| |
| |
| |
Noord en Zuid, halen en brengen
De hiernavolgende bijdrage is de tekst van een inleiding, gehouden tijdens de jaarvergadering van het A.N.V. te Roosendaal. Het vinnige debat dat hierop volgde doet ons denken dat ook vele lezers deze bijdrage niet zonder tegenspraak zullen aanvaarden.
Wij hebben publicatie nochtans om een dubbele reden nuttig geacht. Vooreerst omdat de (ook naar onze mening betwistbare) visie van de heer Zaat, zij het met allerlei schakeringen, meer verspreid is dan in onze kring gewoonlijk wordt aangenomen. Daarom is het goed haar eens in volle scherpte zwart op wit gedrukt te zien. Vervolgens omdat woord en wederwoord hier wellicht kunnen leiden tot een juister inzicht in een werkelijkheid die nu eenmaal meer geschakeerd en minder ‘lapidair’ is dan hier wordt voorgesteld.
De stelling van de heer Zaat is eenvoudig: ‘De in 1830 getrokken grens heeft Noord en Zuid voor elkaar tot ingroup en outgroup gemaakt’. Het valt niet moeilijk aan te tonen dat Noord en Zuid èlk binnen hun grenzen talrijke kleinere gewestelijke, ideologische en andere groepen herbergen, waarvan het wij-bewustzijn zich tot op zekere hoogte van de anderen afzet; dat sommige van deze groepen de grens overschrijden; dat Noord en Zuid op hun beurt samen een duidelijk herkenbare wij-groep vormen; dat zij samen tot bredere groepen behoren, die tenslotte uitmonden in de wereldwijde mensengemeenschap.
Getuigt het niet van een verbitterde wil-tot-kleinheid in dit rijkgeschakeerde weefsel niets anders te willen zien dan de scheur van 1830? De conclusie van de heer Zaat is even eenvoudig als zijn stelling: ‘Er is niemand, die serieus durft voor te stellen, die grens op te heffen... wijken voor elkaar doen wij onder geen opzicht, de grens is ons feitelijk dierbaar’. In afwachting van een grondiger behandeling in een volgend nummer, herinner ik aan een woord van P.H. Spaak: ‘de grenzen zijn de littekens van Europa’. De grens van 1830 is het litteken van de Nederlanden. Dit litteken is mij in geen enkel opzicht dierbaar en ik durf serieus voor te stellen die grens in zoverre op te heffen dat zij niet langer een beslissende scheiding vormt.
REIMOND VERSCHELDEN
Ik ben getrouwd met een autentieke west-vlaamse. ‘Ons erfdeel’ heb ik in de vorm van een onafzienbare west-vlaamse familie voortdurend om mij heen. Zulks houdt zijdelings verband met het feit, dat ik in Leuven ben afgestudeerd in de politieke en sociale wetenschappen. Om mijzelf te dwingen, en passant beter frans te leren, had ik in mijn hollandse argeloosheid willen intekenen op de franse taalrol, zoals dat heette. Maar dat werd mij net op tijd in de meest krachtdadige bewoordingen afgeraden. Dat zou immers neerkomen op verraad aan de vlaamse zaak! Over deze houding stond ik perplex, voegde mij evenwel, maar wilde toen wel eens weten, waar het brongebied lag van deze stroom van vlaamse gevoeligheid. Ik heb toen vele ronkende bijeenkomsten van de jonge vlaamse intelligentia meegemaakt. Ik gaf acte de présence bij Tijlfeesten, oogstfeesten, kattenfeesten, bij de boeteprocessie, herdenkingen van de guldensporenslag en ijzerbedevaarten. Het was indertijd politiek vrij roerig in België en met name in Leuven. Aan de politieke strijd wilden wij hollanders wat graag deelnemen. Maar de politie hield de vreemdelingen scherp in de gaten. Als socioloog van het provinciale welzijnsinstituut in Noord-Brabant, het provinciale opbouworgaan, heb ik nagenoeg niets met Vlaanderen te maken. Informele kontakten met vrij vele vlamingen vormen mijn enige achtergrond plus een zekere genegenheid voor Vlaanderen, voor zijn schrijvers, voor zijn steden, met Antwerpen op kop. Dat is mij precies genoeg en enige begeerte om in raden of kommissies te zitten, is mij geheel vreemd. Natuurlijk heb ik wel het een en ander gelezen over wat dan heet de verbondenheid tussen noord en zuid. Maar dat neemt niet weg, dat ik u niet meer heb aan te bieden dan de subjektieve kritische visie van een man langs de weg.
Deze visie heeft een nederlandse inhoud, want ik kan (gelukkig) geen afstand nemen van mezelf; die visie heeft verder een sociologische en sociaalpsychologische kleur, want je beroep vergroeit tot een kijk op zaken. Zij zal niet de geschiedenis van het verdrag behelzen - daarover kunnen anderen veel beter spreken - maar de verhouding, ook de kulturele verhouding, noord-zuid op de dag van vandaag.
Het algemeen nederlands verbond bedoelt blijkens de stukken de samenwerking tussen noord en zuid te bevorderen. ‘Zijn algemeenheid is zijn specialisatie’, las ik in een officiële verklaring. Het lijkt mij, dat een organisatie, die haar doeleinden zo ver weg plaatst, als het ware achter de sterren, heel moeilijk kan funktioneren. Want daarvoor is een zeer beperkt en nauw omschreven beleidsdoel nodig, dat wordt nagestreefd
| |
| |
met behulp van welgekozen beleidsmiddelen. Maar indien men zijn doeleinden beperkt, zoals bij het kulturele verdrag tot een kulturele, intellektuele en artistieke integratie, dient men konstant voor ogen te houden, dat men (noodgedwongen) slechts van een bepaald aspekt uitgaat en alle andere aspekten van het leven bewust buiten de aandacht houdt. In de mensen zelf vallen al die aspekten samen, zij kunnen bezwaarlijk met anderen hartelijk samenwerken onder dit opzicht en onder andere opzichten van diezelfde anderen afstand nemen, althans wanneer beide groepen op een integratie uit zijn. Ik heb de indruk, dat op dit punt systematisch een denkfout gemaakt wordt. Men stelt het voor, dat beide volken kultureel één zijn, maar overigens zeer verschillend. Welnu, dit is een sociologische anomalie, waarop ik dadelijk terug kom. Om te beginnen zou ik de huidige verhouding noord-zuid als zodanig in het vizier willen nemen en in dat verband mede bezien, hoe wij het onder kultureel opzicht met elkaar maken.
Wat over de noord-zuid-verhouding te berde wordt gebracht, komt - heb ik de indruk - doorgaans uit de koker van letterkundigen, taalkundigen en ook wel historici. Evenals andere beroepsbeoefenaren (onder andere sociologen) hebben zij hun zwakke kanten en hun voornaamste zwakheid bestaat mijns inziens hierin, dat zij (wishful thinking) licht over de sociologische realiteiten heen stappen. De meest lapidaire realiteit in dit verband wordt gevormd door de grens! Die grens wordt soms ontkend, zoals bijvoorbeeld door Julien Kuypers: ‘Na zoveel jaren benelux blijft ze een beletsel, een tolbarrière: om wanhopig te worden, als je telkens die lange rij vrachtwagens ziet staan aan een grens, die eigenlijk geen grens meer is’. Die grens wordt verder gebagatelliseerd, onder andere door Geyl, Paardekoper: hij zou slechts het gevolg zijn van strategische faktoren in het verleden en niets te maken hebben met verschillen in volkskarakter of kultuur. Dat alles neemt niet weg, dat de grens nog even definitief is als 25 jaar geleden en dat hij ons definitief zal blijven scheiden, want wij willen hem aan beide zijden zeer beslist handhaven. De grens vormt namelijk de afrastering van onze onderscheidene domeinen, de schutting, waarachter ieder van ons beiden een heel eigen levenswijze heeft opgebouwd. Zodra men over die schutting is geklauterd, ziet men, dat alles er een klein beetje, toch vrij veel of heel veel anders bij staat: wegen, huizen, winkels, kranten, liefhebberijen, reklame, onderwijs, rechtspraak en wat al niet. Elke dag, elk uur werkt die grens als een beveiliging voor het levenspatroon, dat wij ons aan beide zijden hebben aangemeten. En er is niemand, die serieus durft voor te stellen, die grens op te heffen en samen een politieke eenheid te gaan vormen.
Alles goed en wel, maar dàt in geen geval! Akkoord, maar aanvaard dan ook de zeer halfslachtige konsekwenties van deze stellingname.
Om die ietwat te verhelderen, zou ik gebruik willen maken van de sociologische begrippen ingroup en outgroup. Een ingroup is een groep mensen, die vanwege hun sterke onderlinge relaties een wij-bewustzijn hebben. Dat wij-bewustzijn waarborgt de zelfhandhaving van de groep, een zeker exclusivisme, dat de groepsleden behoeven voor hun zelfwaardegevoel, en een hoge mate van geborgenheid. In de wereld van onze groep voelen wij ons thuis, verdragen wij elkaar en hebben ook iets voor elkaar over. Dat wij-gevoel behoeft niet geregeld geaktualiseerd te worden, het is latent aanwezig en wij zijn ons dat min of meer bewust tegen de achtergrond van het niet-wij, het ‘men’, de outgroup. Doorgaans zijn wij wel nieuwsgierig naar wat in die outgroup zoal passeert, maar wij staan daar per se min of meer wantrouwig tegenover. De tolerantie is minimaal en tot het verlenen van hulp aan de outgroup zijn wij niet bereid: de outgroup staat immers buiten en tegenover ons, hij bestaat uit voor ons vreemden. Tegen de individuële mensen van de outgroup hoeven wij geen enkel bezwaar te hebben, maar de afstand is obligaat tegenover hen als leden van de outgroup.
Welnu, de in 1830 getrokken grens heeft noord en zuid voor elkaar tot ingroup en outgroup gemaakt. Daarmee is naar mijn gevoel heel het drama getekend, ook in zijn gevolgen. Aan beide zijden is het groepsleven, het kultuurpatroon zeer verschillend uitgegroeid en zijn èn de waardensystemen èn de normen-systemen èn de systemen van verwachtingen èn de strukturen èn de fasen van ontwikkeling sterk uiteenlopend. Mentaliteit, waarden, idolen, verhoudingen van de een zijn dan ook voor de ander niet aanvaardbaar. En op punten van enig belang doet de een de ander geen koncessies. Er is wel gesteld (ik meen door Jonckheere), dat het een typische onhebbelijkheid is van de grote broer, om altijd maar de verschillen in het licht te stellen. Maar ik geloof, dat de sociologische situatie geen andere konklusie toelaat dan die van een bewust gewild antagonisme. Voor Vlaanderen is Nederland de outgroup. Naar mijn overtuiging laboreert Vlaanderen aan een wijdvertakt minderwaardigheidsgevoel. Dat laat zich - dacht ik - verklaren uit zijn eeuwenlange onderdrukking, uit zijn gescheidenheid van de nederlandse kultuurtaal en uit de onbehoorlijke interesseloosheid van Nederland voor de vlaamse en nederlandse emancipatiestrijd: overigens heb ik steeds het gevoel, dat die onver- | |
| |
schilligheid samenhangt met de romantische kontekst, waarin de vlaamse zaak wordt gepresenteerd en waarvoor aan nederlandse zijde bijna geen gevoel is op te brengen. Wat daarvan zij... het feit ligt er en het inferioriteitsbesef wordt aanhoudend gedemonstreerd in verhalen over het roemrijke verleden en over eigen genialiteit in het heden; evenals een individu moet ook een groep, een volk nu eenmaal aan zijn portie gevoel van zelfwaarde komen. Daarbij komt een nogal heterogene houding tegenover
Nederland, die is samengesteld uit een wijdverbreide kritiek op de superioriteitsgevoelens, de eigengereidheid, de gewiekstheid, de oppervlakkigheid en de gierigheid van de hollanders en een bijna ziekelijke verering voor alles wat in Nederland gebeurt of verondersteld wordt te gebeuren. Soms krijgt men de indruk, dat een gedeelte van de vlamingen spijtoptanten zijn, zozeer zitten zij achter de samenwerking heen. Maar als men de uitspraken op de keper beschouwt, blijken ze toch veel frasen te bevatten en valt het met de liefde nogal mee. Zo vraagt Jonckheere, een onverdachte figuur in dit verband, zich af, of het vlaamse genie soms iets aan Nederland te danken heeft. Het antwoord is: neen. ‘Het enige greepje, dat Holland op Vlaanderen thans krijgt, komt uit de uitgeversbranche’. En hij vervolgt: ‘Wat Nederland bij ons alleszins niet over de drempel kan krijgen, is zijn volksaard, gedrenkt al of niet in calvinisme. Op de ziekelijke ordegeest van de nederlanders reageren de vlamingen allergisch en de zuinigheid van benoorden de Moerdijk verrijkt ons alleen met gemelijke humor. Het allerbeste (feitelijk het enige Z.) dat wij gaarne van Nederland overnemen is goed nederlands’. Ik voor mij geloof niet, dat Jonckheere hier enige waarheid spreekt. Maar om
Controle bij overschrijding van de grens tussen in- en outgroup.
zo'n betoog met de grond gelijk te maken, zou ik mijn toevlucht moeten nemen tot een exposé over het hollandse genie en daar pas ik zeer beslist voor. Het is in dit verband ook eigenlijk niet zo relevant, of die zienswijze juist is: de verhouding met Nederland wordt zo ervaren, zo beleefd en is dus ‘zó’ waar. Tegelijk zien wij in deze verklaring, welk een magere vorm van samenwerking door een van de vlaamse kopstukken eigenlijk wordt gepropageerd, namelijk samenwerking uitsluitend als taalgenoten. Dezelfde Jonckheere begint te vloeken van gvd, als in dit verband over ‘vreemdelingen’ gerept wordt. Maar er wordt wel meer gevloekt, als de vinger op de wonde wordt gelegd.
Nederland is een duidelijke outgroup voor Vlaanderen en de vlamingen zijn zeker niet van plan, een noemenswaardige poging te doen, om op de nederlandse golflengten te komen. Alles is immers zo verschillend van Nederland en het zou allemaal zo verschrikkelijk moeilijk zijn, om in de bestaande situatie verandering te brengen, kortom men wil de samenwerking niet, echt niet.
Voor het geval deze opmerkingen de schijn van kritiek zouden hebben, moet ik u, dames en heren, die indruk snel afhandig maken. Want Nederland wil die samenwerking evenmin, zelfs helemaal niet! Voor Nederland is Vlaanderen immers de outgroup, Vlaanderen staat naast en tegenover het nederlandse ‘wij’. Allerlei nederlanders kunnen zich bijvoorbeeld voor radio of tv taalkundig misdragen - en zij doen dat onophoudelijk - het wordt hun niet echt kwalijk genomen, want zij behoren tot onze groep. Als daarentegen vlamingen met beroerd nederlands ten tonele verschijnen, is dat heel wat anders. Zelfs een vlaams aksent wordt in Nederland niet genomen, dat wil zeggen het wordt maar al te graag genomen, maar dan als een bevestiging van het on-nederlandse karakter van de groep. Er is door de vlamingen aanhoudend over geklaagd, dat Nederland veel te staats denkt en daarin een excuus heeft gevonden, om zich buiten de vlaamse zaak te houden. Dat verklaart de nederlandse afzijdigheid mijns inziens onvoldoende. Immers ook indien Vlaanderen een souvereine staat zou zijn geweest, zou Nederland zich niet veel anders gedragen hebben. Want Vlaanderen is - al dan niet geïnkorporeerd in een belgische staat - voor Nederland de outgroup. Nederland legt dan ook feitelijk een uitgesproken onverschilligheid aan de dag en in het gunstigste geval een gevoel van meerderwaardigheid. Zoals het vlaamse minderwaardigheidsgevoel mede veroorzaakt is door het uitblijven van nederlandse waardering voor de vlaamse zaak, wordt het nederlandse meerderwaardigheidsgevoel ook in stand gehouden door de erkenning aan de vlaamse kant. Alle verhoudingen
| |
| |
worden nu eenmaal door beide partijen bepaald. Ik heb hier natuurlijk niet het oog op allerlei elitaire figuren, die elkaar in verschillende verbanden geregeld ontmoeten en interindividueel de kloof hebben gedicht. Blijft staan, dat geen Nederlander wakker ligt voor Vlaanderen of voor wat daar allemaal gebeurt. Zelfs op venijnige anti-hollandse grapjes, die in korte tijd in Vlaanderen 6 tot 7 drukken beleven, wordt niet of hoogstens met een schouderophalen gereageerd. In het tijdschrift Intermediair heeft dr. van de Berghe uit Heverlee dit jaar een positief artikel geschreven over de kulturele samenwerking. Hierop werd een reaktie gevraagd van nederlandse politieke figuren van verschillende pluimage. De reakties getuigden - zelfs in dit jubeljaar en terwijl zulke artikelen eigenlijk tot niets verplichten - van een vrij koele onverschilligheid. De socialistische auteur stelde onomwonden, dat Nederland echt niet geboeid was door de vlaamse kultuur. En als er dan toch initiatieven moesten worden genomen, zouden die voor een belangrijk deel van de vlamingen moeten komen. De zeeuws-vlaamse kvp-woordvoerder vond kulturele samenwerking met andere europese landen, dus ook met België, wel wenselijk. Maar het was zijns inziens een achterhaalde zaak, daarbij de gemeenschappelijke taal met de vlamingen in het midden te brengen! En in het enige boekje van algemene strekking, dat bij mijn weten de laatste jaren in Nederland aan Vlaanderen is gewijd, een bundeltje artikelen van Bomans, wordt zo vertederend over vlamingen gesproken, dat zij er terecht een zekere karikatuur in ontdekten.
Het gevolg van de sociologische stand van zaken is, dat Nederland er niet aan denkt, zijn kultuurpatroon ook maar in het minst aan het vlaamse aan te passen. De gedachte alleen al! Het individuële en het maatschappelijke leven is hier over de hele frontbreedte voortdurend in beweging, maar dat daarop een noemenswaardige invloed wordt uitgeoefend door Vlaanderen, neen.
Ook aan deze kant geldt de moeilijkheid, dat aanpassing zo bezwaarlijk en ingewikkeld is, dus de onwil om tot samenwerking van enige allure met Vlaanderen te komen.
Zo stonden wij 25 jaar geleden tegenover elkaar, zo staan wij ook nu tegenover elkaar: Vlaanderen is toch geen Nederland, is anders. En Nederland is echt geen Vlaanderen, is anders. En ieder van ons heeft het verder druk genoeg met zijn eigen zaken.
Het beeld is hiermee echter niet kompleet. Er is in een kwart eeuw toch wel iets gebeurd? Zeer zeker, wat dacht u? Noord en Zuid hebben immers - niettegenstaande de fatale gescheidenheid in afzonderlijke leefverbanden - dezelfde taal en dat is veel! De taal is mijns inziens niet op de eerste plaats - zoals minister van Mechelen het iedere keer uitdrukt - een transportmiddel voor gedachten, maar de eerste en belangrijkste expressie van een persoonlijkheid en tegelijk de eerste voedingsbodem voor het zelfwaardegevoel van die persoonlijkheid. Salvador di Madariaga laat dan ook de samenhang zien van de verschillende europese talen met het karakter van de volken, die ze spreken: de evenwichtige è-kultuur van de fransen, de verstandelijk-hartstochtelijke i-kultuur van de italianen, de eeuwig bewegende, duistere ‘werdende’ kultuur van de duitsers. Mensen, die de taal gemeen hebben, hebben fundamenteel iets met elkaar gemeen. Zij worden dus nolens volens geregeld naar elkaar toe gedreven.
Het is dan ook niet zo moeilijk, om een lijst van occasionele en institutionele kontakten tussen Noord en Zuid op te stellen. Wij engageren elkaars voetballers, artisten, een enkele sexuoloog en teoloog overschrijdt de grens. Wij lezen elkaars boeken. Wij schrijven meer over elkaar dan voorheen in kranten en bladen. Wij studeren wel eens samen op dezelfde zaak, vrijblijvend overigens. Aan de grens vonken hier en daar kontakten op, het meest - heb ik de indruk - in het zuid-oosten van Nederland en het noord-oosten van Vlaanderen. In een enkel geval wordt feitelijk samengewerkt, zij het niet op een erg vlotte manier. In verscheidene organen ontmoeten elkaar prominenten van beide zijden en verschillende kulturele organisaties zijn doende, elkaar af te tasten. Het aantal funktionele kontakten groeit alsook het aantal informele kontaktdagen. Verder tonen wij elkaar geregeld onze artistieke produkten of prestaties, al dan niet binnen het kader van het verdrag. En passant vraag ik me wel af, of de kultuur in de historisch geijkte betekenis van
De grens: brug of barrière?
| |
| |
salonkultuur, van elitaire kultuur het nog erg lang zal maken en of de snel om zich heen grijpende kulturele, kreatieve zelfwerkzaamheid van zo velen niet een nieuw en hoogst interessant kultureel tijdperk inluidt. In ieder geval willen wij elkaar van tijd tot tijd heus wel zien, spreken, ontmoeten, maar daar moet het wel ongeveer bij blijven. Want wij wensen beiden beslist onszelf te handhaven.
Er is evenwel één punt, dat mij in deze ontwikkeling steeds meer boeit, een muis, die nog wel eens een staartje zou kunnen krijgen. Kijk - en ik zou mij hier als het ware even tot de vlamingen willen richten - wie een nederlander ergens voor wil winnen, moet nooit ofte nimmer laten blijken, dat hij hem nodig heeft. Daar trappen wij niet in, tenzij het om grote menselijke nood gaat, want die raakt ons - heb ik de indruk - meer dan wie ook. Door geregeld van de daken te schreeuwen dat Nederland in gebreke blijft en zo nodig dit moet doen en beslist dàt moet laten, maak je hier evenmin, indruk. Je maakt pas indruk, als je ons partij geeft!
Nu heb ik de laatste jaren konstant het gevoel, dat Vlaanderen bezig is, Nederland steeds meer partij te geven. En wel door het steeds beter hanteren van de nederlandse taal. Ik spreek hier natuurlijk niet over vlaamse schrijvers - die hebben van Nederland hoegenaamd niets te leren - maar over de gewone vlaming en meer in het bijzonder de nieuwe vlaamse elite. De nederlandse taal wordt door bijvoorbeeld jonge vlaamse universitairen vaak al zo gesproken, dat men de indruk krijgt van een eigen taal, een voertaal. Als men een ogenblik stilstaat bij het feit, dat de vlaamse universiteiten nog niet zo lange tijd vernederlandst zijn, is deze evolutie opmerkenswaard. Ik stel telkens bijmezelf vast, dat ik mij heel anders voel in een gesprek met zulke vlamingen, die gewoon en goed nederlands spreken dan wanneer ik met stuntelige taal gekonfronteerd word. Wat een verschil laatst in een echo-uitzending tussen een paar vlamingen, die ergens een pre-historisch skelet hadden opgegraven en daarover het een en ander vertelden in een ergelijk bargoens (de hele vondst gaat daarmee definitief de mist in) en een sterke voordracht van een 12-jarig vlaams meisje in geroutineerd en vlekkeloos nederlands: daar ga je voor verzitten. In dit verband is het wellicht ook het opmerken waard, dat momenteel in verscheidene nederlandse steden heel effektief gewerkt wordt aan de emancipatie van zogenaamde achtergebleven groepen - nu eens niet met begeleiding zus of zo, met technieken van opvoeding of heropvoeding - maar door kinderen en volwassenen te leren, zich uit te drukken in - en zich te bedienen van het gangbare nederlands. Dit heeft terstond een verheffend en dus bevrijdend effekt.
Overigens merk ik in Vlaanderen, dat men, sprekende over onze gemeenschappelijke taal, die veel liever met abn aanduidt dan met nederlands, want dat wordt toch gevoeld als een fundamentele koncessie aan die tenslotte weinig getapte hollanders. In ieder geval ligt in het goede nederlands de grote kans, om een stuk eigen identiteit, een stukje gemeenschappelijke identiteit op te bouwen. Van verdragen en kulturele autonomie verwacht ik beduidend minder dan van een gaaf taalgebruik, dat de mensen immers wezenlijk dichter bij elkaar brengt. Ik vraag mij dan ook al jaren af, waarom de vlamingen niet een stel kundige en entoesiaste nederlanders engageren, om het nederlands veilig te stellen of te verbeteren bij de overheid, bij grote bedrijven, bij radio en tv of bij de kranten. Maar ik moest beter weten: Nederland is voor Vlaanderen de outgroup.
Waarheen de gesignaleerde ontwikkeling in Vlaanderen tendeert, valt natuurlijk nog niet te zeggen. In ieder geval sluit ik me gaarne aan bij Julien Kuypers, die enige jaren geleden zei: ‘Gun ons nog tien, ten hoogste twintig jaar en Vlaanderen is weer een volwaardig lid van de spraakmakende nederlandse gemeente’. Langs de weg van de taal kan de werkelijke integratie iets naderbij komen. Die zal niet tot stand komen, dacht ik, op het moment, dat wij het moe geworden zijn, elkaar uit te schelden (zoals wel is opgemerkt) alleen al niet omdat zo'n moment niet ontstaat.
Koek en ei, zal het nooit worden onder ons, wijken voor elkaar doen wij onder geen opzicht, de grens is ons feitelijk dierbaar. Maar wij kunnen en zullen wel wat intensiever, prettiger en gewoner (ja vooral gewoner) met elkaar omgaan. Ook diegenen, die door de geschiedenis abusievelijk van elkaar zijn gescheiden, kunnen elkaar opzoeken, met elkaar eten, drinken, gekscheren en elkaar al eens toevertrouwen, dat die gespletenheid eigenlijk toch zo jammer is.
DRS H.J.A. ZAAT
|
|