| |
| |
| |
Brief uit het noordoosten
De eenheid van het noorden
Ik wil u een brief schrijven uit het noordoosten van Nederland, doch dan behoort u eerst te weten, wat ik daaronder versta. Onder het Noorden dient mijns inziens te worden begrepen het gezamenlijke territoir der provinciën Groningen, Friesland en Drenthe, het drietal dat in weerwil van onderlinge verschillen en tegenstellingen tóch een uniteit vormt, ‘een boeiend, gaaf stuk Nederland, een verrukkelijk drieluik’, zoals iemand het onlangs wellicht al te dithyrambisch formuleerde. Friesland echter wijkt door zijn eigenheid op taalgebied en algemeen-cultureel élan dermate af van de beide zustergewesten, dat ik het nochtans voor deze keer buiten de bespreking wil houden. De lezers moeten maar beoordelen, in hoeverre ik daarin geslaagd ben. Blijven dus over Groningerland en d'Olde Lantschap Drenthe als het Noordoosten van onze nederlandse staat. Historisch is deze combinatie zeker te rechtvaardigen. De beide gewesten hebben veel met elkaar te maken gehad, ze hebben elkaar ook menigmaal het leven zuur gemaakt, in hetzelfde jaar 1536 raakte dit duo bevrijd van Gelre's ‘Dolle Hertog’ en huldigden zij Karel van Bourgondië (Karel V) als hun rechtmatige heer; hun gemeenschappelijk lot spreekt ook duidelijk aan in de jaren van de franse overheersing, toen zij door keizer Napoleon werden samengevoegd tot het Departement van de Westereems.
| |
Het noordoosten en het zuiden der Nederlanden.
Ik hoop van harte dat ik binnen het bestek van dit artikel in staat zal blijken het Noordoosten enigermate tot u te brengen en tevens begrijpelijk te zijn voor onze vlaamse broeders en zusters, voor wie deze contreien meestal buiten het dagelijkse gezichtsveld liggen. Van uiterst Friesland tot zuidelijkst Vlaanderen is een hele afstand en de contacten tussen deze delen van ons taalgebied zijn door de wisseling der tijden heen weinig frequent geweest. Wellicht heeft men oppervlakkig weet van elkaar, maar diep gaat de kennis van zaken omtrent elkaars wel en wee doorgaans niet. Voor een vrij beperkte groep Noorderlingen moet men in dit opzicht een uitzondering maken, wat de vlaamse literatuur betreft.
Enkele raakpunten zijn er in het verleden weliswaar geweest. In de dagen dat de ‘Belgen’ tegen koning Willem rebelleerden, voelden de liberaliserende boeren in Groningerland nogal wat sympathie voor het zuiderse verzet, waarin ze iets van hun eigen gemoedsstemming tegen het bewind van de Oranjevorst weerspiegeld zagen, temeer daar ze de gevolgen van diens fiscale politiek in hun beurs dreigden te gaan voelen en daarvoor waren zij heel gevoelig. Ook zij werden weerspannig, het ergst te Leens in Hunzingo, dat in die dagen de naam ‘Klein-Brussel’ kreeg.
In de jaren na het einde van de eerste wereldoorlog stond als nederlands hervormd predikant te Beetsterzwaag (in Friesland) ds. Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard, activistisch leider te Gent en deswege eind oktober 1918 uitgeweken naar Nederland. Te Beetsterzwaag, gelegen op een van de uitlopers van het fries-drentse diluvium, vond hij een post als herder en leraar, maar de herinnering aan zijn grootse tijd in de Arteveldestad bleef in hem branden en hij bracht ‘Vlaanderens roem en rouwe’ op de preekstoel. Zijn gemeente begreep hem niet best in dit opzicht. Vandaar de vraag van enkele Zwaagsters aan hun predikant: ‘Dominee, waar ligt toch dat heilig land Vlaanderen, waar jij altijd van spreekt?’ Of Jan Derks beantwoording van deze vraag hun de zaak volkomen helder heeft gemaakt, vermeldt de historie niet.
| |
De blik naar het oosten
Over dit Noordoosten hebben de winden der Reformatie gewaaid en het protestantisme hebben de bewoners van dit gebied in eerste instantie ontvangen uit het Oosten, uit Oost-Friesland en het Bentheimse. Werd het voor de aanhangers van de ‘nije leere’ in Groningerland en Drenthe wat al te bar en boos in de dagen van Johan de Mepsche en Alva, dan zochten en vonden zij als vervolgden een veilige wijkplaats in Oost-Friesland, bijzonderlijk binnen de muren van Emden. In het protestantiseringsproces, dat zich voltrok in de uiterst-noordelijke Nederlanden, heeft Emden een belangrijke rol gespeeld. Dààr, in de Geuzenherberg, zoals de stad wel werd genoemd, werd van 4 tot 13 oktober 1571 de synode gehouden, waar de stichting en organisatie van de Nederlands Hervormde Kerk haar beslag kreeg. Voorzitter van de vergadering was Gaspar van der Heyden, geboortig uit Mechelen en op dat tijdstip herder van de gereformeerde gemeente van Frankenthal in Duitsland.
Nog eeuwenlang stond boven de oostelijke toren van de kerk te Emden een scheepken Christi afgebeeld, met daaronder de versregels:
‘Godts Kerck, vervolgt, verdreven,
Heeft Godt hier trost gegeven’.
Banden tussen Oost-Friesland en het nederlandse Noordoosten zijn er nog steeds vele: door familiebanden, culturele contacten, sportuitwisselingen, en het is bijna symbolisch te noemen dat onlangs de herdenking van die kerkelijke gebeurtenis in 1571 gemeenschappelijk werd gevierd, in de Stad Groningen en te Emden.
| |
Nood in het agrarisch bedrijf
Het wordt tijd dat ik mij met de actuele situatie ga bezighouden. Zowel in Groningen als in Drenthe verkeert de agrarische sector in een impasse, niet voor de eerste keer trouwens. Met de trefwoorden mechanisatie in de landbouw, internationale ontwikkelingen en E.E.G.-politiek stip ik enkele oorzaken van de huidige ongunstige toestand aan. De boeren, land- en veenarbeiders hebben van de eerste helft der vorige eeuw af het een en ander beleefd van de ups and downs in de economie. Zij hebben dan ook herhaaldelijk hun onlustgevoelens tot uiting gebracht, nu eens hier, dan weer dààr met de grootste heftigheid. Globaal genomen geeft Drenthe het rustigste beeld te zien; men moet dan echter meteen een uitzondering maken voor de jaren '30 van deze eeuw, toen het avontuur van ‘Landbouw en Maatschappij’ - de organisatie van agrariërs die in nationaal-socialistisch vaarwater verzeild raakte - in Drenthe met het meeste tumult gepaard ging.
Na 1945 kampt men in de agrarische sector al spoedig met een voortdurend verder krimpende werkgelegenheid in het Noordoosten, een gebied waar landbouw en veeteelt traditioneel steeds de eerste rol hebben gespeeld. Zo iets komt dan bijzonder hard aan. Veel systematischer dan vóór de tweede wereldoorlog verleende de overheid bijstand aan de agrarische bedrijfstak, die, onbeschut, geen lonende opbrengsten meer kon maken.
In het Oldambt, het oostgroningse gebied der grote akkerbouwbedrijven, hebben verscheidene boeren er de brui aan gegeven
| |
| |
en hun landerijen van de hand gedaan, vaak aan Duitsers, die er vermoedelijk in de eerste plaats een goede geldbelegging in hebben gezien. In Drenthe sloten tussen 1960 en 1970 niet minder dan 2600 landbouwers definitief de baanderdeur en daarmede kwamen velen, boerenzoons en ook landarbeiders, voor het vraagstuk van de overgang naar een ander beroep te staan. Aanpassing bij nieuwe situaties was geboden! Industrialisatie, het magische woord in de na-oorlogse jaren, was als een soort economische wapenkreet niet van de lucht en er is ook veel nieuwe industrie gekomen in het Noordoosten, maar volgens velen niet genoeg. Drenthe biedt in dat opzicht wel een gunstig beeld. Assen en Hoogeveen kregen veel uitbreiding van industriële werkgelegenheid, maar vooral in het zuidoosten van de provincie, met Emmen als centrum, kwam de gang er in. Het aantal fabrieken daar is nu de 70 gepasseerd en eind 1970 stond het aantal industriële werknemers in de gemeente Emmen op 12.000. Ook de wijde omgeving profiteerde mee; ook daar bracht de industrie heel wat mensen werk en brood. Deze industrialisatie vergde van velen uit het agrarische bedrijf afkomstig, een aanpassing bij nieuwe ‘omstandigheden’, qua arbeidsritme en leefpatroon. Deze aanpassing is over het algemeen gunstig verlopen. Bovendien, de industrialisatie werkte stuwend op de tuinbouwbedrijvigheid, vooral te Erica en Klazinaveen.
En dat alles in het Zuidenveld van Drenthe, grotendeels een veengebied, dat zo vaak in nood had verkeerd. Na de eerste wereldoorlog toen de vraag naar turf weer drastisch verminderde (trouwens, het meeste veen was al vergraven), geraakte dit gebied in een ernstige crisis, die wanhoop, materiële nood en opstandigheid in vele gezinnen teweegbracht. M.S.M. Simons schrijft in zijn dissertatie ‘Tussen turf en televisie’ (1960): ‘In 1920 bleef 4/5 van de turf onverkocht. In 1924 zette een grote daling in van de steenkoolprijzen, zodat voor de veenarbeiders de lonen in verhouding tot de kosten van levensonderhoud daalden tot ver beneden die van 1914’. Nu werd migratie het wachtwoord. In 1925 zette die in, door de landsoverheid geleid: naar Twenthe, Limburg, Noord-Brabant. Emmen verloor toen in een paar jaar tijds 8.800 inwoners op een bevolkingstotaal van 40.000. Een beperkte, geselecteerde groep belandde in Eindhoven bij Philips. Daarover gaat het boek van dr. Simons. Het licht ons in over de acculturatieproblemen, waarmede die wegtrekkers uit Drenthe in Brabant werden geconfronteerd.
In de provincie Groningen ontstond ook nieuwe industriële werkgelegenheid. Vooral Delfzijl bloeide op. De laatste tijd stijgen ook hier - en hetzelfde geldt voor enkele veenkoloniale gemeenten, zoals de Pekela's - klachten op over ernstige watervervuiling, bederf van het mooie waddengebied. Op de blijde geluiden dient echter in deze tijd met teruglopende conjunctuur de domper te worden gezet. Het kwetsbare Noordoosten heeft ook te kampen met bedrijfssluitingen en verminderingen van het personeelsbestand in een aantal bedrijven. Het hardst wordt Oostelijk Groningen getroffen, juist de regio die het kwetsbaarst is en waar de sociale verhoudingen al meer dan een eeuw op scherp staan.
Westerwolle sluit mentaal meer aan bij Drenthe en kenmerkt zich dus door een milder maatschappelijk klimaat.
In het Oldambt en in sommige veenkoloniale gemeenten is sprake van een ‘economisch achterblijven’, al jarenlang. Winschoten en Stadskanaal zijn landelijk gezien bedenkelijke uitschieters wat het werkloosheidspercentage betreft. De slinkende arbeidsplaatsen in de landbouw worden niet goedgemaakt door vergroting van de werkgelegenheid in de sectoren van industrie en dienstenverlening. Het is te begrijpen dat de Oostgroningers er chagrijnig onder worden. De hier aanwezige strokarton- en aardappelmeelfabrieken hebben het zwaar te verduren, de kostenstijgingen in de produktie
A.K.U.-fabriek in Emmen: het moderne gezicht van het Noordoosten.
| |
| |
liegen er niet om en juist in deze tijd werden looneisen gesteld. Fré Meis, de communistische arbeidersleider en volksredenaar boekte hier successen met zijn actie-comité's. Vooral in Oost-Groningen behaalde hij zo opmerkelijke electorale triomf. Bij de Statenverkiezingen 1970 behaalde de C.P.N, bijvoorbeeld 42% van de stemmen in Oude Pekela, de geboorteplaats van Meis; bij de Kamerverkiezingen bleek dit percentage te zijn gezakt tot 32%. In een van zijn artikelen over het Noorden in de Drents-Groningse Pers maakte A.C.W. van der Vet het een en ander op over de anti-propaganda die van het politieke radicalisme kan uitgaan. ‘En wij zullen goed moeten begrijpen dat geen onderneming en geen verstandig mens ervoor voelt zich te vestigen in een gebied dat als een “vuurhaard” bekend staat.’ En in de tirade die op deze zin volgt, valt dan de naam Fré Meis, ‘de communistische agitator’. Het is natuurlijk erg vervelend dat in het denken van niet-Noorderlingen de toestand in Oost-Groningen wel vereenzelvigd wordt met het gehele Noordoosten. Dat is volslagen onjuist. Oost-Groningen is het hele Noordoosten bijlange na niet.
Een korte beschouwing over de oostgroningse problematiek mag niet achterwege blijven, al zou een langer artikel met historische aanpak de toestand zoals die nu in Oost-Groningen is, pas goed begrijpelijk maken.
Schoonoord, Zeven Marken: het traditionele gezicht van het Noordoosten.
| |
Waar liggen de knelpunten?
De bestaande industrieën kunnen naar verwachting wel betere, maar niet méér werkgelegenheid gaan bieden. Zij zullen dus niet in staat zijn de afvloeiingen uit de landbouw op te vangen. De onderwijs-voorzieningen in Oost-Groningen zijn stellig niet ongunstig te noemen, maar het wringt bij de mensen zelf, althans in talrijke gevallen. De oostgroningse ouders moeten inzien dat aan hun kinderen andere eisen zullen worden gesteld. Het rapport ‘Uw Oostelijk Groningen! Wat doen we d'r aan?’ wijst met veel nadruk op de noodzaak van verhoging van de scholingsgraad. Juist aan geschoolden is tekort in dit gebied en waarom eigenlijk? Wie de bevolking van dit Oostelijk Groningen kent, weet dat ze willen werken en leren!
Men kan ook niet zeggen dat de overheden tekortschieten in het scheppen van sociaal-hygiënische en sociaal-culturele voorzieningen. Dat verwijt hoort men hier ook niet. Het slechte humeur jegens ‘Den Haag’ spruit voort uit de overtuiging dat de regering niet diligent genoeg is in het brengen van nieuwe bedrijven naar deze contreien, alsof dit zo gemakkelijk gaat. Men ontkomt hier niet aan de indruk dat in Den Haag het ware élan ontbreekt en daardoor nemen het ongeduld en de sikkeneurigheid van week tot week toe. Anderen zeggen of schrijven dat het aantrekken van nieuwe bedrijven zo moeilijk gaat, doordat het beeld dat men ‘overvèr’ van het Noordoosten heeft, nogal negatief is.
| |
Het beeld van het noordoosten
Dat beeld is dus nogal negatief en dàt voor een landsgedeelte met een gunstig leefklimaat, vergeleken bij het overbevolkte, door luchtverontreiniging bedreigde Westen. Valt er te weeklagen in deze contreien over de toestand van de wegen, de spoor- en busverbindingen, de culturele voorzieningen? Nauwelijks! Vanwege de hoge werkloosheidscijfers heeft de rijksoverheid hier forse subsidies verstrekt voor wegenaanleg, zwembaden, voetbalvelden, sporthallen en culturele centra. Men denke, wat de laatste betreft, eens aan het mooie ‘Geert Teis’ te Stadskanaal en aan de ‘Tamboer’ te Hoogeveen. De regering deed dit om arbeidsgelegenheid te creëren. Het Noorden en in het bijzonder het Noordoosten heeft echter een minder geslaagde wijze van zelf-presentatie gehad. Dat ben ik eens met Van der Vet, die ik hier nog eens wil citeren: ‘Jarenlang al keert 't Noorden van het land (Friesland doet bij Van der Vet ook mee!) een wat klagerig, soms sikkeneurig gezicht naar het Westen. Het is te generaliserend gezegd, want niet iedereen doet eraan mee, maar toch: te veel rapporten, verslagen, redevoeringen die uit het Noorden komen,
| |
| |
hebben de teneur dat alles daar maar bedroevend gaat’. Een ‘zelfkritische’ noordelijke autoriteit verzuchtte dat je door al die klachten over de wegverbindingen de indruk zou kunnen krijgen dat er van Zwolle naar Meppel alleen maar een soort verhard zandpad loopt.
Een recent onderzoek naar het beeld van het Noorden bij de Randstedelingen bracht aan het licht, hoe donker gekleurd dat Noorden er bij menigeen opstaat. De vraag waar bewoners van het Westen het liefst zouden wonen, leverde de volgende uitslag voor de noordelijke provinciën op: 1% koos voor Groningen, ook 1% opteerde voor Friesland, terwijl Drenthe de uitverkorene was bij 3%. Als motieven voor de afwijzing werden opgegeven: lage lonen (die liggen inderdaad vaak onder het nationale gemiddelde), de mentaliteit van de bevolking (hoe kent men die?), vrees voor het isolement wegens de afgelegen ligging. De voordelen van het wonen in het Noorden werden ook erkend: rust, mooie omgeving, geen overbevolking, betere milieuhygiëne. Leidende figuren in het Noorden geven toe dat het Noorden wel eens anti-propaganda heeft gemaakt, ten koste van zichzelf. Er moet echter nogmaals op gewezen worden dat het sombere beeld van Oost-Groningen dikwijls op het gehele Noordoosten schijnt te worden geprojecteerd. De oostgroningse regio's Oldambt, Veenkoloniën en Westerwolde vormen een probleemgebied. Het is mogelijk dat het politieke radicalisme investeerders en ondernemers afschrikt. Het is evenzeer waar dat, als de verbitterde gemoederen in deze streken zich nu en dan zeer emotioneel uiten, het oordeel over de overheid en over het Westen dikwijls fel en ongenuanceerd over de lippen komt. Dat ligt, dunkt me, meer aan wat men het ‘volkskarakter’ of ‘sociaal humeur’ zou kunnen noemen, dan aan het radicalisme dat heel erg meevalt en bovendien lang niet overal sterk vertegenwoordigd is. Oostelijk van Winschoten liggen de communistische bolwerken Beerta en Finsterwolde, mooie landbouwdorpen in een vooral des zomers boeiend landschap. In die gemeenten
heeft de C.P.N, een meerderheidspositie; daarnaast zijn er een aantal gemeenten, waar de communisten een grotere of kleinere minderheid vormen. De burgemeester van Beerta, die eerstdaags met pensioen gaat, vertelde in een interview in de ‘Winschoter Courant’ van 4 september jl. dat er nooit conflicten met de communistische raadsfractie waren geweest en dat hij best met de mensen kon praten; in hetzelfde dagblad van 18 september wordt onder de kop ‘Onthullingen van een scheidende burgemeester’ gewag gemaakt van een interview, vanwege de ‘Twentsche Courant’ aan Beerta's eerste burger afgenomen, waarin de zaken heel anders worden belicht. Daarin wordt gesteld dat de communisten Beerta's ontwikkeling afremmen, dat hun politiek veel meer een afwijzen dan een opbouwen is, dat er in die gemeente zachte vormen van intimidatie mogelijk zijn van de ene bevolkingsgroep ten opzichte van de andere. Naar buiten blijkt hiervan echter zeer weinig; Beerta is tenslotte maar een kleine gemeenschap met een sterke mate van beslotenheid. De opmerking van de burgemeester: ‘Het verleden heeft de verhoudingen kapot gemaakt’, slaat de spijker mijns inziens op de kop. Dat verleden heeft heel wat op zijn geweten.
| |
‘Ons vast tehuis staat hoog in het noorden’.
Deze regel uit een vers van de dichter J. Dijkstra geeft rechtuit en eenvoudig aan, hoezeer de noordelijke mensen, met al hun deugden én tekortkomingen, hun geboortegrond liefhebben. Na de eerste en na de tweede wereldoorlog is de trek naar het Westen er geweest, maar de animo om de eigen streek te verlaten is de laatste jaren sterk verminderd. Men wil arbeid en brood in het Noorden! In Oostelijk Groningen treedt die gehechtheid aan het heem ondanks de misère heel duidelijk aan de dag, zelfs bij jongere mensen die wegens sluiting van het bedrijf ‘op de keien’ gekomen zijn. Hier voelt men zich geborgen in de gemeenschap, al is die verre van ideaal, buiten het Noordoosten voelt men zich vreemdeling. Omgekeerd: bij ‘uitlanders’ is dit stuk van Nederland weinig geliefd als vestigingsgebied. Het is een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden, maar waar? Bij de uitlanders of bij de autochtonen?
Onder die Westerlingen, wie door het lot werd opgelegd hier te moeten wonen en werken, zijn er verscheidenen, die zeggen: ‘Ik wil hier van mijn leven niet meer weg. Hier voel ik mij thuis!’ Zulke ‘bekeerden’ zijn er óók in Oostelijk Groningen, alle sociale scheefgroeiingen, economische akeligheden en politiek-radicale verkiezingseffecten ten spijt.
‘Ons vast tehuis staat hoog in't Noorden,
Daar tusschen dijk en zoom van hei,
Waar wij in 't lied der stormen hoorden:
De zang der zee langs wierd en wei.
Daar wonen wij en blijven 't oude trouw,
Met nieuwe liefde aan Gruno's oude gouw.’
DR. L. BUNING
|
|