| |
| |
| |
Venster op de wereld
| |
| |
| |
De oorlogsjaargangen van Neerlandia uitgegeven op Curaçao
In de vijf jaren van de tweede wereldoorlog heeft de Groep Nederlandse Antillen van het Algemeen Nederlands Verbond, ‘Neerlandia’ met ongeveer hetzelfde titelblad in een oplage van 2.500 exemplaren de wereld ingestuurd.
Bij de herdenking van het 75-jarig bestaan van ons blad brengen we een overzicht over de vijf oorlogsjaargangen uit ‘De West’, die voor de meeste lezers totaal onbekend zijn gebleven.
Hierbij zullen we enkele keren ook verwijzen naar de in Den Haag tot medio 1942, verschenen Neerlandianummers.
| |
Een moedig besluit
Zodra na mei-1940 bleek, dat het Haagse ‘Neerlandia’, niet meer overkwam, besloot het bestuur van de afdeling Curaçao een eigen ‘Neerlandia’ uit te geven, in samenwerking met de Koninklijke Vereniging ‘Oost en West’.
Aan de heer Willem Meijer, pas opgetreden secretaris van de afdeling Curaçao, werd door zijn bestuur gevraagd zich daarvoor in te zetten. De heer Meijer was aan het eind van 1939 als onderwijsman in Curaçao aangekomen, was nooit lid geweest van het Verbond, dat hij slechts bij name kende. Nauwelijks geïnstalleerd in Willemstad werd hij op aandringen van de heer C. van Leeuwen, onze oud-penningmeester en nu erelid van het Verbond, in die jaren ook werkzaam bij het middelbaar onderwijs op Curaçao, opgenomen in het bestuur van de afdeling Curaçao en meteen tot secretaris gebombardeerd. Hem werd de taak toevertrouwd een ‘Neerlandia’ uit de grond te stampen, zonder dat iemand wist of er de middelen voor aanwezig waren.
Als Meijer had kunnen bevroeden hoe gering de medewerking zou zijn en welke teleurstellingen en ergernissen hem wachtten dan was hij - zo heeft hij ook eens geschreven - er nooit aan begonnen.
De problemen, die het eerst zijn aandacht vroegen, waren uiteraard de financiën. De fondsen nodig voor het uitgeven van een maandblad van gemiddeld zestien bladzijden (de meeste exemplaren gingen gratis naar lezers buiten Curaçao) werden gevonden in een aandeel in een overheidsloterij ‘Fortuna’, een overheidssubsidie, steun van ‘Oost en West’, ook steun uit Zuid-Amerika en de opbrengst van advertenties, afgedrukt op de omslag-bladzijden.
Bij zijn journalistieke arbeid beschikte de heer Meijer over informaties uit New York, Londen, Noord- en Zuid-Amerika, Zuid-Afrika en het voormalig Nederlands-Indië (onbezet gebleven tot begin 1942) en de gouvernementspersdienst op Curaçao, die ook alle belangrijk nieuws uit de Amerikaanse bladen verspreidde.
| |
De opzet van het blad
Van meet af aan heeft de heer Meijer gedacht aan een Neerlandia als bindmiddel tussen de Nederlanders in Noord- en Zuid-Amerika (Suriname in de eerste plaats), Zuid-Afrika en het voormalig Nederlands-Indië, tot wie hij zich bij voortduring dacht te richten om hen op te wekken, zich te voelen en zich te gedragen als leden van één grote familie.
Hij dacht ook aan de landgenoten buiten de Nederlandse; gebiedsdelen, die vermoedelijk van elke informatie op velerlei gebied verstoken bleven.
Meijer interpreteerde de Verbondswet zó, dat hij daarin een taak zag voorgeschreven aan het Curaçaose Neerlandia om bij de verspreid wonende Nederlanders, Vlamingen en Zuid-Afrikaners, belangstelling te wekken voor elkaar en voor de volksgroepen van niet-Europese afkomst, die een gebied bewonen, waar het Nederlands de landstaal is.
Nu er veel minder mogelijkheden waren om kennis te nemen van de geregeld naar het Westen verzonden periodieken van culturele waarde, zag hij in ‘Neerlandia’ tevens het orgaan, dat hier in moest voorzien door het uit te bouwen tot een echt cultuurorgaan.
Wilde deze ruimere opzet slagen dan moest hij kunnen rekenen op de medewerking van velen.
Meijer was er van overtuigd, dat in Amerika tientallen Nederlanders woonden, die aan een rubriek van populair-wetenschappelijke aard, medewerking zouden kunnen verlenen. Voorts rekende hij op geregelde medewerking van 17 vertegenwoordigers van het Verbond in de Antillen, Argentinië, Brazilië, Canada, Cuba, Florida, Mexico, Michigan, Minneapolis, Panama, Peru, en Venezuela, die interessante bijdragen zouden kunnen leveren over de activiteiten van hun verenigingen, hun land, hun woonplaats, het volk, zijn gewoonten en problemen waar tegenover men wordt gesteld.
Meijer heeft steeds op dit aambeeld gehamerd.
Hij heeft de bronnen, die zo veel belovend leken, steeds proberen aan te boren, hij heeft niet minder dan tachtig brieven, samen met nummers van Neerlandia, gericht aan alle gezantschappen en consulaire vertegenwoordigers in beide Amerika's en daarbij hun medewerking gevraagd voor zijn plan om van ‘Neerlandia’ een centraal maandblad te maken, dat o.a. een contactmiddel zou kunnen zijn tussen de verschillende nederlandse verenigingen in Noorden Zuid-Amerika.
In het mei-nummer van 1942, een jaar, nàdat hij zijn werving was begonnen, maakte hij de rekening op. Er kwam een nadelig saldo uit de bus.
De grote afdeling ‘Nieuw Nederland’ in New York had in haar maart-vergadering-1942 ronduit verklaard geen behoefte te hebben aan een maandblad in de geest van Meijers ideeën. In New York had men genoeg aan bladen als ‘Knickerbockers Weekly’, aan ‘Vrij Nederland’ uit Buenos Aires en - tot voor kort - aan de Oost-indische periodieken ‘De Fakkel’ en ‘Indisch Weekblad’.
New York zag in ‘Neerlandia nieuwe stijl’ een versnippering van krachten. Neerlandia moest het Verbondsorgaan blijven en geen populair wetenschappelijk maandblad voor alle Nederlanders in Noord- en Zuid-Amerika en wellicht ook elders.
Met het inschakelen van de officiële Nederlandse vertegenwoordigers in Noord- en Zuid-Amerika ging het nog kwalijker. Van de meeste geadresseerden kreeg hij zelfs geen antwoord.
| |
De indeling van het blad
De vijf jaargangen van het tijdelijke ‘Neerlandia’ vertonen vrijwel dezelfde indeling, die bij het eerste nummer werd gemaakt. Altijd een hoofdartikel, vrijwel steeds van de redacteur W. Meijer. In elk nummer een groot artikel, meestal over een historisch onderwerp.
Dan zijn er de gelegenheidsartikels bij de herdenking van de 10de mei, van de verjaardagen der leden van het koninklijke gezin, het bezoek van prinses Juliana aan Curaçao, waar zij het standbeeld van Stuyvesant onthulde. De beroemde rede van prof. Cleveringa, de Leidse hoogleraar, die nà het ontslag door de bezettende macht van de bekende hoogleraar Meijers, in de aula van de universiteit zijn verontwaardiging daarover duidelijk uitsprak, vond alsmede een plaats in ‘Neerlandia’. Enkele bladzijden werden maandelijks gevuld met nieuws uit Nederland dat via Londen, Batavia (tot 1942) en zelfs via Z.-Afrika binnenkwam, waardoor men het gehele verloop van de vijandelijkheden en alle ellende op
| |
| |
vaderlandse bodem bijna van dag tot dag kon blijven volgen.
Regelmatig verschenen ook de teksten van belangrijke radio-uitzendingen via de CUROM (Curaçaose Omroep Maatschappij), o.a. van de bekende Nederlandse journalist mr. E. Elias, uitgeweken naar Curaçao, chef van de gouvernementspersdienst, als zodanig opgevolgd door de heer Eugene A. Winters, eerder redacteur van de ‘Gazet van Antwerpen’.
Uiteraard werden ook de mededelingen van de afdelingen van het Verbond en van ‘Oost en West’ in ‘Neerlandia’ gepubliceerd. Zelfs jaarverslagen van de afdeling Kaapstad van het A.N.V. en tot 1942 berichten over het ANV in het voormalig Nederlands Indië vonden een plaats in Neerlandia. Over de CUROM zelf werd in twee grote artikelen het een en ander uit de doeken gedaan.
Er was een vaste rubriek ‘Taalwacht’, die waakte over het zuiver gebruik van de Nederlandse taal zonder tot hinderlijk taalpurisme te verworden.
De heer Vermeulen, oud-planter uit Nederlands-Indië, geëmigreerd naar Carambei, een Nederlandse boerenkolonie in Zuid-Amerika, schreef als vaste medewerker
Nederlandse bouwtrant uit de 19e eeuw in Willemstad, Curaçao.
menig artikel over die kolonie, die getuigde van de energie en het doorzettingsvermogen van de Hollandse boeren, die door hun voorbeeld de eigen bevolking aanzetten tot het toepassen van betere landbouwmethoden.
Deze heer Vermeulen heeft na de oorlog tot aan zijn dood, enkele jaren geleden, contact onderhouden met het verbond en heeft bijzonder veel gedaan voor de Nederlandse kolonie, die eigen school en kerk bouwde en onderwijzers en predikanten aanstelde en honoreerde.
In elk nummer van het Curaçaose ‘Neerlandia’ werd ook een gedicht geplaatst. In het volgend nummer werd dan een bespreking aan dat gedicht gewijd. Een afzonderlijke bespreking kreeg het Wilhelmus in het juli- en augustus-nummer-1943 van de hand van ds. D. Mulder uit Paramaribo, die eerst een uiteenzetting geeft over de tijd, waarin het lied werd geboren om daarna couplet voor couplet van commentaar te voorzien. Een prachtig artikel.
Over het mooie lied ‘Wilt heden nu treden voor God den Heere’ schreef de bekende Nederlandse hoogleraar aan de Columbia Universiteit te New York, prof. dr. AJ. Barnouw, een der getrouwste leden van het Verbond, aan wien in het januari-nummer van ‘Neerlandia-1969’ een ‘In memoriam’ werd gewijd door dr. J.M. Jalink. Dr. Barnouw is op ruim negentigjarige leeftijd op Shelter Island overleden. Hij was - zo schreef dr. Jalink - een van de meest eminente en briljantste vertegenwoordigers van de Nederlandse cultuur in het buitenland.
| |
Controverse Curaçao-Den Haag
De heer Willem Meijer, die in de heilige veronderstelling leefde, dat nà de mei-dagen van 1940 in Den Haag geen ‘Neerlandia’ meer zou kunnen verschijnen, ontving begin februari 1941 via de Verbondsvertegenwoordiger te Bogotà, ir. Lugard, het juni/juli-nummer van het Europese Neerlandia, jaargang-1940. Kort daarop ontving hij het september-nummer-1940. Daarin had de pas opgetreden algemeen voorzitter van het A.N.V., prof. dr. Jan de Vries, opvolger van de heer P.J. de Kanter (in de H.B.-vergadering van 11 juli 1940 vond de bestuursoverdracht plaats) een hoofdartikel opgenomen, getiteld: ‘Groot-Nederlanders en Klein-Nederlanders’.
De inhoud van dit artikel en de readies erop, zowel in Nederland, als in Curaçao, zijn belangrijk, al liggen die onverkwikkelijkheden al weer een en dertig jaren achter ons.
Wij kunnen het uitvoerige artikel niet op de voet volgen, maar volstaan met enkele opvallende uitspraken:
‘Iedereen, die de Vlaamse strijd voor een eigen sterke Dietse beschaving voert, moet er op bedacht zijn, dat tenslotte een hecht en bewust Vlaams volk niet bevredigd kan zijn, voordat het met Noord-Nederland in een eigen Dietse staat verenigd is’.
Na de oorlog, zo meent prof. de Vries, zal de vorm der staten bepaald worden door de noodzaak aan de in zichzelf gesloten volks-eenheden een bepaalde eigen staatsvorm te geven.
Na dan zekere karaktertrekken van het Nederlandse volk te hebben gegispt, karaktertrekken, die in het bijzonder de Vlamingen kopschuw hebben gemaakt tegenover de Hollanders, komt prof. de Vries met de vraag:
‘Zijn wij Hollanders bereid van ganser harte, de leiding op ons te nemen in een Groter Nederland, wanneer die door de gang der geschiedenis aan ons wordt toevertrouwd?’
Hij durft er niet volmondig ‘ja’ op te zeggen, maar houdt zijn landgenoten wel voor, dat het enge Holland moet ondergaan, wil
| |
| |
het grote Nederland levensvatbaar zijn.
De heer Meijer was diep verontwaardigd. Hij nam de voornaamste gedeelten over in het redactioneel artikel van het maart-nummer-1941, onder de titel ‘Op de verkeerde weg’, plaatste er ferme voetnoten bij en schreef bovendien nog een verweer onder de titel: ‘Onze mening’.
Bij de opmerking van prof. de Vries, dat Noord-Nederland de leiding in een groter Nederland zou worden toevertrouwd, vraagt Meijer in een voetnoot:
‘Waarom bij voorbaat de leiding opdragen aan een van de delen van Groot-Nederland en waarom al bij voorbaat aan Noord-Nederland?’.
De nieuwe voorzitter - aldus de heer Meijer - valt, terwijl Europa in vuur en vlam staat, België en Nederland onder de voet zijn gelopen, zijn eigen land, zijn eigen regering en zijn Koningin in de rug aan. Nooit - zo vervolgt hij - had de voorzitter dat fatale artikel, waarin zijn persoonlijke mening wordt vertolkt, als hoofdartikel in Neerlandia mogen afdrukken en nooit had het hoofdbestuur daarvoor toestemming mogen verlenen.
De oorlogsjaren zijn allerminst de tijd, waarin over een staatkundige verbondenheid van Nederland en Vlaanderen moet worden gediscussiëerd.
Als de oorlog gewonnen is, zai Nederland weer vrij worden en België ook.
Eerst de oorlog winnen en dan, maar ook eerst dan, kunnen we weer behoorlijk onze aandacht wijden aan de versterking van de culturele banden met Vlaanderen.
Er was ook een lid van het Verbond in Nederland, die het artikel van de Vries niet nam. Dat was de heer W.R. Menkman, vertegenwoordiger van de Nederlandse Antillen in het hoofdbestuur, die bij brief van 2 september, onmiddellijk dus na het verschijnen van het artikel, ontslag nam als lid van het H.B. en zijn besluit daartoe veel later in het ‘Winter-nummer-1945 van het Curaçaose ‘Neerlandia’ uitvoerig toelichtte.
Er klonk ook een Haagse stem, tegen het artikel van de Vries.
Dat was de stem van dr. F.C. Dominicus, neerlandicus, jaren lang lid van het hoofdbestuur van het A.N.V.
In een ‘Ingezonden’ onder de titel: ‘Begerige en niet-begerige Nederlanders’ stelde hij dat de voorzitter dergelijke uitspraken, die zijn persoonlijke mening mogen zijn, nooit als voorzitter van het Verbond in ‘Neerlandia’ had mogen plaatsen.
Het ‘Ingezonden’ van dr. Dominicus werd geplaatst in het oktober-nummer-1940.
Prof. de Vries had geschreven, dat een hecht en bewust Vlaanderen niet voldaan zou zijn, zolang het niet in een Groter Nederland, met Noord-Nederland dus, in een eigen Dietse staat verenigd was.
Daarop stelt dr. Dominicus de vraag: hoe het mogelijk te achten is, dat een hecht en bewust België in een eigen Dietse staat verenigd zou willen samengaan met Noord-Nederland.
In Curaçao komt men, dank zij de ontvangst van Haagse Neerlandia's, telkens weer in kennis met bijdragen in het verbondsblad, geschreven door blijkbaar gelijkgezinde leden, die eenzelfde taal spreken als de heer de Vries. Zo signaleert Meijer in het Haagse Neerlandia van maart 1941 een artikel van de heer G. Becker, gedateerd: Zeist, Louwmaand 1941. Dat Louwmaand spreekt voor hem al boekdelen bij de determinatie van Beckers' politieke kleur. De heer Becker schreef eerder een boek, ‘Groot Nederland, Idee, Geschiedenis, Verwerkelijkingen’, waarin hij pleit voor een staatkundige vereniging van de beide Nederlanden. Een lid van het H.B., generaal Oudendijk, beval lezing van dat boek warm aan.
De heer Becker dan schreef onder de titel ‘Groot-Nederlandse Drijfveren’ een artikel, waaruit wij citeren:
‘De voorstanders van Groot-Nederland zullen het feit onder ogen hebben te zien, dat zich in de naaste toekomst mogelijkheden kunnen voordoen voor de verwezenlijking van het eeuwenoude ideaal, mogelijkheden, die waarschijnlijk enig zijn, in de geschiedenis. Het uur der volkeren slaat éénmaal, zoals dr. Cyriel Verschaeve eens heeft opgemerkt’.
De heer Meijer merkt op, dat het artikel van de heer Becker een duidelijk anti-Belgische strekking heeft, wanneer hij zich vastklampt aan de volksgemeenschap, als uitvloeisel van Gods wil.
De heer Meijer keert zich bijzonder fel tegen de stelling van de heer Becker, dat iedere volksbewuste Nederlander er van overtuigd moest zijn, dat de herordening van Europa hem thans de kans biedt herstel te eisen van de aan onze volksgemeenschap in 1815 en 1830 begane onrechtvaardigheden.
Hij stelt de vraag: ‘Welke onrechtvaardigheden?’
Er was nog een teken van onbehagen over het artikel van Prof. De Vries bij enkele Verbondsleden in Zuid-Amerika, die tot
Bruggen, schepen, land en water... Willemstad.
| |
| |
1942 het Europese ‘Neerlandia’ geregeld ontvingen.
Zij waren dermate verontwaardigd, dat zij hun lidmaatschap opzegden aan het adres van het H.B. in Den Haag en meteen mededeelden, dat zij zich schaarden onder het tijdelijk hoofdbestuur te Willemstad (Curaçao).
Het hoofdbestuur in Den Haag wenste op die brief niet te antwoorden, maar de erevoorzitter, de heer de Kanter, deed het wel, buiten het hoofdbestuur om.
Hij schreef aan een der bedankers, de heer ir. Lugard uit Bogotà dat er maar één hoofdbestuur en maar één Neerlandia was en dat de Groep Nederlandse Antillen gesteld was onder het hoofdbestuur in Den Haag, al begreep hij dat de artikelen van De Vries aanstoot hadden gegeven.
| |
Groot-Nederland
Het vraagstuk van Groot-Nederland had in die dagen ook op Curaçao meer belangstelling dan wel vermoed werd. In het april-nummer-1943 schreef de heer C.J.H. Engels een ‘Openbare brief aan Neerlandia’, met een verwijt aan de heer Meijer, dat hij zich niet heeft gehouden aan de Verbondswet, die naar zijn mening kan worden beschouwd als de artikelsgewijze definitie van de Groot-Nederlandse gedachte. Het bekend maken
Een exemplaar van de ‘oorlogsneerlandia’ uitgegeven te Curaçao.
van die grondgedachte had ook in het Curaçaose ‘Neerlandia’ in de eerste en in de laatste plaats aan de orde dienen te worden gesteld. En daaraan ontbreekt, volgens de heer Engels, wel het een en ander.
De heer Meijer had nl. in het maartnummer -1943 in een redactioneel artikel zijn licht laten schijnen over ‘Onze doelstelling’, waarin hij de Verbondswet gedeeltelijk citeert, maar daarin door onderstreping het accent legt op de zinsnede: ‘tot de Nederlandse of Dietse stam worden geacht te behoren ...en voorts de verspreid wonende leden van genoemde groepen, alsmede de afstammelingen daarvan. Even verder onderstreept hij de Volksgroepen van niet Europese afkomst, welke een gebied bewonen, waar het Nederlands of een andere Dietse taal landstaal is of als zodanig erkend wordt’.
In het antwoord, aan de heer Engels gegeven, legt Meijer er de nadruk op, dat op de Nederlandse Antillen hoegenaamd geen begrip bestaat of bestond voor de Groot-Nederlandse gedachte. In Nederland inderdaad zoveel te meer. In de West werd men lid van het A.N.V. op grond van het streven van het Verbond de taal zuiver te bewaren, het moederland en de grote prestaties van de Nederlanders steeds te belichten en bekend te maken.
De heer Stampaert, Vlaams oorlogsemigrant en domicilie hebbende in Suriname, had zich in het nieuwe blad ‘Suriname’ bezig gehouden met de brief van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken in Londen, mr. Kleffens, gericht aan de ‘London Times’. De heer Kleffens, wierp zich in die brief op als pleitbezorger voor de kleine landen en als beschermer van hun belangen na het beëindigen van de vijandelijkheden. Stampaert ziet niks in die brief, die hij ‘un coup d'épee dans l'eau’ noemt. Hij voelt zich in beter gezelschap bij Winston Churchill, die gelooft dat na de oorlog bepaalde landen zullen worden gegroepeerd naar hun etnische, economische en politieke banden. Churchill dacht o.a. aan een te vormen groep van Nederland, België en Luxemburg.
Maar Stampaert schrijft in geen enkel opzicht te willen denken aan een staatkundige eenheid, maar wel aan een volledige economische Unie, die vanzelf gerespecteerd zou worden door de grote staten van Europa. Door een dergelijke Unie zou een duidelijke éérste stap zijn gezet op de weg naar de ‘Verenigde Staten van Europa’. Is het niet merkwaardig, dat over al deze punten, zo intensief en indringend wordt gediscussiëerd in het oorlogs-Neerlandia in ‘De West!’
| |
Nederland-Vlaanderen in de toekomst
Onder deze titel schreef de heer M.B. Coelho een serie artikelen in het oorlogs-Neerlandia.
Hij was in Vlaanderen geboren uit Nederlandse ouders, volgde daar het onderwijs, was student in Vlaanderen en keerde, na zijn studies beëindigd te hebben, naar Nederland terug. In 1940 nam hij de benen en vluchtte via België naar Zuid-Frankrijk, samen met duizenden andere vluchtelingen, die Zuid-Frankrijk zagen als het asiel waar men veilig was.
Over die vlucht en het verblijf in Zuid-Frankrijk en zijn nog net op het nippertje ondemomen emigratie via Spanje naar Curaçao heeft hij ook in enkele boeiende artikelen verslag gedaan, hetgeen weer andere op Curaçao vertoevende oorlogsemigranten aanleiding gaf om daarover ook hun zegje te doen. Zeer levendige lectuur!
Coelho, die zich deskundig genoeg acht om als half Vlaming, half Nederlander, over het door hem aan te snijden onderwerp te oordelen, herinnert er aan hoe reeds voor de tweede wereldoorlog duizenden Vlamingen zich bezighielden met de problemen rond de verhouding en toenadering van Vlaanderen tot Nederland en omgekeerd. Die duizenden brengt hij onder in vier groepen:
1. | Zij, die streden voor erkenning van het Vlaams als eerste landstaal en vrije ontplooiing van de Nederlandse cultuur, doch binnen het bestaande Belgische staatsverband; |
2. | Zij, die Vlaanderen - los van Wallonië - als een afzonderlijke Vlaamse staat wilden zien; |
3. | De zgn. ‘Pan-Nederlanders’, die Vlaanderen en Nederland wilden herenigen en daarbij Oost-Friesland benevens Frans-Vlaanderen wilden annexeren. Frankrijk zou, in ruil daarvoor, Wallonië krijgen. |
4. | De gematigde annexionisten, die alleen Vlaanderen en Nederland wilden herenigen. |
Bij bepaalde kringen trof hem een gevoel van grote teleurstelling over de koele en afwijzende houding in Nederland tegenover een eventuele hereniging. De Vlamingen beschuldigden de Nederlanders van laks- | |
| |
heid, maar de nuchtere mens kan slechts waardering hebben voor de door Nederland gevoerde buitenlandse politiek.
Coelho verwerpt persoonlijk elke propaganda in de richting van een herenigingspolitiek, in strijd met de goede, vriendschappelijke verhoudingen tussen Nederland en België.
De heer Coelho is er van overtuigd, dat bij een eventuele en onverhoopte hereniging dezelfde moeilijkheden zich zouden opdoen als in de jaren 1815 en 1830 en misschien nog wel in heviger mate, met de kans dat beide landen verder dan ooit van elkaar zouden geraken.
En dan tot slot nog een man die, op Curaçao vertoevende, met een warm hart terugdacht aan Vlaanderen en die een serie bijdragen schreef over dat land, waar hij jaren lang had gewoond en er werkzaam was geweest als redacteur bij de ‘Gazet van Antwerpen’, Eugène A. Winters, op Curaçao jarenlang chef van de gouvernementspersdienst.
| |
België
Naar aanleiding van een op Curaçao gehouden Belgische avond schreef de heer Winters een artikel in ‘Neerlandia’ gewijd aan België, waarop nog enige volgartikelen werden geplaatst.
P.J. de Kanter aftredend algemeen voorzitter (11 juli 1940).
Bij zijn eerste artikel in het april-nummer-1944 trekt Winters al dadelijk van leer tegen zijn landgenoten, die een beetje plegen neer te zien op Vlaanderen en de Vlaming en zich gewoonlijk geroepen voelen onze taal in het bespottelijke te trekken. De toeristen, die zich daaraan in het bijzonder schuldig maken, zijn de zgn. dagjesmensen, die bepaald niet het beste deel van de Nederlandse bevolking vertegenwoordigen, laat staan het meest bevoegd zijn zich een oordeel aan te matigen over andermans taal en levensgewoonten. Het taaltje, dat zij zelf uitslaan, kan echt geen kritiek velen. Tegen de gallicismen der Vlamingen, waarvoor duizend excuses kunnen gelden, stelt Winters de germanismen en anglicismen der Nederlanders, om niet te spreken over hun brabbeltaaltje, als ze woorden gebruiken, afgeleid van vreemde woorden: geneutraliseerd i.p.v. genaturaliseerd, gerinuweerd i.p.v. geruineerd, faliet i.p.v. failliet, sjursans i.p.v. surséance en dergelijke fraaiigheden meer.
Winters hoopt op goede betrekkingen nà de oorlog, op een sterke toenadering en groeiend verlangen naar onderling begrip en waardering van elkaars eigenschappen en talenten.
Laten we elkaar nemen zoals we zijn en het zal waarachtig wel gaan.
Dan volgen van zijn hand nog drie vervolgartikelen, in het bijzonder gewijd aan de Vlaamse steden: Antwerpen, Brugge, Brussel, Gent en Mechelen.
| |
Bevrijdingsnummer
Het mei-juninummer van de vijfde jaargang-1945 brengt het 56 bladzijden tellende Bevrijdingsnummer.
Het nummer opent met een groet aan Nederland van de gouverneur der Nederlandse Antillen, P. Kasteel, ere-voorzitter van de ANV-afdeling.
Dan volgt de tekst van de rede, die de waarnemend voorzitter van de Staten van Curaçao uitsprak in de studio van de Prinses Juliana-zender... Hij richtte zich daarbij tot bevrijd Nederland.
In de groet, die de Groep Nederlandse Antillen richtte tot de leden van het Verbond in het bevrijde Nederland en waarvan de tekst in extenso in het Bevrijdingsnummer werd opgenomen, is tevens een foto geplaatst van het toenmalige bestuur van de afdeling. Op die foto zien we o.a. de heren W. Meijer, secretaris en de heer C. van Leeuwen, alsook de heer Bode, penningmeester, thans wonende te Emmen. Een groet aan Vlaanderen is van de hand van de heer Eugène A. Winters: ‘Wij hebben U Vlamingen zeer van node bij de nieuwe opbouw van dat nooit voltooide bouwwerk van de Nederlandse cultuur. Vele en goede jaren heb ik in uw midden gewoond; zij zijn mijn dierbaarste herinneringen en ik hoop iets te hebben meegedragen van uw liefde voor ons aller taal. Wij hebben in de oorlogsjaren meer verloren op elk gebied dan wij nu nog beseffen. Bij het werk van de culturele heropbouw zal het A.N.V. zijn aandeel hebben. Wij geven hier op Curaçao nu het vendel, dat wij vijf jaren droegen, weer over aan betere en bekwamere dragers in de Landen aan de Zee. En wij verheugen ons, dat gij, Vlaamse vrienden, in hun midden zijt’.
In het gedeelte, waarin het bestuur in het Bevrijdingsnummer zich heeft gewend tot de Verbondsleden in Nederland, heeft de heer Meijer verschillende gedeelten uit de vijf jaargangen, die immers onbekend waren gebleven in Nederland, overgenomen. Daarbij werd wederom ingegaan op de artikelen van prof. de Vries en de critiek daarop uitgebracht.
Dr. Jan Ploeger (Pretoria) zond een bijdrage over ‘Uit het verleden van Zuid-Afrika’, waarop in een later nummer van Neerlandia nog een vervolg werd gepubliceerd.
Prof. dr. Jan de Vries: de nieuwe voorzitter.
| |
| |
Dr. Henry Beets, uit de Grand Rapids, belichtte de Nederlandse stam in Noord-Amerika van 1847 af.
‘Het onderwijs in Curaçao’ nam de oud-secretaris van de Groep Nederlandse Antillen en inspecteur van het Onderwijs en hoofd van het departement van Onderwijs en Volksontwikkeling, dr. W.J. Goslinga, onder de loupe.
De voorzitter van de Curaçaose Persvereniging en hoofdredacteur van het dagblad ‘Amigoe di Curaçao’, dr. Johan Hartog, van wiens hand vele bijdragen in de vijf jaargangen zijn verschenen, vroeg aandacht voor ‘De pers op Curaçao hielp strijdend Nederland’.
Hij stelt dat, dank zij West-Indië (De Antillen en Suriname), het rijk Nederland niet, zoals andere Europese landen, zonder overzeese gebieden, geheel en al bezet was. Zo was ook een deel van de Nederlandse pers vrij gebleven. Dat is voor de nationale zaak van ongehoord belang geworden. Hij gaf een opsomming van de in De West in de oorlogsjaren verschijnende bladen, die gingen naar de Nederlandse koloniën, in Zuid- en Noord-Amerika, naar Oost-Indië, Australië, regeringskringen in Londen, naar Zuid-Afrika en Belgisch Kongo.
Toen het bericht kwam van de door de bezetter ontbonden journalisten-organisaties, werden, met medewerking van de Curaçaose Commissie Regeling Rechtsverkeer in Oorlogstijd, beider zetels naar Curaçao verplaatst, een symbolische daad van grote betekenis, die overal in de vrije wereld weerklank vond.
| |
Naar het einde
Het lag in de bedoeling van de redactie van Curaçao's Neerlandia, dat het Bevrijdingsnummer het laatste nummer zijn zou. Maar, nadat gebleken was, dat door de papiernood in Nederland een onmiddellijk weer verschijnen van het Haagse Neerlandia was uitgesloten, besloot de redactie nog even door te gaan. En zo verscheen na het mei-juni-nummer nog een zomer- en herfst-nummer-1945 en zelfs nog een winter-nummer, dat bijna geheel en al weer de kwestie prof. Jan de Vries onder de loupe neemt.
In het Winternummer is ook een woord van afscheid geplaatst, dat duidelijk de pen verraadt van de heer Meijer.
De redactie dankt de heer P.G. Plas, die het drukken van de jaargangen met zoveel toewijding verzorgde. Dank ook aan de hem
De heer Meyer werd geboren op 24 september 1898 te Laren in Nederland. Hij overleed op 7 juli 1971. Hij was de bezieler van de vijf oorlogsjaargangen van Neerlandia, uitgegeven op Curaçao.
assisterende ‘plakploeg’ Mevrouw N. Kooloos-Verhaer, mej. A. Zanen en C.L.G. de Bruin, namen die in dit overzichtsnummer zeker niet mogen worden doodgezwegen. De heer Meijer schrijft, dat hij nog maar één wens heeft: nog eens met een Curaçao-nummer uitkomen. Want de onwetendheid over Curaçao is nog groot, het eiland moet zich beter bekend maken.
Het Curaçaonummer, zij het dan veel later, is er gekomen.
Een wel zeer bescheiden afscheidswoord, waardoor de persoon van de heer Meijer ten voeten uit wordt getekend.
Werken in stilte, niet de grote klok luiden, niet zichzelf op de borst slaan.
En toch een vechter, een strijder, een man uit één stuk.
| |
Eind goed, al goed
Op bladzijde 13 van het laatste Curaçaonummer staat dat de Groep der Nederlandse Antillen een algemene Verbondsvergadering zal aanvragen, die het beleid van het hoofdbestuur gedurende de oorlogsjaren zal behandelen. Men hoopt, dat daar klare wijn zal worden geschonken en een frisse bries zal waaien, die de drie barken, welke hun taak nog lang niet hebben volbracht, een goede toekomst en een veilige haven belooft.
In de notulen van de HB-vergadering van 18 juni wordt bij punt 5 van de Agenda: Geschil met de groep Nederlandse Antillen, o.a. opgemerkt, dat de groep Nederlandse Antillen zeer verdienstelijk werk heeft gedaan. Zij heeft de leden van het Verbond waar mogelijk verzameld. De kwestie met de groep over de houding van prof. de Vries werd op de algemene vergadering van 11 mei besproken. De algemene voorzitter had, naar aanleiding van de vóórbesprekingen, een verklaring geformuleerd en aan de algemene vergadering ter beoordeling voorgelegd. Curaçao had zich van verdere acties gedistanciëerd en wilde het HB niet verder dwars zitten, nu het stond voor het oplossen van talrijke problemen.
In een op de evengenoemde H.B.-vergadering vastgestelde nadere verklaring lezen we:
a. | het H.B. keurt thans het besluit af, waarbij opname van het artikel De Vries in het septembernummer-'40 werd goedgekeurd; |
| |
b. | het H.B. besluit aan de groep Nederlandse Antillen de ere-penning in zilver uit te reiken en een daarbij behorend diploma aan het groepsbestuur in Willemstad te zullen toezenden. |
En zo werd het dan: ‘Eind goed, al goed’. De vijf Curaçaose jaargangen zijn goede jaargangen geworden en verdienen een ereplaats in het Verbondsarchief. Men moest daar roeien met de riemen, waarover men kon beschikken. Die jaargangen vormen op zichzelf een levend monument voor Willem Meijer, de man, die zóveel tijd en inspanning en liefde aan die jaargangen heeft geschonken.
P. DE KAT ANGELINO
|
|