. Dit is één belangrijk aspect van de culturele samenwerking, waartoe de totstandkoming van het culturele verdrag
| |
| |
in 1946 besloten werd. Het grootste gedeelte van de activiteiten die in het kader van dit verdrag zijn uitgevoerd, en waarover elders (b.v. in de jaarlijkse verslagen aan de Interparlementaire Benelux Raad) uitvoerig is gerapporteerd, zijn in dit perspectief ondernomen.
Niettemin is de commissie van oordeel, dat aan de culturele tegenwoordigheid van het ene land in het andere nog veel ontbreekt. De commissie vraagt zich af of in enkele belangrijke centra van België en van Nederland niet op veel intensievere wijze dan tot nu toe culturele manifestaties van het andere land zouden dienen te worden georganiseerd.
Hierbij wordt niet in de eerste plaats gedacht aan grootse tentoonstellingen en belangrijke toneelevenementen, maar aan het scheppen van de technische mogelijkheden (b.v. in instituten of centra) voor het optreden van persoonlijkheden die, hetzij op het gebied van de wetenschappen of de kunsten, aan belangstellenden uit het andere land iets te brengen hebben; of voor het organiseren van minder omvangrijke tentoonstellingen, kamermuziekavonden, film-avonden e.d.
Aangezien het hier gaat om het bekend maken van de culturele persoonlijkheid van België aan de Nederlanders en om het kweken van kennis van de Nederlandse cultuur bij de samenstellende delen van het Belgische volk, kan bij deze manifestaties al naar gelang de persoon van de spreker of de plaats waar de bijeenkomst wordt gehouden, de Nederlandse maar ook de Franse taal worden gebruikt.
De samenwerking tussen beide landen zou ook in het onderwijs nog aanzienlijk verinnigd kunnen worden. Met het oog hierop heeft, op voordracht van de commissie, een speciale Nederlands-Belgische commissie van beide regeringen opdracht gekregen een vergelijkend onderzoek te ondernemen van de onderwijsstelsels in beide landen, na te gaan, welke verschillen daarin de onderlinge uitwisseling van leerlingen en leerkrachten alsmede de samenwerking van deze laatsten belemmeren en tevens maatregelen voor te stellen, waardoor deze belemmeringen kunnen worden opgeheven. Ook de culturele samenwerking tussen de drie landen, die samen de Benelux vormen, is in haar aard een steun, die de drie landen elkander geven op het gebied van het onderwijs, de kunsten en de wetenschappen, een steun die tot voornaamste doel heeft het scheppen van een gunstig klimaat voor een verdere ontwikkeling van de Economische Unie, die de drie landen hebben aangegaan. Gehoor gevend aan de suggesties op dit terrein van de Interparlementaire Benelux Raad hebben de drie regeringen de commissies, die belast zijn met de uitvoering van de tussen België, Luxemburg en Nederland bestaande culturele verdragen, opgedragen na te gaan welke culturele activiteiten door de drie landen gezamenlijk ondernomen kunnen worden. Aan enkele uit deze bestudering naar voren gekomen plannen wordt reeds een begin van uitvoering gegeven (de gezamenlijke bewerking en publikatie van geschiedkundig bronnen-materiaal, Benelux componistendagen, samenwerking in bredere gemeenschappen zoals de Raad van Europa, de Unesco e.a.); andere suggesties worden nog nader bestudeerd (gemeenschappelijke actie om het Benelux-begrip gestalte te geven in schoolboeken, vooral voor aardrijkskunde en geschiedenis; zomercursussen over een Benelux-onderwerp, die om de beurt in elk van de drie landen worden gehouden; Benelux-wandkaarten e.a.). Op dit terrein is ook een brede taak weggelegd voor de in de drie landen bestaande Benelux-comité's.
| |
Culturele integratie van het Nederlandse taalgebied
De culturele samenwerking tussen de verschillende landen, al dan niet geformaliseerd in een cultureel verdrag, bestaat uit een min of meer gevarieerde reeks van ‘uitwisselingen’ van personen, zaken of manifestaties op cultureel gebied; in enkele gevallen besluiten de landen tot het bij elkaar voegen van elkanders krachten om een nauwkeurig omschreven en meestal in de tijd beperkt doel te bereiken.
Een helder besef van de eenheid van de Nederlandse cultuur in Nederland en in België doet inzien dat hier, in de strikte zin van het woord, niet gesproken moet worden van ‘uitwisselingen’, aangezien er geen twee culturele identiteiten in het geding zijn, maar dat het eigenlijk gaat om een voortdurend en onophoudelijk elkaar beïnvloeden, een wezenlijk met elkaar samen zijn en samen gaan. Dit besef heeft niet altijd in brede kring bestaan. De staatkundige scheiding heeft in vroegere jaren de culturele eenheid overvleugeld. Niet alleen heeft de hieruit voortvloeiende gescheiden maatschappelijke vormgeving van het culturele leven aan beide zijden van de grens geleid tot uit elkaar lopende structuren, maar zelfs zijn de aard en de graad van de ontwikkeling in beide delen zo verschillend geweest, dat de wezenlijke eenheid van hun cultuur op de achtergrond is geraakt en dat men de contacten tussen beiden is gaan beschouwen als ‘uitwisselingen’ tussen twee afzonderlijke eenheden. Het nauwe samengaan van België en Nederland op elk gebied van de maatschappelijke activiteit, heeft naar het gevoel van de samenstellers van dit rapport, een klimaat geschapen, waarin de overheden van beide landen, alsmede het particulier initiatief, zonder
| |
| |
schade te doen aan de dubbele staatkundige zelfstandigheid, van harte kunnen medewerken aan de wedertotstandkoming van de culturele eenheid binnen het Nederlandse taalgebied.
Aan de hand van enkele karakteristieke voorbeelden moge worden aangegeven op welke wijze de culturele integratie in de praktijk tot uitdrukking gebracht en bevorderd zou kunnen worden.
In de afgelopen vijftien jaar hebben meer dan tweeduizend Belgische leerkrachten bij het lager en middelbaar onderwijs deelgenomen aan de zomercursussen die, onder auspiciën van het Belgisch-Nederlands cultureel verdrag, elk jaar in Amsterdam worden gehouden; een eveneens aanzienlijk aantal Nederlandse leerkrachten heeft deelgenomen aan soortgelijke cursussen in België; in dezelfde periode hebben vele honderden studenten van het ene land met een regeringsbeurs in het andere land gestudeerd; ongeveer driehonderd hoogleraren hebben, eveneens met overheidssteun, voor perioden van acht à tien dagen college gegeven aan universiteiten in het andere land. Dit alles is nuttig en moet worden voortgezet.
Men zou echter eerst terecht van bevordering van de culturele integratie kunnen spreken, indien b.v. leerkrachten uit het gehele Nederlandse taalgebied onder gelijke voorwaarden in alle scholen van dat taalgebied zouden kunnen worden aangesteld, indien de studietoelagen die elk van beide regeringen aan ingezetenen van het eigen land geeft, ook bestemd zouden kunnen worden voor studie in het andere deel van het taalgebied, indien studenten uit beide landen zonder verdere formaliteiten aan alle Nederlandstalige universiteiten en andere onderwijsinstellingen zouden kunnen studeren en examens afleggen, of ook, indien er een onbelemmerd en voortdurend wetenschappelijk samengaan bestond van hoogleraren en wetenschappelijke werkers van deze instellingen. Een rechtstreeks gevolg van de integratie op dit gebied zou moeten zijn een algemene geldigheid van alle in Nederland en België bestaande diploma's met gelijke vestigingsrechten, niet alleen in het onderwijs, maar geleidelijk aan in alle beroepen. Institutionalisering van de culturele integratie op dit gebied betekent het oprichten van instituten en laboratoria voor gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek, het in het leven roepen van verenigingen, instellingen en academies, waarvan Nederlanders en Vlamingen zonder onderscheid lid zijn.
De algemene conferentie der Nederlandse letteren, die in 1962 voor de twaalfde maal zal worden gehouden, is in wezen reeds een zekere institutionalisering van de culturele integratie op het gebied van de letteren. In de verschillende secties van de conferentie, nl. voor letterkunde, voor toneel, voor uitgeverij en boekhandel, voor bibliotheekwezen en voor radio en televisie beraden Noord- en Zuid-Nederlanders zich regelmatig op gezamenlijke belangen en activiteiten. Ook hier zou echter, naar het gevoelen van de samenstellers van dit rapport, de integratie doelbewuster kunnen worden nagestreefd, terwijl de pogingen niet beperkt mogen blijven tot het terrein der letteren. De Nederlandstalige toneelgezelschappen zouden een optreden in het andere land als een normaal onderdeel van hun programma moeten beschouwen; hetzelfde zou het geval moeten zijn voor orkesten, koren en andere ensembles. Een gezamenlijke Nederlands-Vlaamse inspanning bij de produktie van films zou ongetwijfeld het artistiek en technisch potentieel aanzienlijk versterken. Literaire en andere tijdschriften en uitgaven zouden meer en meer uiting moeten geven aan - en haar redacties meer en meer uitdrukking moeten zijn van - de eenheid van de Nederlandse cultuur. Het streven naar culturele integratie is ook naar voren gekomen in de kortelings gehouden bijeenkomst van het Belgisch Instituut voor Radio en Televisie, Nederlandse uitzendingen, en de Nederlandse Radio Unie, de Nederlandse Televisie Stichting en de Wereldomroep. Hierbij werden plannen besproken om te komen tot een Nederlandstalige radiogemeenschap, zoals deze voor het Franse taalgebied reeds is gerealiseerd in de ‘Communauté radiophonique des pays de langue française’. Tevens wordt gestreefd naar een verdere uitwisseling en
relayering van televisieprogramma's van beide landen en naar het maken van koprodukties. Dat ook de pers in dit proces een belangrijke rol te spelen heeft behoeft geen nader betoog. De goede gewoonte van enkele bladen om in hun culturele rubrieken een gelijke aandacht te schenken aan manifestaties van Nederlandse cultuur in beide landen is zeker nog voor navolging vatbaar. Naar gelang de gemeenschappen tot elkaar groeien, zou deze aandacht voor elkaar ook in de algemene berichtgeving meer tot uiting kunnen komen. De ontmoetingen tussen Nederlandstalige journalisten uit beide landen, die in het verleden een enkele keer hebben plaatsgevonden, zouden kunnen worden ontwikkeld tot regelmatige bijeenkomsten en wellicht aanleiding kunnen geven tot de oprichting van een permanent contactorgaan, zoals dat op letterkundig terrein verwezenlijkt is in de algemene conferentie der Nederlandse letteren.
Tenslotte, de doelbewuste integratie op het gehele gebied der kunsten zou reeds dienen te beginnen bij de opleidingen in de academies, de toneelscholen de conservatoria, enz.
| |
| |
Een wezenlijke voorwaarde voor het slagen van de culturele integratie - het vloeit al voort uit het bovenstaande - is, dat het samengaan niet beperkt blijft tot een kleine groep van wetenschapsmensen, leerkrachten en kunstenaars; zij dient te steunen op een krachtige in brede lagen levende volkscultuur. Een nauwe samenwerking tussen, op den duur een interpenetratie van, de Nederlandse en Vlaamse organisaties op het gebied van de volksontwikkeling is van uitzonderlijk belang. Het volksontwikkelingswerk heeft, mede dank zij talrijke particuliere initiatieven, een zeer goede graad van ontwikkeling bereikt. De Belgisch-Nederlandse conferenties voor volksopvoeding en het onlangs, op initiatief van het Algemeen Nederlands Verbond, gehouden 35ste Nederlandse Congres hebben aangetoond, dat zowel in particuliere kring als bij de betrokken overheden de dringende wens bestaat om de contacten, die tot nu toe incidenteel waren, te verbreden en doelbewust te ontwikkelen. Ook hier is de wens tot integratie en institutionalisatie van de samenwerking verschillende malen uitgesproken. Deze integratie kan zich uiten in het ook van regeringswege zonder onderscheid voor Noord- en Zuid-Nederlanders mogelijk maken van deelname aan elkanders vormingscentra en vormingscursussen; in het gezamenlijk bestuderen van vraagstukken van opleiding en methodiek; in de gezamenlijke opleiding van kaders voor de volksontwikkelingsinstituten; in de bevordering van wederzijdse deelname aan culturele manifestaties op het terrein van de amateuristische kunstbeoefening e.a. Een zeer bijzondere invloed op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke volkstaal en volkscultuur heeft uiteraard het bibliotheekwezen. Tenslotte zij, ook in dit opzicht, gewezen op de nauwelijks te overschatten rol, welke radio en
televisie bij deze verbreding van het integratieproces kunnen spelen. Het terrein der volksontwikkeling is zo gevarieerd en tegelijkertijd zo belangrijk voor een wezenlijke integratie van Nederland en Vlaanderen, dat de vraag onderzocht zou dienen te worden of de oprichting van een gemeenschappelijk orgaan op dit gebied niet wenselijk is. De vergroting van de innerlijke kracht der Nederlandse cultuur, die het gevolg is van de aldus gegroeide culturele integratie, zal haar in staat stellen de haar toekomende plaats in te nemen in de groeiende Europese- en wereldgemeenschap.
| |
Gemeenschappelijk optreden naar buiten
De Belgische en Nederlandse regeringen hebben in het verleden, elk van hun kant, ruim oog gehad voor de tegenwoordigheid van de Nederlandse beschaving in het buitenland. Nog weinig aandacht is besteed aan het feit, dat veel grotere resultaten zouden kunnen worden verkregen uit een gezamenlijk, of op zijn minst gecoördineerd optreden; resultaten die belangrijker zullen zijn in de mate, waarin voortgebouwd kan worden op een door de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen aanzienlijk vergroot potentieel.
Een eerste deel van de gezamenlijke inspanningen van beide regeringen op dit gebied is de verspreiding van de kennis van de Nederlandse beschaving in het buitenland. In het licht van de pogingen tot steeds verdergaande eenwording, die in het huidige tijdsgewricht in de gehele wereld, maar vooral in Europa, plaatsvinden, tekent zich ook een ander na te streven doel af. Deze eenwording draagt immers in zich het gevaar van vervlakking en wil de Nederlandse beschaving haar onmisbare bijdrage blijven leveren aan de cultuur van Europa en van de wereld, dan zal zij haar eigen persoonlijkheid dienen te handhaven en nauwlettend erop moeten toezien, dat de haar toekomende plaats door de deelgenoten in deze ontwikkeling wordt erkend.
In het brede arsenaal van middelen, die aangewend kunnen worden om de kennis van de Nederlandse beschaving in het buitenland te vergroten, zijn er een aantal die zich bijzonder goed lenen voor een gezamenlijk Belgisch-Nederlands optreden. Het ‘Eerste Colloquium van hoogleraren en lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten’, dat in september 1961 op Belgisch initiatief in 's-Gravenhage werd gehouden, werd bijgewoond door 18 hoogleraren en lectoren, verbonden aan 16 universiteiten in 7 landen. Van 28 anderen uit 9 andere landen werden schriftelijke blijken van belangstelling voor de bijeenkomst ontvangen. Een in het weekblad ‘O.K.W.-Mededelingen’ van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (nr. 38 van 23 september 1961) gepubliceerde ‘Lijst van docenten in de Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in het buitenland’ (België niet in dat ‘buitenland’ inbegrepen) vermeldt 88 namen en 17 landen.
De conclusies van het bovenbedoelde colloquium geven een indruk van de richting, waarin een gezamenlijk Nederlands-Belgische inspanning ter ondersteuning van het werk van deze leerkrachten zich zou kunnen bewegen: bevordering van de publikatie van in de verschillende landstalen geschreven grammatica's van de Nederlandse taal, bronnengids voor de studie van de Nederlandse taal, terbeschikkingstelling van op het gebied van de Neerlandistiek verschijnende proefschriften, terbeschikkingstelling van reizende tentoonstellingen van illustratie-materiaal op het gebied van de Nederlandse cultuur, uitbreiding
| |
| |
van het aantal zomercursussen over de Nederlandse cultuur, ruimere beschikbaarstelling van boeken en tijdschriften, enz.
Naast het verlenen van deze materiële hulp rechtstreeks aan de Nederlandse leerstoelen en lectoraten in het buitenland, zouden de Nederlandse en Belgische regeringen, in gezamenlijk overleg, bepaalde stappen kunnen ondernemen bij buitenlandse instanties, regeringen of universitaire instellingen. Hierbij wordt gedacht aan de uitbreiding van het aantal plaatsen, waar onderwijs in de Nederlandse taal en letterkunde gegeven wordt, alsmede aan de juridische status zowel van het onderwijzend personeel als van het vak Neerlandistiek. Er zou naar gestreefd dienen te worden, dat in elk van de landen van de Gemeenschappelijke Markt (Luxemburg uiteraard uitgezonderd) in tenminste vijf à zes universitaire instellingen de Nederlandse taal gedoceerd wordt en dat als volwaardig leervak, zowel filologisch als literair, met dienovereenkomstige examens. De beide regeringen zouden ook systematisch dienen samen te gaan werken bij het voordragen van kandidaten voor de leerstoelen en lectoraten, althans wanneer hiervoor een Nederlander of een Belg in aanmerking komt.
Op het gebied van het onderwijs moet voorts gedacht worden aan het gezamenlijk oprichten van scholen voor Nederlandssprekende gezinnen in het buitenland, aan het organiseren van mondelinge en schriftelijke cursussen in de Nederlandse taal e.a.
Nauw verband hiermede houdt het voor Nederlanders en Belgen gelijkelijk openstellen van in het buitenland bestaande bibliotheken en instituten, zoals b.v. de Academica Belgica en het Nederlands Historisch Instituut te Rome, het Belgisch Huis in Keulen, het Institut Néerlandais in Parijs, het Nederlands Archeologisch Instituut in Istanboel e.a. en het gezamenlijk oprichten van dergelijke instellingen waar zij niet bestaan. Deze instellingen zouden gelijkelijk voorzien dienen te worden van Nederlandse en Vlaamse boeken en tijdschriften. In de mate waarin de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen voortschrijdt, zullen zij ook meer en meer de eenheid van de Nederlandse cultuur kunnen uitdragen. De Nederlands-Belgische samenwerking in instellingen als ‘De Stichting ter bevordering van de vertaling van Nederlands letterkundig werk’ en ‘Donemus/Cebedem’ biedt reeds thans mogelijkheden voor een dergelijk gezamenlijk naar voren treden. Nagegaan zou dienen te worden of dit ook niet zou kunnen geschieden met een aantal andere tijdschriften en publikaties zoals b.v. Delta en het door de Nederlandse Stichting voor Universitaire Samenwerking reeds thans in vier vreemde talen uitgegeven tijdschrift over het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek in Nederland; ook voor de radio, wellicht in het bijzonder voor de Wereldomroep is op dit terrein een belangrijke taak weggelegd.
Bij deze actie ter vergroting van de kennis van de Nederlandse beschaving in het buitenland moet actief gebruik gemaakt worden van de
bijzondere banden, welke tussen Nederland en/of België met bepaalde landen en gebieden bestaan. Elk van deze gebieden verlangt een eigen benadering, waarbij het gemeenschappelijk optreden juist hierin kan bestaan dat een van beide partners meer op de voorgrond treedt dan de andere.
Om deze gezamenlijke activiteiten mogelijk te maken en ook om van de aldus geschapen mogelijkheden het volledige profijt te trekken is het niet voldoende dat de betrokken instanties in Nederland en België nauw samenwerken; eenzelfde samenwerking zal moeten bestaan tussen de officiële vertegenwoordigingen in het buitenland. Doelbewuster dan in het verleden zullen deze moeten samenwerken bij het vervullen van de hierboven aangegeven taak. De ervaring wijst uit dat de functionarissen, die met culturele zaken belast zijn, minstens zes à zeven jaar in eenzelfde land moeten kunnen werken.
De Europese Gemeenschappen, de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, en in wijder verband de Verenigde Naties en haar gespecialiseerde instellingen, waaronder in het bijzonder de Unesco, vormen een ander milieu waarin de Nederlandse beschaving moet worden uitgedragen. De gezamenlijke politiek van de beide regeringen dient daarbij bepaald te worden door de overtuiging, dat het belang van de internationale samenwerking zelf vereist, dat in haar activiteiten de verschillende nationale en regionale culturen tot blijvende ontplooiing geraken.
De eenheid van de Nederlandse beschaving moet ook in deze organen tot uiting worden gebracht door een gezamenlijk optreden van de beide regeringen. Hiertoe is een geïnstitutionaliseerd overleg tussen de regeringen en haar permanente delegaties in deze organen een absolute voorwaarde.
| |
Conclusie
De versterking van de innerlijke kracht van de Nederlandse beschaving, de culturele integratie van het Nederlandse taalgebied, de uitstraling van de Nederlandse cultuur in het buitenland en in organisaties van regionale en mondiale samenwerking vormen een zo belangrijk geheel van taken dat, naar het oordeel van de gemengde commissie ter uitvoering van het Nederlands-Belgisch cultureel verdrag, de oprichting van een gemeenschappelijk Belgisch-Nederlands orgaan
| |
| |
- een Hoge Raad - voor de behartiging daarvan aanbevolen moet worden.
Dit orgaan zou door zijn samenstelling en zijn bevoegdheid tegelijkertijd een symbool moeten zijn van de eenheid van de Nederlandse beschaving en een uitdrukking van de wil om deze beschaving tot volle rijpheid te brengen en haar in staat te stellen een eigen bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de menselijke beschaving in Europa en de gehele wereld. Het zou initiatieven opwekken, mogelijkheden aangeven om de kracht en de eenheid van de Nederlandse cultuur te bevorderen of zijn naam verlenen aan belangrijke instellingen, manifestaties, publikaties e.d. die aan die kracht en eenheid uitdrukking geven. De samenstellers van deze beschouwingen vertrouwen dat, indien de Belgische en Nederlandse regeringen tot de oprichting van een dergelijk gemeenschappelijk orgaan zouden besluiten, zij in beide landen de hoogste persoonlijkheden uit het maatschappelijke, het politieke, het wetenschappelijke en het culturele leven bereid zullen vinden daarin zitting te nemen.
Voor de visie waarvan de nota blijk geeft moeten we de toenmalige voorzitters van de Gemengde Commissie, wijlen Julien Kuypers en mr H.J. Reinink, zeer erkentelijk zijn.
Als een beleidsprogramma voor een culturele integratie van Nederland en Vlaanderen en voor eengezamenlijke culturele werking in het buitenland heeft het destijds terecht veel lof geoogst.
|
|