Mislukte Noordzeehavenskonferentie
Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog was blijkbaar een periode van meer begrip en toenadering ingetreden en waren velen de mening toegedaan dat de verstandhouding tussen de onderscheiden Europese havens beter zou worden. Vooral op het privé vlak groeide de overtuiging dat een bepaalde samenwerking niet zou uitblijven. Het was evenwel slechts schijn want toen de daad bij het woord moest worden gevoegd kwam daarvan niets in huis. Wij verklaren ons nader. In april 1951 kwam tussen vertegenwoordigers van het gemeentebestuur en het bedrijfsleven van Rotterdam en Hamburg een eerste voorzichtige kontaktname tot stand, tijdens dewelke gepleit werd voor een beter onderling begrip en een vorm van samenwerking tussen de Noordzeehavens. De meer dan 200 gedelegeerden stonden zeer sympatiek tegenover het zogenaamde plan-Oyevaar, dat een samengaan van de Westeuropese zeehavens in een Hanzeverbond beoogde. Iedereen was het er over eens dat men met elkaar moest praten om te weten wat anderen willen en te zeggen wat men zelf wenste. In de toekomst zou men Europees moeten gaan denken en precies daarom zou men rond de tafel moeten plaats nemen om de diverse problemen te bestuderen en er een oplossing voor te vinden.
Enkele maanden later werd, op initiatief van de Kamers van Koophandel van Rotterdam en Amsterdam, een Noordzeehavenskonferentie gepland, die van 25 tot 27 september zou plaats hebben in de oude Maasstad. De bedoeling was in internationaal verband te komen tot een samenspraak tussen de Westeuropese havens en tot uitwisseling van gedachten omtrent de moeilijkheden en bezwaren, welke door de onderscheiden havens ondervonden werden.
Deze konferentie ging echter niet door ingevolge de weigerige houding van de Antwerpse Kamer van Koophandel, die argumenteerde dat de agenda enkele punten bevatte, o.m. de havenrechtenpolitiek, waarover Antwerpen niet in diskussie kon treden. Zij vond een zekere steun bij de Kamers van Koophandel in de Duitse Noordzeehavens, die van mening waren dat het beter was de havenkonferentie te houden wanneer de Benelux-havenproblemen zouden zijn opgelost.
Achteraf hebben sommigen beweerd dat, wanneer het initiatief niet van Nederlandse zijde was gekomen, de bijeenkomst ongetwijfeld zou hebben plaats gehad, terwijl anderen overtuigd waren dat de tijd nog niet rijp was voor een werkelijke samenwerking, omdat de delegaties onvermijdelijk tegengestelde onderhandelingsposities zouden innemen.
Men moest het dus zonder havenoverleg stellen en