Sociologie en integratie
Iedereen vecht met de wapens die hij heeft. De heer Zaat legt zich zonder veel tegenstand bij deze wijsheid neer. Immers ‘je beroep vergroeit tot een kijk op zaken’ en als je socioloog bent, - dan zet je een sociologische bril op, wat op zichzelf helemaal niet erg is.
Bedenkelijker wordt het wanneer je doet alsof de sociologische benadering allesomvattend is en dus op zichzelf toereikend om de raakpunten en de middelpuntvliedende krachten van twee met en naast elkaar levende volksgroepen afdoende te ontleden, te omschrijven en te duiden via een recept waarvan de voornaamste ingrediënten zijn: een west-vlaamse vrouw met een onafzienbare west-vlaamse familie, studies te Leuven, hollandse argeloosheid, Tijlfeesten, oogstfeesten, kattenfeesten, de boeteprocessie, herdenkingen van de Guldensporenslag en IJzerbedevaarten, kontakten in en een zekere genegenheid voor Vlaanderen, zijn schrijvers, zijn steden met Antwerpen op kop. Geef toe dat dit niet weinig is.
Om zich te beschermen tegen de complexiteit der dingen en derhalve ook om een klaardere kijk op zaken te hebben, kan men zich omringen met een gamma van schema's en categorieën. Een van die werkmiddelen uit het arsenaal van de sociologie is de indeling in ‘outgroup’ en ‘ingroup’. Het leuke van deze benadering is dat haar toepassingsveld onbeperkt is. Je kan er alle kanten mee uit. Immers, aan de ene kant is er de wijsheid dat alle mensen ergens toch wel gelijk zijn maar anderzijds zijn van dit mensenras toch ook maar moeilijk twee volkomen identische exemplaren bijeen te krijgen. Iedereen behoort zowat ten opzichte van iedereen afzonderlijk en ten opzichte van alle anderen samen zowel tot de ingroup als tot de outgroup. Het hoeft derhalve niemand te verwonderen dat ook de Nederlanders en de Vlamingen tot op zekere hoogte als elkanders outgroup fungeren. Ook via de al eerder aangehaalde sociologische benadering van de heer Zaat, komt men tot deze conclusie.
Tot dusver kunnen wij dus wel scheep gaan met de heer Zaat. Anders wordt het wanneer de socioloog niet bereid blijkt verder te gaan en daardoor de indruk verwekt dat de specialisatie van de sociologie de algemeenheid van haar middelen zou zijn. De indeling in in- en outgroup lijkt immers zo bevredigend dat ter illustratie alleen een aantal outgroup-aspekten worden gesuggereerd en heel even een glimp van een ingroup -element - de gemeenschappelijke taal - als slotakkoord wordt aangehaald.
Het minste wat men daarop zou kunnen zeggen is dat alleen al het feit dat nederlanders en vlamingen elkaar op een aantal domeinen als outgroup ervaren als een pijnlijke aangelegenheid wordt aangevoeld, er op wijst dat zij elkaar ten aanzien van een aantal andere roerselen in lichaam en ziel als tot dezelfde in-group behorend beschouwen.
Wat bepaalt deze ingroup? Heel veel en niet alleen historische feiten. Ergens zijn alle mensen dezelfde maar toch staan twee broers dichter bij elkaar. Er zijn de - sociologisch vrij gemakkelijk te omschrijven - groepen van gezin, familie, dorps- of wijkgemeenschap, regio, land, maar er is ook - met inachtneming van welkdanige daardoor veroorzaakte verschillen dan ook - de verbondenheid over de grenzen heen, met de gemeenschap aan de overkant.
En de integratie? Ook in het referaat van de heer Zaat wordt de grens als de zwaarste rem voor integratie beschouwd; als de voor de in- en outgroup bepalende aflijning. En de grens heeft een aantal mensen als zodanig misvormd, dat zij haar blijkbaar door dik en dun wensen te behouden. Anderen willen haar weg. Er moet dus iets gebeuren. Maar hier moeten wij uiteraard de sociologische benadering achter ons laten, met dank voor de tot dusver geboden hulp.
Europa heeft enorm veel grenzen. Ook hier willen wij die grenzen wel aanvaarden, maar we willen ze ook relativeren. Een grens kan alnaargelang van de omstandigheden een brug of een barrière betekenen. Het eerste is voor ons belangrijker dan het tweede.
Sommigen, bang iets te verliezen, willen zich vooral beschermd weten door grenzen. Anderen denken méér te winnen door grenzen te overbruggen. Nederlanders en Vlamingen hebben - zelfs zuiver pragmatisch gezien - alle belang bij integratie. Zij hoeven daarbij niet eens een vreemde eend in de bijt te nemen, alleen maar een gefundeerde sociale verbondenheid opnieuw beleven. Laten wij dan nog historisch vervreemd zijn van elkaar, wij zijn geen vreemden voor elkaar. Integratie is een technische noodzakelijkheid: willen we vooruit, dan moet het met de ander, en het feit dat we elkaar toch al van vroeger kenden, kan de samenwerking alleen maar prettiger maken. Je kan de integratie ook van binnenin beleven - en daarom hoef je letterkundigen, taalkundigen en historici nog niet van wishful thinking te beschuldigen. Het hart mag ook wel een woordje meespreken. Het hart wil immers vooral de eigenschappen van de ander waarderen. Het nuchtere woord van Willem van Oranje: ‘Gij moet uw bundelken pijlen samengesnoerd houden’ was toch ook wel duidelijk geïnspireerd door hoofd én hart.
Akkoord, de bestaande vervreemding tussen Noord en Zuid, gesimboliseerd door de staatsgrenzen, stààt de integratie in de weg. Maar dan lijkt de meest logische konklusie dat de tijd dringt om met die integratie ernst te maken.
JAN DE GRAEVE