Van tijd tot tijd hoort men de vraag stellen: Is het waar dat er in Parijs twee Nederlandse Ambassadeurs werkzaam zijn en dat de Nederlandse Ambassade bovendien nog een aantal Gevolmachtigde Ministers telt?
Zo is het hier inderdaad. Toch is hier een korte toelichting misschien wel nuttig.
Er is slechts één Ambasadeur door Nederland benoemd bij de Franse Regering. Sedert oktober 1970 is dat Jhr. Mr. J.A. de Ranitz.
Dan is er bovendien in Parijs werkzaam het Hoofd van de Nederlandse Delegatie bij de OESO, die Nederland vertegenwoordigt bij de Internationale Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Sedert 1969 treedt als zodanig op Dr. J. Kaufmann, in de rang van Ambassadeur. Voorts is aan vier functionarissen van de Nederlandse Ambassade de titel van Gevolmachtigd Minister toegekend, namelijk aan 1) de plaatsvervanger van de Ambassadeur, 2) het hoofd van de Economische Afdeling, 3) het hoofd van de Consulaire Afdeling, en 4) de nederlandse vertegenwoordiger bij de UNESCO.
Veel minder bekend is echter, dat Nederland in het grijs verleden geregeld gespecialiseerde vertegenwoordigers naar Frankrijk heeft uitgezonden, veelal in de rang van Gezant of Ambassadeur. Somtijds zelfs in aanzienlijk groter getal. Zo waren er bijvoorbeeld in 1585 in totaal 18 Nederlandse Gezanten in Frankrijk aanwezig. Het betreft hier onderhandelaars, die door de verschillende provincies, gewesten of steden naar het buitenland werden gezonden voor het bespreken van allerlei politieke of militaire vraagstukken of voor de behandeling van problemen op het gebied van handel en scheepvaart. In de 16e en 17e eeuw werd de koopman en de schipper meer dan ooit gezien als de grondlegger van de economische bloei van de Nederlanden. Die belangen werden door de staten scherp in het oog gehouden.
Voor een goed begrip van deze zaken moeten wij even een duik in onze geschiedenis doen. Dan moeten wij zelfs teruggaan tot het jaar 1579. Wellicht herinnert u zich nog, dat in 1579 de Unie van Utrecht is gesloten. Een belangrijk jaar, waarin de verschillende provincies en gewesten, sommigen met niet weinig macht en veel belangen in de buitenwereld, besloten om nauwer te gaan samenwerken. Het is interessant om artikel! van het verdrag van deze Unie te lezen, waarin is vermeld dat... ‘genoemde landen zich met elkanderen verbinden en verenigen, om, ten eeuwige dage, vereenigd te blijven, op gelijke wijze, alsof siluyden maer één provincie waren...’ Doch in datzelfde artikel wèrd vastgesteld... ‘...onverminderd nogtans eene iegelyke Provincie, en de byzondere Steden, Leden en Ingezetenen derzelven, hunne byzondere Privilegien, Vryheden Voorregten etc... handhaven en beschermen zullen, desnoods, met lyf en goed...’ Zo bleven de verschillende provincies en steden hun eigen Gezanten en Ambassadeurs naar het buitenand sturen.
Een uitzonderlijk belangrijke mijlpaal in de Nederlands-Franse verhoudingen was het jaar 1584. Het was in de donkere dagen na de dood van de Vader des Vaderlands (10 juli 1584) toen de Verenigde Nederlanden op zoek waren naar een nieuwe landsheer. De keuze was gevallen op Hendrik de IIIe, Koning van Frankrijk. Om dit verzoek over te brengen werd een gezantschap samengesteld, dat uiteindelijk niet zonder moeilijkheden, op 15 januari 1585 vertrok, aan boord van 14 oorlogsschepen om de belangrijkheid te demonstreren. Uit de officiële gezegelde aanbiedingsbrief met 26 punten of voorwaarden, die door de 18 gezanten aan Hendrik IIIe werd overhandigd, blijkt overduidelijk dat het ernst was om de souvereiniteit van de Nederlanden over te dragen. Zo luidt b.v. punt 13: ‘Hij (Hendrik de IIIe) hegte de Landen onafscheidelijk aan de Kroone van Frankrijk’.
Nadat Hendrik de IIIe, daartoe min of meer door Philips de IIe en de machtige franse partij der Guises gedwongen, het aanbod afsloeg, keerde Nederlands eerste grote gezantschap in verslagenheid terug. De Nederlandse geschiedschrijver, Jan Wagenaar, uit wiens ‘Vaderlandse Historie’ verschillende hogervermelde gegevens werden overgenomen, gaf over de resultaten van dit Gezantschap zijn mening als volgt weer: ‘Men was 'er toen, in 't algemeen, rouwig over, schoon men 'er naderhand, den Hemel, vuriglijk voor gedankt heeft’.
Onze huidige Ambassadeur is de 29ste Nederlandse functionaris die bij het Franse Hof, c.q. de Franse Regering is benoemd. Niet alleen over deze Chefs de Poste, doch ook over de verschillende Nederlandse Gezanten en Ambassadeurs, die in de loop der eeuwen voor een korte periode in Frankrijk met een speciale taak belast zijn geweest, zijn vele interessante bijzonderheden te vermelden. Wellicht is in volgende artikelen daarvoor nog wel eens gelegenheid. Eén bijzonderheid zij hier nog vermeld, waaruit blijkt, welk een belang in vroeger eeuwen aan het protocol werd gehecht.
Het was in het jaar 1679, toen een gezantschap van drie personen werd benoemd... tot herstelling der oude vriendschap met Frankrijk, tot bevordering der algemene Vrede en tot vereffening eeniger geschillen over de brandschattingen, die Frankrijk gevorderd had... Dit Gezantschap bestond uit de heren Jacob Boreel, van Odyk en van Dykveld. Jan Wagenaar schrijft hierover, dat de aanvang van de werkzaamheden in Parijs werd vertraagd als gevolg van een verschil van mening over de wijze, waarop deze gezanten door Koning Lodewijk de XIV zouden worden ontvangen. Aardig om te lezen... ‘De onzen beweerden, dat zy ryden moesten over 't Voorplein der “Louvre”, tusschen dubbele Lyfwagten, in orde geschaard, en onder 't slaan der trom, gelyk, in de jaaren 1660, 1661 en 1662, geschied was. De Franschen hielden, daarentegen, staande, dat zo veel eer niet dan aan Gezanten van den Keizer, of van Koningen plagt bewezen te worden...’ Maar de Nederlandse Gezanten bleven vasthouden aan hun verzoek. Een nieuw argument van de Franse autoriteiten, dat de vroeger bewezen eer aan de Nederlandse Ambassadeur van Beuningen bij toeval was geschied, omdat toen juist de wacht zou zijn afgelost, werd evenmin geaccepteerd. Nieuwe argumenten en tegenargumenten volgden, totdat de Koning uiteindelijk toegaf. Jan Wagenaar besluit zijn verhaal met de woorden: ‘De Ambassadeurs deeden hunne intrede, met alle teekenen van eere, en bragten veel toe, tot bevordering van de algemeene Vrede’. Het is ook niet algemeen bekend, dat de naam van één Nederlands Ambassadeur (die van Carel Hendrik Verheull) ingegrift is op een van de vier grote steunpilaren van de Arc de Triomphe te Parijs.
Recentelijk is over een andere Ambassadeur, nl. Rutger Jan Schimmelpenninck, die van 1803-1805 als Nederlands vertegenwoordiger werkzaam is geweest, een aantal artikelen geschreven. Het ging hier over de rol die deze Ambassadeur heeft gespeeld in zijn besprekingen met Napoleon, betrekking hebbend op Nederlands inlijving bij Frankrijk. Maar dat is, hoe interessant ook, een geschiedenis apart.
Tot dusver werd weinig melding gemaakt over de culturele betrekkingen tussen Frankrijk en Nederland. Met name over de rol, die de Nederlanders daarin hebben gespeeld, schrijf ik gaarne in een volgend artikel nog eens een aantal bijzonderheden.
G. VAN VLIET