Neerlandia. Jaargang 75
(1971)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Een punt (komma?) achter 25 jaar Groot-Kempische cultuurdagenVoor de vijfentwintigste maal de Groot-Kempische Cultuurdagen. Het was begin juni in Hilvarenbeek enerzijds een jubileum, maar anderzijds een afscheid. En het laatste drukte toch wel een stempel op dit feest. Want een feest van de cultuur, in het bijzonder van de menselijke ontmoeting is het altijd geweest. Zo was het ook nu. Alleen reeds de gezelligheid op het Vrijthof van Hilvarenbeek was daarvan een uiting, met de traditioneie vlaggen en de volle terrasjes. Voor het stichtingsbestuur heeft de culturele uitwisseling van Noord en Zuid altijd centraal gestaan. Maar de huidige opzet en vorm heeft iets van de oorspronkelijke aantrekkingskracht, vooral op jongeren, verloren. Een afscheid, want zoals het 25 jaar lang is georganiseerd komen de Cultuurdagen niet meer terug. Men bezint zich op een nieuwe inhoud en een daarbij aangepaste gestalte. In Hilvarenbeek zijn op 5 en 6 juli j.l. de Groot-Kempische Cultuurdagen gevierd, voor de vijfentwintigste en, zo heeft het organiserend stichtingsbestuur besloten, voor de laatste keer. Dat men een feest moet beëindigen voor het verloopt, is een beproefde wijsheid. De trouwe feestganger kan instemmen met de organisatoren, maar niet zonder een gevoel van gemis. In 1947 zijn ze begonnen, op een initiatief uit een bijeenkomst van de Vereniging van Kempische Schrijvers. Van het begin af zijn ze gedragen door een Hilvarenbeekse gemeenschap onder leiding van burgemeester J.P. M. Meuwese. Hoeveel mensen hij o.a. door deze dagen aan zich verplicht en onder de bekoring van Hilvarenbeek gebracht heeft, bleek wel bij zijn zilveren ambtsjubileum op 26 juni j.l. Hilvarenbeek is het centrum geworden voor een zeer vroege en zeer succesvolle bijdrage tot het streven naar culturele integratie van Nederland en Vlaanderen na de tweede wereldoorlog. Mensen die bij elkaar hoorden, werden jaarlijks bijeengebracht; zij vonden elkaar daar gewoon als mensen, en niet alleen als specialisten en ambtsdragers. Was het oorspronkelijk een initiatief van schrijvers met een sterk Brabantse en katholieke inslag, geleidelijk vond een verbreding plaats. Dat ging eigenlijk vrij gemakkelijk: kon een omgeving waarin - de juist daar zo zeer gemiste - Anton van Duinkerken de toon aangaf, iets anders dan open zijn? Het ging in de loop van de jaren steeds meer om cultuur in de ruimste zin, met verkenningen naar de problemen van regio en maatschappij. Ook niet-Brabanders en niet-katholieken werden er kind aan huis; wie eenmaal, uit welke overwegingen ook gekomen, in de ban van ‘Beek’ was geraakt, bleef ‘hilveren’. Verbreding van publiek, van onderwerpen van bespreking, van sprekerskring, van voorstellingen en uitvoeringen, en ook van organen en instanties die steun en medewerking verleenden, maakte de Cultuurdagen tot een instelling. Eigenlijk is de programmaformule altijd onverwoestbaar geweest: zaterdagmiddag voordrachten van zeer deskundige en vaak boeiende sprekers uit Nederland en België over elk jaar andere thema's; na een beiaardconcert 's avonds in de openlucht op de Vrijthof de Brabantse koffietafel van de deelnemers en hun gastvrouwen en gastheren uit Hilvarenbeek, opgeluisterd met een harmonieconcert, gevolgd door ballet, vendelzwaaien, volksdansen, wagenspel, besloten met een taptoe; zondagmorgen een discussiebijeenkomst; 's middags een concert en de uitreiking van de Hilvarenbeekse literatuurprijzen; 's avonds een openluchtspel van Jan Naaijkens. In het gemeentehuis was er altijd een tentoonstelling van beeldende kunst. Wat nooit op het programma stond, waren de zittingen, zaterdagnacht, van de Pickwickclub, maar hoevelen kwamen niet eigenlijk alleen daarvoor? De essentie van de Cultuurdagen is echter altijd geweest dat het een feest was van elkaar zonder pretenties en ambities ontmoeten, achter bier en wijn, om de gastvrije tafels, op de terrassen van de Vrijthof. Wie het beeld van de verlichte Hilvarenbeekse toren tegen de avondhemel in gedachten heeft, zal Jan Naaijkens dubbel dankbaar zijn voor zijn verslag over 25 jaar CultuurdagenGa naar voetnoot(1). Het geeft een overzicht van de geschiedenis, vermeldt de programma's en manifestaties, en biedt alle stof om de herinnering van hen die er ooit geweest zijn, levend te houden. | |
[pagina 109]
| |
Waarom is dan nu achter deze zo feestelijke en zinvolle dagen een punt gezet? Daaover kan evenmin als over de dagen zelf volstrekt rationeel analyserend geschreven worden. Het aantal deelnemers, dat maximaal 500 was, liep langzaam terug. De vergrijzing onder hen begon op te vallen; de aansluiting met de eigentijdse jongere generatie werd niet gevonden. Naar verhouding kwamen er steeds te weinig Vlamingen. Het aantal vaste gasten overtrof dat van de nieuwe deelnemers verre. Het draagvlak in de Hilvarenbeekse dorpsgemeenschap begon langzaam af te brokkelen. Zelfs voor een zo soepele programmaformule werd het programma te weinig gevariëerd en te traditioneel. Op het terrein van de culturele integratie tussen Nederland en Vlaanderen zijn vele andere activiteiten ontstaan, zonder dat die integratie zelf overigens snelle vorderingen maakt. In welke behoefte voorzagen de Cultuurdagen nu precies nog? Opmerkelijk is dat de Cultuurdagen bij al hun openheid en ook in de verbreding van publiek en programma sterk verbonden waren met een stuk na-oorlogse emancipatie van de regio Midden-Nederland. De problemen die er nu liggen, hebben althans voor een jongere en een middengeneratie dat kader niet meer. Wie zich thuis voelt of is gaan voelen in de processen van snelle culturele en maatschappelijke verandering van deze tijd, heeft minder behoefte aan oriëntatie op het verleden.
De spanning tussen verleden en toekomst is één van de elementen van cultureel bewustzijn. Het ligt voor de hand dat bij de inzet van verandering bezinning plaatsvindt met een blik naar het verleden: hoe behouden we het eigene, waar komen we vandaan, wat overkomt ons? Toch is het vernieuwen en vormgeven met het oog op de toekomst een centraler en creatiever element van menselijke cultuur. Opvallend is nu dat juist die vernieuwing, b.v. in allerlei vormen van kunst, en de creatieve, mondige oriëntatie op de toekomst in de Cultuurdagen niet die rol speelden die ze in het culturele en maatschappelijke leven van deze tijd in het algemeen wel steeds meer gaan vervullen. Waar ze in de programma's van de cultuurdagen geïntroduceerd werden (en dat gebeurde vooral bij de voordrachten), ontstond er soms spanning en onbehagen bij vele deelnemers. De zo unieke sfeer van feestelijk en open contact tussen mensen had ook, in samenhang met het soort programma's, een sterk consumptieve inslag. Van de deelnemers die niet tot de organisatoren en voortrekkers behoorden, werd uiteindelijk weinig gevraagd. Zo kregen de cultuurdagen iets van een oase; ze werden in bepaalde opzichten misschien te idyllisch. Natuurlijk voorziet ook dat in een menselijke behoefte, maar
De mogelijkheden van een zo competente groep van organisatoren als de Cultuurdagen hadden, de traditie van 25 jaar met de daarin gelegde contacten en vriendschappen, en de reputatie van Hilvarenbeek met zijn mensen en zijn Vrijthof zouden echter niet verloren moeten gaan. De bijdrage die vandaaruit aan de ontwikkeling van onze cultuur en in het bijzonder aan de culturele integratie gegeven kan worden, is het behouden zeer waard. Nu de punt achter 25 jaar Cultuurdagen gezet is, kan een heroriëntatie, al of niet experimenterend, plaatsvinden. Dat er iets anders voor de Cultuurdagen in de plaats komt, is voor wie de organisatoren ervan in die 25 jaar heeft leren kennen, een vanzelfsprekendheid, en dat Hilvarenbeek er het toneel voor zal zijn, ook. Mogen zij er na een rustpauze in slagen een nieuwe formule te ontwikkelen, die de unieke sfeer van de Cultuurdagen in Hilvarenbeek behoudt! H.J. BRINKMAN |
|